ECLI:NL:RBOBR:2023:5891

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
22/3046
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor BSO-activiteiten op een scoutingterrein

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, dat een omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk gebruik van een scoutingterrein voor buitenschoolse opvang (BSO) activiteiten. Eiser, die op 150 meter afstand van het terrein woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij vreest voor overlast en stelt dat de activiteiten niet passen binnen de bestemming van het terrein. De rechtbank heeft op 18 oktober 2023 de zaak behandeld en op 18 december 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, maar dat het college ten onrechte geen proceskosten heeft vergoed aan eiser. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor zover het betreft de proceskostenvergoeding, maar laat de omgevingsvergunning in stand. De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning voor maximaal tien jaar is verleend en dat de activiteiten van de BSO hoofdzakelijk op het scoutingterrein plaatsvinden, wat voldoende afstand biedt tot de woning van eiser. De rechtbank concludeert dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit zijn gewijzigd door de toevoeging van voorschriften aan de vergunning, waardoor het college het bezwaar van eiser gegrond had moeten verklaren en de proceskosten had moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.M. Stultiens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, het college

(gemachtigde: mr. R.S. Klaver).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Scouting Rudyard Kiplinguit Nuenen, vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het tijdelijk gebruik van het perceel aan [adres 1] ten behoeve van BSO-activiteiten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 november 2022 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft op advies van de bezwaarschriftencommissie wel een aantal vergunningvoorschriften (de voorschriften) aan de vergunning toegevoegd. Deze voorschriften zien op onder meer de toegestane openingstijden en de locatie waar de BSO-activiteiten mogen plaatsvinden.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en
[namen] namens vergunninghoudster.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit waarin het college de omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van het scoutingterrein voor BSO-activiteiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank acht het bestreden besluit rechtmatig, op één punt na. Het college heeft ten onrechte geen proceskosten in bezwaar vergoed. De rechtbank vindt dat het college dat wel had moeten doen. De omgevingsvergunning blijft in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is als bijlage bij deze uitspraak bijgevoegd.
Vooraf
5. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. De zaak betreft het terrein van vergunninghoudster (het scoutingterrein), gelegen aan de [adres 1] (het perceel). Het scoutingterrein ligt in een bosrijk gebied. Eiser woont aan de [adres 2] , op 150 meter afstand van het scoutingterrein.
5.1.
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Nuenen” (het bestemmingsplan). Voor zover relevant rust op de plaats waar het scoutingterrein is gesitueerd de bestemming “Maatschappelijk” met als functieaanduiding ‘verenigingsleven’. Op grond van artikel 13.1 onder b van de planregels geldt dat de voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden met de functieaanduiding ‘verenigingsleven’ bestemd zijn voor een scoutingvereniging of verenigingsleven Jong Nederland. Niet in geschil is dat BSO-activiteiten niet vallen onder de definitie van scoutingsvereniging of verenigingsleven Jong Nederland.
5.2.
Het college heeft aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk gebruik van het perceel, namelijk voor maximaal tien jaar, voor BSO-activiteiten. Het college is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) van de planregels afgeweken.
Goede ruimtelijke ordening
6. Eiser betoogt dat het college niet buitenplans had mogen afwijken van het bestemmingsplan omdat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college is namelijk ten onrechte ervan uitgegaan dat de scouting en de BSO vergelijkbare activiteiten aanbieden. Dat klopt niet. De aard van de activiteiten is anders, en ook de doelgroep komt niet volledig overeen. Het is daarnaast niet juist dat geen sprake is van een toename in gebruikstijd en gebruiksoppervlakte. De scouting ontplooit alleen activiteiten op vrijdagavond en zaterdag, en het aantal evenementen van de scouting is beperkt tot één per jaar. De verleende omgevingsvergunning staat aanvullend daarop het gebruik op drie doordeweekse dagen toe. Bovendien vinden de activiteiten dichter bij het perceel van eiser plaats, namelijk in het omliggende bos. Dat gebruik had als ruimtelijk relevant moeten worden meegewogen, of in ieder geval had het college daarmee rekening moeten houden bij de beoordeling van de mogelijke overlast. Het verwijzen naar het akoestisch onderzoek is daarvoor te kort door de bocht. Het akoestisch onderzoek op basis waarvan de geluidsuitstraling naar de omgeving is beoordeeld, gaat niet uit van het maximale gebruik van de omgevingsvergunning. Het effect van inpandige muziek is bijvoorbeeld niet meegenomen. Daarnaast is het akoestisch onderzoek niet gebaseerd op de juiste oppervlakte, en ook de openingstijden en het aantal kinderen kloppen niet. Het college is in het bestreden besluit in het geheel niet op deze bezwaren ingegaan. Dat is onzorgvuldig en onvolledig. Tenslotte merkt eiser op dat de invloed op de te beschermen natuurwaarden van mogelijke excursies in het bos – zoals opgenomen in de aanvraag en waar het college kennelijk ook van uitgaat – in het geheel niet is beoordeeld. Dat had wel gemoeten.
6.1.
Het college is het daar niet mee eens. Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn scouting activiteiten vergelijkbaar met de beoogde BSO-activiteiten. Door het toestaan van de BSO-activiteiten zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van overlast. Er is voldoende ruimtelijke scheiding tussen de BSO-activiteiten en het woonperceel van eiser. Ondanks dat wordt voldaan aan de richtafstand uit de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de VNG-brochure), is een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. In het akoestisch onderzoek is bovendien uitgegaan van een worstcase-scenario van een vakantiedag, met een bedrijfstijd van 09:00 - 18:00 uur. Ook zijn meer verkeersbewegingen meegenomen dan noodzakelijk. Zelfs op basis van die uitgangspunten, wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het college heeft verder uitgelegd dat uitpandige muziek niet is meegenomen omdat de BSO-activiteiten niet zien op het produceren van uitpandige muziek. Eiser heeft het onderzoek niet gemotiveerd betwist door middel van een tegenonderzoek van een ter zake deskundige. Tot slot is bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening gehouden met de aanwezige natuurwaarden: er is een Effectenanalyse Natuurnetwerk Brabant uitgevoerd. Deze heeft het college bovendien laten controleren. Ook deze wordt niet gemotiveerd betwist.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan alleen kan worden verleend, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen is de norm van ‘een goede ruimtelijke ordening’ een erg ruim begrip en strekt het tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen. [1] De beslissing om de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet te verlenen, behoort tot de bevoegdheid van het college. In lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling toetst de rechter aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruiken van het scoutingterrein voor BSO-activiteiten aan vergunninghoudster heeft kunnen verlenen. De rechtbank legt dat hierna uit.
6.4.
Het college heeft geconstateerd dat aan de richtafstand uit de VNG-brochure is voldaan. Conform de VNG-brochure geldt een richtafstand van 30 meter voor een BSO. Eiser woont op een afstand van 150 meter van de BSO. Het college heeft daarnaast het “Akoestisch onderzoek omgevingslawaai [adres 1] ” (het akoestisch onderzoek) van 7 februari 2022 van Tritium Advies en de “Effectenanalyse Natuurnetwerk Brabant BSO Kids Society Erica te Nuenen” (de Effectenanalyse) van 21 januari 2022 van Tritium Advies ten grondslag gelegd aan de beoordeling of het voorgenomen plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Beide adviezen heeft het college laten controleren door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. De rechtbank is van oordeel dat het college zich mocht baseren op de ingewonnen adviezen. Op basis van vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. [3] Wat eiser aanvoert ten aanzien van de deugdelijkheid van het akoestisch onderzoek geeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of de aansluiting van de conclusies daarop. Dat het onderzoek niet gebaseerd zou zijn op de juiste openingstijden van de BSO, volgt de rechtbank niet. Als tijdsbestek waarbinnen op reguliere dagbasis stemgeluid van kinderen te horen is, wordt 09:00 tot en met 18:00 gehanteerd. Dat komt overeen met de openingstijden en tijden waarop (geen) buitenactiviteiten mogen plaatsvinden, zoals vastgelegd in de voorschriften bij het bestreden besluit. Datzelfde geldt voor het gebruiksoppervlakte. Dat in het akoestisch onderzoek niet is meegenomen dat de BSO mogelijk binnen harde muziek gaat gebruiken, vindt de rechtbank niet relevant. Het gebruiken van harde muziek is niet typerend voor de voorgenomen activiteit. Eiser voert ook verder geen concrete aanknopingspunten aan voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
6.5.
In wat eiser aanvoert over dat onvoldoende is geborgd dat hij geen overlast gaat ervaren door de BSO-activiteiten, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat sprake is van een onevenredig besluit. De dagelijkse activiteiten van de BSO vinden hoofdzakelijk op het scoutingterrein plaats, dat op 150 meter afstand ligt van het perceel van eiser. De ruimtelijke uitstraling van scouting activiteiten en BSO-activiteiten zijn hetzelfde. Vergunninghoudster heeft de mogelijkheid om op alle dagen van de week de gebruikelijke scoutingactiviteiten te ontplooien. Dat op dit moment geen sprake is van dagelijkse activiteiten op het scouting terrein, is niet relevant voor de vraag of de BSO-activiteiten voor onevenredige overlast gaan zorgen. De rechtbank gaat er met het college vanuit dat het voor de beoordeling van de vraag of de BSO-activiteiten voor onevenredige overlast gaan zorgen, van belang is welke mogelijkheden vergunninghoudster volgens het bestemmingsplan kan benutten. Een eventueel verschil in frequentie met de huidige situatie, is niet relevant.
6.6.
Ook ziet de rechtbank in hetgeen is aangevoerd over de incidentele excursies in het bos geen aanleiding te oordelen dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Alleen al omdat de incidentele excursies in het bos, en daarmee buiten het scoutingterrein, plaatsvinden, heeft het college deze excursies namelijk niet hoeven te betrekken bij de beoordeling van de vraag of met de aanvullende activiteiten op het scoutingterrein, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank voegt daaraan toe dat ook op basis van de ter plaatse geldende planregels van de bestemming “Natuur”, incidentele excursies passen binnen de bestemmingsomschrijving, namelijk extensief recreatief medegebruik.
6.7.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat zijn vrees voor overlast deels is gebaseerd op vervelende ervaringen uit het verleden en hij wilt niet dat dit een opstap is naar nog meer verhuur aan derde partijen. De rechtbank stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning de verhuur van het scoutingterrein voor andere activiteiten dan de BSO-activiteiten niet toestaat. Als daarvan toch sprake zou zijn, kan eiser een verzoek om handhaving doen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert aan dat hij aan een overeenkomst uit 1998 het vertrouwen heeft ontleend dat het gebruik van het scoutingterrein beperkt zou blijven en dat overlast zou worden voorkomen. Het college heeft ten onrechte gesteld dat enerzijds niet aannemelijk is geworden dat de overeenkomst destijds tot stand is gekomen. Anderzijds, en innerlijk tegenstrijdig met het voorgaande, heeft het college ook gesteld dat het feit dat de overeenkomst is gesloten niet betekent dat derden daar vertrouwen aan mogen ontlenen. De overeenkomst is wel degelijk gesloten en bovendien verlengd, aldus eiser.
7.1.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [4] Ter zitting heeft eiser desgevraagd gezegd dat hij geen ondertekende overeenkomst heeft, en dat hij dacht dat een andere persoon heeft getekend maar dat de gemeente die overeenkomst nu achterhoudt. Op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen dat er een ondertekende overeenkomst bestaat waaruit blijkt dat het college gehouden is de gebruiksmogelijkheden van het scoutingterrein beperkt te houden, of iets dat daarmee vergelijkbaar is. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat eiser geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Daarnaast ziet de rechtbank hier geen reden waarom eiser als derde partij rechten zou kunnen ontlenen aan een eventuele overeenkomst die zou zijn gesloten tussen de scouting en de gemeente.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gebreken aan het bestemmingsplan
8. Eiser voert verder aan dat het college in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op het ontbreken van een planregel bij de functieaanduiding “evenemententerrein” op de verbeelding binnen de bestemming “Natuur” en het ontbreken van de aanduiding “Scouting” op de verbeelding in relatie tot de planregel in artikel 17, aanhef en onder h.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond zich niet richt tegen het bestreden besluit en alleen daarom al niet kan slagen. Het bestemmingsplan is onherroepelijk vastgesteld. De gestelde gebreken in het bestemmingsplan lenen zich niet voor behandeling in deze procedure.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verbod van reformatio in peius
9. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod van reformatio in peius. In het bestreden besluit is namelijk de voorwaarde die ziet op studiedagen toegevoegd. Deze toevoeging betekent een verruiming van de openingstijden ten opzichte van het primaire besluit. Met deze uitbreiding ten nadele van eiser heeft het college gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius.
9.1.
Het college is het daar niet mee eens. Het toevoegen van de voorwaarde betreffende de studiedagen was ook mogelijk geweest zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend. Volgens vaste rechtspraak is voor een wijziging van ondergeschikte aard namelijk geen nieuwe aanvraag vereist. Eiser is ook niet geschaad in zijn mogelijkheden tot het voeren van verweer.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. Het verbod van reformatio in peius vindt zijn grondslag in artikel 7:11 van de Awb en houdt in dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat degene die bezwaar maakt in een slechtere positie terechtkomt dan zonder bezwaarschriftenprocedure mogelijk zou zijn. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat alle voorschriften betreffende de openingstijden en de locatie naar aanleiding van het bezwaar van eiser aan de omgevingsvergunning zijn toegevoegd, en dat in het primaire besluit deze voorschriften nog niet als zodanig waren opgenomen. Juist omdat in het bestreden besluit die voorschriften zijn toegevoegd, zijn de mogelijkheden van het gebruik van de omgevingsvergunning in sterke mate beperkt. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat eiser na het bestreden besluit niet in een slechtere positie is komen te verkeren.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verplichting tot het vergoeden van proceskosten in bezwaar
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college het bezwaar van eiser gegrond had moeten verklaren en dat het college ten onrechte geen proceskosten aan hem heeft toegekend. Het college heeft namelijk het bestreden besluit herroepen en een nieuw besluit genomen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn gewijzigd als gevolg van deze heroverweging. Zij wijst in dat kader op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [5] en van de Afdeling [6] .
10.1.
Het college zegt dat de voorschriften aan het bestreden besluit zijn toegevoegd om eventueel bestaande onduidelijkheden weg te nemen. Van een wijziging van het beoogde rechtsgevolg is geen sprake. Omdat het primaire besluit in stand is gebleven, is geen proceskostenvergoeding toegekend.
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser zijn voorschriften aan de omgevingsvergunning toegevoegd. In het primaire besluit waren deze nog niet opgenomen. In het bestreden besluit zijn bijvoorbeeld de openingstijden van de BSO opgenomen en is bepaald dat de BSO-activiteiten, met uitzondering van incidentele excursies, plaatsvinden op de gronden met de bestemming “Maatschappelijk”. Daarmee zijn de rechtsgevolgen ten opzichte van het primaire besluit gewijzigd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het primaire besluit onrechtmatig was. Die onrechtmatigheid is aan het college toe te rekenen. Dat het voor iedereen duidelijk zou zijn geweest dat deze voorschriften in het primaire besluit ook al van toepassing waren omdat ze in de afweging bij de omgevingsvergunning stonden, maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. De afweging bij de omgevingsvergunning levert namelijk geen bindend voorschrift op. Het college kan slechts in geval van overtreding van een vergunningvoorschrift gebruik maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden. [7] Eiser heeft in bezwaar gevraagd om een vergoeding van de proceskosten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college het bezwaar van eiser gegrond had moeten verklaren, en diens proceskosten had moeten vergoeden.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het college in bezwaar proceskosten aan eiser had moeten toekennen. De omgevingsvergunning blijft echter wel in stand, omdat het college redelijkerwijs tot vergunningverlening over kon gaan.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin is besloten om geen proceskostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank zal zelf de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase aan eiser toekennen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht krijgt eiser voor rechtsbijstand door een gemachtigde per proceshandeling een bedrag van € 597,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en deelgenomen aan de hoorzitting. De proceskostenvergoeding in de bezwaarfase bedraagt in totaal € 1.194,-. Deze kosten moet het college betalen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn in beroep gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht krijgt eiser voor rechtsbijstand door een gemachtigde per proceshandeling een bedrag van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en deelgenomen aan de zitting van de rechtbank. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 november 2022 voor zover daarbij aan eiser geen proceskostenvergoeding is toegekend;
- bepaalt de proceskostenvergoeding in bezwaar op een bedrag van € 1.194,- en bepaalt dat deze uitspraak over de proceskostenvergoeding in bezwaar in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit van 2 november 2022;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht € 184,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt het college tot betaling van de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, ter waarde van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Salemans, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:15
(…)
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.’
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4 van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. (…)
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar.
Bestemmingsplan Buitengebied Nuenen
(…)
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • a. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - gildeterrein': een gildeterrein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': een scoutingvereniging of verenigingsleven Jong Nederland;
alsmede voor:
  • c. detailhandel, voor zover ondergeschikt aan en ten dienste van functies als genoemd onder a en b;
  • d. horeca, voor zover ondergeschikt aan en ten dienste van de functies als genoemd onder a en b;
en:
 e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
(…)
Artikel 17 Natuur
17.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • a. bosbouw en houtproductie;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein': tevens een motorcrossterrein;
  • f. ter plaatse van de aanduiding ' parkeerterrein': tevens een half-verhard parkeerterrein;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': tevens een zwembad;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'scouting': een evenemententerrein voor scoutingwedstrijden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vistrap': een vistrap;
en:
 j. paden en erftoegangswegen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020L2706, r.o. 10.14 en 10.33.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2380, r.o. 6, of de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2763, r.o. 3.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:85, r.o. 7.1.
4.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:409.
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:574.
6.Uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:549.
7.Vgl. bijvoorbeeld met de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2646 en de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2269, r.o. 2.1.