ECLI:NL:RBOBR:2023:5777

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
22/2845
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser en de beëindiging van de WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 11 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV had deze per 1 juni 2022 beëindigd, omdat zij oordeelden dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie onvoldoende was onderkend en dat er te weinig rekening was gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 november 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts van het UWV de medische belastbaarheid van eiser op 1 juni 2022 op een overtuigende wijze heeft gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat er geen medische objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen dan die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser in staat is om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.

Echter, de rechtbank constateert dat het UWV onterecht geen uitlooptermijn in acht heeft genomen bij de beëindiging van de WIA-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van het UWV. De rechtbank bepaalt dat de WIA-uitkering van eiser doorloopt tot 19 januari 2023 en dat het UWV de proceskosten van eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de eiser en de noodzaak voor het UWV om rekening te houden met de aanzegtermijn van nieuwe functies.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

Het UWV heeft eiser met het besluit van 31 maart 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend per 20 januari 2020, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met een tweede besluit, eveneens van 31 maart 2022, heeft het UWV bepaald dat eiser per 1 juni 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat de WIA-uitkering per diezelfde datum beëindigd wordt.
In bezwaar is het UWV bij deze besluiten gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 18 november 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) .
Eiser heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek met zijn uitspraak van 16 februari 2023 gedeeltelijk toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de moeder van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser was werkzaam als chauffeur voor gemiddeld 40 uur per week. Op 5 december 2016 meldde hij zich ziek voor deze werkzaamheden. Per het einde van de wachttijd heeft het UWV bepaald dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend.
2. Eiser heeft op 1 oktober 2021 opnieuw aan aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 1 juni 2022 minder dan 35%, namelijk 31,61%, arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering met ingang van diezelfde datum te beëindigen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 4 november 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2022.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 14 november 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij vindt de motivering van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te summier om het bestreden besluit te dragen.
7. Eiser stelt dat de medische situatie wordt onderschat en er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de klachten van eiser bij blootstelling aan geluid. De verzekeringsarts heeft de ernst van deze klachten niet onderkend. Ook acht eiser een beperking op horen aangewezen. Verder is er onvoldoende rekening gehouden met zijn andere klachten, waaronder problemen met het geheugen en de concentratie, de triggervingers, CTS en de versleten nek- en ruggenwervels.
8. De arbeidsdeskundige B&B heeft in bezwaar functies verworpen en vervolgens gelijksoortige functies geduid. Nu het gaat om gelijksoortige functies, stelt eiser dat deze ook ongeschikt zijn. Ook heeft de arbeidsdeskundige B&B niet opnieuw geïndexeerd conform artikel 8 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 1 juni 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 juni 2022 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
10. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 1 juni 2022 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd, heeft eiser telefonisch gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend onderzocht. Ook heeft ze de ingebrachte informatie betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat eiser per 1 juni 2022 niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank merkt op dat de verzekeringsarts B&B de door eiser beschreven klachten kenbaar heeft meegenomen in haar beoordeling. In het rapport van
(de rechtbank begrijpt)11 januari 2023 heeft de verzekeringsarts B&B dit ook bevestigd. Eiser heeft zijn standpunt ook niet met medische informatie onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiser zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld.
11. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 1 juni 2022.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 1 juni 2022 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld in de FML van
7 november 2022.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
13. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 7 november 2022 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als chauffeur, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en één reservefuncties) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 265110) Assembleerder installatie, motoren, voertuigen;
- ( sbc-code 111180) Productiemedewerker industrie;
- ( sbc-code 111160) Textielproductenmaker.
De reservefunctie is: (sbc-code 272043) Productiemedewerker textiel, geen kleding.
14. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. Het enkele gegeven dat de nieuw geduide functies gelijksoortig zijn aan de verworpen functies is voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de motivering van de arbeidsdeskundige B&B. Het is de rechtbank niet gebleken dat de omstandigheden waarop de eerdere functies verworpen zijn op dezelfde wijze en in dezelfde mate voorkomen in de nieuw geduide functies. De arbeidsdeskundige B&B heeft toegelicht dat er in de functies geen sprake is van kenmerkende geluidsbelasting in de werkomgeving of substantiële auditieve of visuele prikkels op de werkplek. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
15. Voor het standpunt van eiser dat het indexcijfer, zoals dit bekend was ten tijde van de beoordeling in bezwaar in aanmerking zou moeten worden genomen, ziet de rechtbank in de bewoordingen van artikel 8 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten geen aanknopingspunten. [1]
16. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 1 juni 2022 met de middelste van de drie geduide functies 68,39% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 31,61% arbeidsongeschikt is.
Voorlopige voorziening
17. In het verweerschrift van 24 januari 2023 heeft het UWV aangegeven dat er in het bestreden besluit geen rekening is gehouden met de aanzegtermijn van de nieuwe functies. De WIA-uitkering had pas per 19 januari 2023 beëindigd mogen worden en niet 1 juni 2022. Dit leidt ertoe dat het beroep van eiser gegrond is. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2023 is de voorziening getroffen dat de WIA-uitkering doorloopt tot 19 januari 2023. Deze voorziening vervalt in beginsel van rechtswege bij deze uitspraak. De rechtbank zal deze voorziening niet verlengen maar in plaats daarvan zelf in de zaak voorzien en bepalen dat de WIA-uitkering doorloopt tot 19 januari 2023. Voor zover nog nodig zal het UWV zorg moeten dragen voor de financiële afwikkeling hiervan.

Conclusie en gevolgen

18. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 1 juni 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft echter onterecht geen uitlooptermijn in acht genomen vanaf het moment van het bestreden besluit.
19. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen en bepalen dat haar uitspraak hiervoor in de plaats komt. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het UWV de door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank stelt de vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt bij een wegingsfactor 1). Ook moet het UWV de door eiser gemaakte kosten in bezwaar vergoeden. De rechtbank stelt de vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vast op € 1194,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde van € 597,- bij een wegingsfactor 1). In de brief van 24 januari 2023 heeft het UWV aangegeven de proceskosten in bezwaar te zullen vergoeden. Mocht het UWV al tot vergoeding van de kosten in bezwaar zijn overgegaan, dan komt het bedrag van € 1194,- te vervallen en kan het UWV volstaan met vergoeding van de kosten in beroep (€ 1674,-).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het tweede primaire besluit waarbij eisers WIA-uitkering is beëindigd per 1 juni 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat de WIA-uitkering van eiser wordt beëindigd per 19 januari 2023 en draagt het UWV (voor zover nodig) op om zorg te dragen voor de financiële afwikkeling;
 draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2868,- (danwel
€ 1674,- als het UWV de vergoeding voor de kosten in bezwaar inmiddels heeft voldaan).
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 19 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1198)