ECLI:NL:RBOBR:2023:5767

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
01-993254-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de productie van synthetische drugs en gewoontewitwassen in het kader van criminele organisatie

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de productie van synthetische drugs, gewoontewitwassen, deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke overtreding van de Wet Bodembescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de productie van amfetamine en methamfetamine, en dat hij op verschillende locaties in Nederland handelingen heeft verricht die verband houden met deze productie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen tot een totaalbedrag van € 152.792,30, bestaande uit materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel toegewezen, met wettelijke rente vanaf de data van de schadeveroorzakende feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het 'aangelegd aanwezig hebben' van een jammer, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte de intentie had om het apparaat te gebruiken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993254-20
Datum uitspraak: 11 december 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
ingeschreven te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 februari 2021, 17 mei 2021, 15 juli 2021, 15 september 2021, 11 oktober 2021,
25 oktober 2021, 13 december 2021, 18 februari 2022, 15 maart 2022, 13 januari 2023,
24 oktober 2023, 25 oktober 2023, 27 oktober 2023 en 27 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 juli 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
ONDERZOEK GOUDHAAN
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 13
maart 2021 te Venlo en/of Weert en/of Altweerterheide, gemeente Weert, en/of Oostrum,
gemeente Venray, en/of Asten en/of Kessel, gemeente Peel en Maas, en/of Aarle-Rixtel,
gemeente Laarbeek, en/of Deurne en/of [natuurgebied] , arrondissement
Limburg, en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van

dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer
(andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
-één of meer hoeveelheden chemicaliën en/of hardware en/of stoffen, waaronder
200 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MAPA
(methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat) (aangetroffen op 7 april 2020, [adres 2] te Venlo; zaaksdossier 1) en/of
een of meer hoeveelheden van een of meer materialen bevattende BMK en/of
zwavelzuur (aangetroffen op 8 september 2020, Zwarte Water te Venlo; zaaksdossier 3) en/of
een of meer vaten en/of jerrycans en/of trechters en/of maatbekers en/of emmers en/of
een zeil en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MAPA en/of
formamide en/of BMK en/of caustic soda en/of zwavelzuur (aangetroffen op 16 en 17 oktober 2020 te [adres 11] te Venlo en/of de [adres 10] te Velden, [slachtoffer 2] ; zaaksdossier 3) en/of
een of meer jerrycans en/of canvas tassen en/of rondbodemkolven en/of zakken en/of
(gas)branders en/of vacuümpompen en/of (gas)slangen en/of (schei)trechters en/of
temperatuurmeters en/of filters en/of afzuigunits en/of slangklemmen en/of haspels en/of
(schroefdeksel)vaten en/of speciekuipen en/of (destillatie)ketels en/of spiraalkoelers en/of
maatbekers en/of ventilatoren en/of RVS-koelers en/of een of meer hoeveelheden van een
of meer materialen bevattende fosforzuur en/of zwavelzuur en/of BMK en/of propaan
en/of MAPA (aangetroffen op 9 november 2020 [adres 3] te Asten; zaaksdossier 5) en/of
een of meer (gevulde) (klemdeksel)vaten en/of jerrycans en/of canvas tassen en/of
deksels en/of bakken en/of emmers en/of maatbekers en/of kruiswagens en/of RVS
koppen en/of gasflessen en/of vuilniszakken en/of en/of een of meer hoeveelheden van
een of meer materialen bevattende BMK en/of MAPA en/of n-formylamfetamine
(aangetroffen op 9 november 2020 Ford Transit [kenteken 1] te Deurne; zaaksdossier 5)
en/of
een of meer trechters en/of koppelstukken (met afsluiter) en/of gasbranders (met
kraantje) en/of vloeistofpompen en/of thermometers en/of klembanden en/of jerrycans
en/of elektromotors en/of maatbekers en/of een RVS-reactieketel en/of een IBC
container en/of een RVS-plaat en/of een spiraalkoeler en/of een of meer hoeveelheden
van een of meer materialen bevattende BMK en/of methanol en/of zwavelzuur
(aangetroffen op 9 november 2020 [adres 4] te Kessel; zaaksdossier 6) en/of
een of meer jerrycans en/of een slangenklem en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende magnesiumsulfaat en/of methanol en/of zwavelzuur
(aangetroffen op 12 en 13 november 2020 te [natuurgebied] , arrondissement
Limburg; zaaksdossier 3) en/of
een tabletteermachine (aangetroffen op 13 maart 2021 bij [bedrijf 1] te Weert; zaaksdossier 13)
besteld en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad en/of
- een of meerdere vervoermiddel(en) (waaronder een Ford Transit met kenteken [kenteken 1] en/of een Toyota Yaris met kenteken [kenteken 2] en/of andere voertuigen) gehuurd en/of laten huren en/of voorhanden gehad en/of gebruikt
- een of meer cryptotelefoons voorhanden gehad en/of gebruikt en/of
- een of meerdere vakantiewoningen en/of (overige) (productie)locaties gehuurd en/of laten
huren en/of voorhanden gehad en/of gebruikt (waaronder een vakantiewoning op [locatie 1]
te Oostrum, gemeente Venray en/of een vakantiewoning op [locatie 2]
te Arcen, [slachtoffer 2] (zaaksdossier 4) en/of een loods met adres
[adres 5] te Altweerterheide, gemeente Weert (zaaksdossier 2) en/of een loods met
adres [adres 3] te Asten (zaaksdossier 5))
2.
ONDERZOEK GOUDHAAN (zaaksdossiers 3,4,5 & 6)
hij op een of meer tijdstippen in of de periode van 1 maart 2020 tot en met 13 november
2020 te Asten en/of te Deurne en/of te Kessel, gemeente Peel en Maas, en/of Oostrum,
gemeente Venray en/of Venlo en/of [natuurgebied] , arrondissement Limburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (zaaksdossier 3, zaaksrelaas
p. 182-188) en/of
- 154,7 kilo en/of 200 milliliter, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal

bevattende metamfetamine(olie) (zaaksdossier 3, p. 189) en/of

- 105 liter, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende metamfetamine

(zaaksdossier 5, p. 275) en/of

- 2505 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine

(zaaksdossier 5, p. 275) en/of

- een of meer overige hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
amfetamine (zaaksdossier 3, p. 194, zaaksdossier 3, p. 197, zaaksdossier 4, p. 229;
zaaksdossier 5, p. 287; zaaksdossier 6, p. 304),
zijnde metamfetamine en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst 1, , dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
3.
ONDERZOEK GOUDHAAN (zaaksdossier 7)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1januari 2018 tot en met 9
november 2020 te Venlo en/of Oostrum, gemeente Venray, althans (elders) in Nederland,
en/of op een of meer plaatsen elders in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers
heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (van) (een) voorwerp(en), te weten
- een contant geldbedrag van EUR 4.160 (aangetroffen op 7 april 2020, [adres 2] te Venlo) en/of
- een boot met registratienummer PL-KRKAEOO6B9I7 (aanschafwaarde EUR 16.350)

en/of een boottrailer en/of

- een of meer geldbedragen genoemd in de Encrochatgesprekken waaraan hij,

verdachte, deelnam, waaronder een bedrag van 50.000 euro

a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dé rechthebbende op
voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e)
voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e)
voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
4.
ONDERZOEK GOUDHAAN (zaaksdossier 12)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9
november 2020 te Venlo en/of Weert en/of Altweerterheide, gemeente Weert, en/of
Oostrum, gemeente Venray, en/of Asten en/of Kessel, gemeente Peel en Maas, en/of
Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, en/of Deurne en/of Arcen, [slachtoffer 2] , althans
(elders) in Nederland en/of Europa, heeft deelgenomen aan een Organisatie, bestaande
uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) hij,
verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a
eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
5.
ONDERZOEK GOUDHAAN (zaaksdossier 3)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 13
november 2020 te Venlo, althans in/op/nabij het [natuurgebied] in het
arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, al dan niet opzettelijk, (meermalen) (telkens) op en/of in de bodem een of meer
handelingen als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming
heeft/hebben verricht, te weten
- het aldaar op of in de (onbeschermde) bodem brengen en/of achterlaten en/of lozen
en/of storten van afvalstoffen, te weten maatbekers en/of jerrycans en/of tonnen en/of
vaten en/of IBC-containers die waren gevuld met (residuen) amfetamine en/of
metamfetarnine en/of BMK en/of MAPA en/of zwavelzuur en/of methanol en/of
formamide, in elk geval met een of meer hoeveelheden van middelen te relateren aan de
amfetamine- en metamfetamineproductie en/of
- het aldaar op of in de (onbeschermde) bodem brengen en/of achterlaten en/of lozen
en/of storten van (overige) (onverpakte) afvalstoffen, te weten een of meer hoeveelheden
van middelen te relateren aan de amfetamine- en metamfetamineproductie
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), en/of redelijkerwijs had(den) kon(den)
kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd
en/of aangetast, en
hij en/of zijn mededader(s), in voornoemde periode al dan niet opzettelijk niet aan
zijn/hun verplichting(en) heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die
redelijkerwijs van hem/hen kon(den) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of
aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich
voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te
beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
6.
ONDERZOEK GOUDHAAN (zaaksdossier 10)
hij op of omstreeks 9 november 2020 te Weert, althans in Nederland, (telkens) tezamen
en in verenging met (een) ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een of
meer radioappara(a)t(en), te weten een of meer jammer(s), heeft/hebben aangelegd en/of
geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben
gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat/die
radioappara(a)t(en) geen vergunning(en) voor het gebruik van frequentieruimte
was/waren verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding onderzoek Goudhaan.
Bij een doorzoeking op 7 april 2020 van de woning aan de [adres 2] te Venlo werd 200 kg MAPA aangetroffen, een zogenaamde pre-precursor die op vrij eenvoudige en economisch rendabele wijze kan worden omgezet in Benzylmethylketon (hierna: BMK). BMK is de precursor voor de vervaardiging van de harddrugs amfetamine en methamfetamine. In de maanden juni tot en met oktober 2020 werden in de regio Venlo diverse dump- en/of productieplaatsen van/voor synthetische drugs aangetroffen. De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] werden op 9 november 2020 buiten heterdaad aangehouden. Tijdens aansluitende doorzoekingen werden voorwerpen ten behoeve van precursoren- en/of drugsproductie aangetroffen en in beslag genomen. Ook werden een geldbedrag en een auto in beslag genomen. De feiten en omstandigheden met betrekking tot bovenstaande verdenkingen zijn in diverse zaakprocessen-verbaal beschreven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 wettig en overtuigend bewezen te verklaren, met uitzondering van hetgeen ten laste is gelegd met betrekking tot de locaties aan de [adres 6] tussen Arcen en Lomm op 5 juli 2020, de bossen nabij de [adres 7] tussen Arcen en Wellerlooi op 19 augustus 2020 en de bossen aan de [adres 8] nabij Lomm op 27 augustus 2020 ten aanzien van zaaksdossier 3, de vakantiewoning op [locatie 2] ten aanzien van zaaksdossier 4 en de Ford Transit ten aanzien van zaaksdossier 5. Hiervoor heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens een gebrek aan (voldoende) bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek inhoudende dat niet getoetst kan worden of de Encrochat-data rechtmatig zijn ontvangen voor het gebruik in het onderzoek Goudhaan, doordat procedurele voorschriften niet zijn nageleefd. Dit leidt er toe dat sprake is van een schending van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
In dit verband heeft de raadsman verder naar voren gebracht dat de verdediging niet haar ondervragingsrecht tijdens het verhoor van LAP 0797 behoorlijk en effectief heeft kunnen benutten. Er is verder geen steunbewijs voorhanden waaruit blijkt dat sprake is van rechtmatige verstrekking van de Encrochat-data. De verdediging heeft dan ook geen directe controle kunnen uitoefenen en is daardoor niet in staat om te beoordelen of sprake is van rechtmatige overdracht. De verdediging kan hier enkel in worden gecompenseerd indien de gebruikte data en de resultaten die hieruit zijn verkregen, worden uitgesloten van het bewijs.
Verder heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat het dossier aanwijzingen bevat, die door het verhoor van LAP 0797 zijn bevestigd, dat live is meegekeken met de Encrochatberichten zonder dat daarvoor toestemming is gegeven door de rechter-commissaris. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot hetgeen is opgenomen over zaaksdossier 1, zaaksdossier 2, zaaksdossier 4 enkel voor wat betreft de vakantiewoning [locatie 1] en zaaksdossier 6. Met betrekking tot hetgeen is opgenomen in zaaksdossier 5 dient verdachte te worden vrijgesproken. Er blijkt onvoldoende dat sprake is geweest van voorbereidingshandelingen op die locatie. Ook voor zaaksdossier 13 dient verdachte te worden vrijgesproken. Hij wist niet dat sprake was van een tabletteermachine en wilde enkel de machine verkopen. De machine was ook nog verpakt en dus niet zichtbaar, waardoor niet gesproken kan worden van voorbereidingshandelingen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen is opgenomen ten aanzien van zaaksdossier 3. Het dossier bevat onvoldoende bewijsmiddelen voor de vaststelling dat verdachte tezamen en in vereniging op de data zoals genoemd in de tenlastelegging synthetische drugs heeft geproduceerd. Dit geldt ook voor feit 5, nu niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman opgemerkt dat al snel sprake is van een samenwerkingsverband, maar dat er in deze zaak nimmer enige geweldshandeling heeft plaatsgevonden en dat daar rekening mee gehouden dient te worden.
Voor feit 6 dient verdachte ten slotte te worden vrijgesproken nu de jammer verpakt en in een koffer is aangetroffen op de zolder van de zus van verdachte. Er is dus geen sprake van ’aangelegd aanwezig hebben’ zoals is ten laste gelegd.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de ten laste gelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaaksdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder ten laste gelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de verweren aangaande de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van bewijsmateriaal afkomstig uit ontsleutelde cryptocommunicatie. Daarna volgen zogenaamde algemene overwegingen die voor alle zaaksdossiers gelden. Vervolgens zal de rechtbank de afzonderlijke verdenkingen jegens de verdachten per zaaksdossier bespreken.

De beoordeling van de rechtmatigheidsverweren.

Gebruik Encrochat als bewijsmateriaal in strijd met artikel 6 van het EVRM?
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging niet haar ondervragingsrecht behoorlijk en effectief heeft kunnen benutten. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 7 augustus 2023 vast dat de getuige LAP0797 uitgebreid en uitvoerig is gehoord op meerdere dagen. Vragen die de getuige LAP0797 niet terstond kon beantwoorden omdat bepaalde kwesties opgezocht moesten worden zijn vervolgens - voor zover dit mogelijk was voor de getuige - alsnog schriftelijk door de getuige beantwoord. Dat de getuige niet op alle vragen antwoord kon geven, dan wel dat er vragen zijn belet door de rechter-commissaris maakt niet dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren. Het verweer van de verdediging zal gelet hierop worden verworpen.
Vervolgens stelt de rechtbank het volgende voorop. De Hoge Raad heeft op 13 juni 2023 een prejudiciële beslissing gegeven op vragen van de rechtbank Noord-Nederland en Overijssel. [1] In deze beslissing heeft de Hoge Raad uiteengezet hoe de rechtmatigheid moet worden getoetst van de inzet van opsporingsbevoegdheden die in het buitenland zijn uitgeoefend. De inhoud en omvang van die toets hangt, onder meer, af van het antwoord op de vraag onder wiens verantwoordelijkheid de inzet van die opsporingsbevoegdheden in het buitenland heeft plaatsgevonden.
De rechtbank concludeert dat bij de interceptie van Encrochat-gegevens sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Het behoort dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter hiervoor een machtiging heeft kunnen verlenen. De taak van de Nederlandse strafrechter is in dit geval ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een evidente schending van artikel 6 van het EVRM dan wel van een schending van artikel 8 van het EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat die interceptie in overeenstemming met het EVRM heeft plaatsgevonden. Hetgeen de raadsman in dit kader naar voren heeft gebracht werpt geen ander licht op de zaak. De stelling dat procedurele voorschriften niet adequaat zijn opgevolgd waardoor sprake zou zijn van een schending van het recht op een eerlijk proces is onvoldoende onderbouwd. Het verweer van de raadsman zal gelet op het voorgaande worden verworpen.
Tot slot volgt de rechtbank de officier van justitie in zijn standpunt dat niet is gebleken dat er zou zijn meegekeken tijdens de zogenaamde live-fase. De stelling van de raadsman is niet concreet onderbouwd en het dossier biedt daartoe geen aanknopingspunten. De enkele opmerking die LAP 0797 gemaakt zou hebben tijdens haar langdurige verhoor dat er live zou zijn meegelezen is hiertoe onvoldoende. Bovendien blijkt uit het dossier dat er pas op 11 juni 2020 toestemming volgde om gegevens die tijdens het onderzoek Lemont zijn vergaard, te gebruiken in het onderzoek Goudhaan. Dat is twee dagen voordat in het criminele milieu bekend werd dat Encrochat gehackt was. Hierna is er nauwelijks nog gebruik gemaakt van Encrochat. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.

Algemene overwegingen.

Identificatie van de Encrochataccounts.
De vraag die, al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord, is of de verdachten te identificeren zijn als de gebruikers van Encrochat. Voor de beoordeling van de aan de verdachten ten laste gelegde feiten is (enkel) de identificatie van de gebruikers van de hieronder genoemde accounts van belang, zodat de overige accounts die in het dossier voorkomen in dit vonnis onbesproken blijven.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen ’Encrochat data inbeslaggenomen Mapa en identificatie [verdachte] / [medeverdachte 1] vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het account ’ [encrochat - gebruikersnaam verdachte 1] ’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven.
Daarnaast stelt de rechtbank eveneens op basis van voornoemd proces-verbaal vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van het account ’ [encrochat - gebruikersnaam verdachte 2] ’
en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven.
Tot slot stelt de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2020 vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van het account ’ [encrochat - gebruikersnaam verdachte 3] ’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachten en de raadslieden onvoldoende aangevoerd om voornoemde processen-verbaal te weerleggen.
Voertuigen.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2021 vast dat [medeverdachte 1] als de regelmatige bestuurder van de Audi A3 met kenteken [kenteken 3] kan worden aangemerkt. Dit wordt ook bevestigd door de [getuige 1] die heeft verklaard dat hij de auto op zijn naam heeft gezet maar dat de auto is gekocht door ’ [medeverdachte 1] ’. [medeverdachte 1] betaalde ook de maandelijkse vaste lasten en was de gebruiker van de auto.
Verder stelt de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2021 vast dat [medeverdachte 2] als regelmatige bestuurder van de Ford Transit met kenteken [kenteken 1] kan worden aangemerkt. De [getuige 2] heeft dit bevestigd. Hij heeft verklaard dat de bus werd gebruikt door zijn medevennoot, [medeverdachte 2] .
Hardware.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2021 vast dat er op meerdere locaties die genoemd zijn in het onderzoek Goudhaan, soortgelijke dan wel identieke hardware ten behoeve van het produceren van precursoren dan wel synthetische drugs is aangetroffen. Dit wordt bevestigd door de [getuige 3] die onder meer diverse ketels en roestvrij stalen bakken herkende omdat deze door hem op verzoek van [verdachte] zijn gemaakt. [medeverdachte 2] kwam vaak de spullen bij hem ophalen en [medeverdachte 1] heeft de [getuige 3] ook gezien omdat hij heeft uitgelegd hoe bepaalde spullen gemaakt moesten worden.

Overwegingen met betrekking tot de ten laste gelegde zaaksdossiers.

Zaaksdossier 1 [adres 2] te Venlo (feit 1).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen.
Op 7 april 2020 werd bij een doorzoeking van de woning van de vader van [verdachte] , de [adres 2] te Venlo, 200 kilogram MAPA aangetroffen. MAPA betreft een pre-precursor die kan worden omgezet in BMK, en BMK is een precursor voor de vervaardiging van amfetamine en methamfetamine. De MAPA was verpakt in vier zwarte grote sealbags. Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1] enkele dagen hiervoor, te weten op 4 april 2020, een zwarte zak sterk gelijkend op de in beslag genomen sealbags met MAPA, de tuin aan de [adres 2] te Venlo in heeft gedragen. De vader van [verdachte] heeft verklaard dat de aangetroffen zakken van zijn zoon [verdachte] waren. Uit de Encrochat-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] blijkt duidelijk dat zij weten waarom de FIOD bij de woning is. Zo stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1] op 7 april 2020, de dag van de doorzoeking, dat er “Wouten bij die ouwe” zijn voor “Ap”.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en/of methamfetamine in de woning aan de [adres 2] te Venlo.
Zaaksdossier 2 [adres 5] te Altweerterheide (feit 1).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen.
In de periode van zaterdag 6 juni 2020 tot en met vrijdag 12 juni 2020 hadden [verdachte] en [medeverdachte 2] via de Encrochat contact met elkaar over een locatie in Weert, in de bosjes bij mensen thuis. De locatie werd [adres 5] genoemd. Zo stuurt [verdachte] op 6 juni 2020 naar [medeverdachte 2] dat hij een plek heeft geregeld om te smelten in Weert. In de gesprekken gaat het steeds over allerlei zaken die gerelateerd kunnen worden aan de productie van precursoren dan wel synthetische drugs. Op 9 juni 2020 is [verdachte] gezien ter hoogte van [adres 5] te Weert en op 11 juni 2020 is de Ford Transit met kenteken [kenteken 1] van [medeverdachte 2] aldaar gezien. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 4] , eigenaar van het terrein, blijkt dat [verdachte] heeft geregeld dat zij het terrein van [getuige 4] mochten gebruiken en dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd met betrekking tot de productie van precursoren dan wel synthetische drugs. In de periode van dinsdag 9 tot en met donderdag 11 juni 2020 vonden er Encrochatgesprekken plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] waaruit op te maken valt dat er iets mis ging met de productie. De bak zou roken en de rook hing over de wei. Dit wordt ook bevestigd door de getuigen [getuige 4] , die hadden gehoord dat er iets fout was gegaan en dat er iets rookte en stonk.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs op de locatie [adres 5] te Altweerterheide.
Zaaksdossier 3 [natuurgebied] (feit 1, feit 2 en feit 5).
Verdachte wordt in het kader van dit zaaksdossier ervan verdacht op twee locaties in het [natuurgebied] samen met anderen synthetische drugs te hebben geproduceerd en daartoe voorbereidingshandelingen te hebben verricht, feit 1 en feit 2. Ten aanzien van feit 5 wordt verdachte ervan verdacht op een vijftal locaties drugsafval te hebben geloosd en daarmee de bodem te hebben verontreinigd. De rechtbank zal eerst de verdenkingen ten aanzien van de feiten 1 en 2 bespreken.
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de [adres 9] / [adres 10] in Velden.
Op 8 september 2020 werd tijdens een observatie gezien dat de Audi [kenteken 3] geparkeerd stond aan de [adres 10] richting de [adres 9] . Omstreeks 16:03 uur werd gezien dat de [medeverdachte 1] en [verdachte] de bosjes in gingen. Een half uur later is op de plek waar de verdachten de bosjes in liepen een zwarte sporttas, een Aldi tas en een jerrycan aangetroffen, met daarover een vuilniszak. In de zwarte sporttas zaten enkele zwarte jerrycans met een vloeistof. In de Aldi tas zat een gebruikte maatkan en verder is er nog een maatkan aangetroffen deels gevuld met een vloeistof. De gebruikte maatkan bevatte sporen van amfetamine en in de jerrycans zat onder meer BMK. Op de gebruikte maatbeker werden humane biologische sporen aangetroffen, waarbij sprake is van een DNA-match met [medeverdachte 1] met een zeer sterke bewijskracht. Op basis daarvan en de omstandigheid dat [medeverdachte 1] een half uur eerder in de directe nabijheid was stelt de rechtbank vast dat het celmateriaal op de maatbeker daadwerkelijk van [medeverdachte 1] afkomstig is. Daarnaast is gebleken dat de Audi [kenteken 3] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , in de bakenperiode van 8 juli 2020 tot en met 9 november 2020 negen maal stil heeft gestaan op of in de directe nabijheid van de [adres 10] en dat de Ford Transit [kenteken 1] , in gebruik bij [medeverdachte 2] , in de bakenperiode van 1 september 2020 tot en met 9 november 2020 twee keer heeft stil gestaan op of in de directe nabijheid van de [adres 10] . Tot slot zijn er op drie andere locaties die te koppelen zijn aan [medeverdachte 2] in het onderzoek Goudhaan, identieke zwarte sporttassen aangetroffen, te weten in de woning waar [medeverdachte 2] is aangehouden, in het bedrijfspand in Asten waar [medeverdachte 2] werkte en in de Ford Transit met kenteken [kenteken 1] die in gebruik was bij [medeverdachte 2] .
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de bossen tussen de [adres 11] in Venlo en de [adres 10] in Velden.
Op 16 oktober 2020 omstreeks 16:35 uur werd gezien dat twee personen uit een bosperceel kwamen, naar een voertuig renden, instapten en wegreden. Vervolgens zijn er op tien plaatsen verspreid over een oppervlakte van ongeveer 75 x 75 meter vaten en lozingen van productieafval verdekt aangetroffen. De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën die aangetroffen worden op locaties waar precursoren en/of synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. Er werd onder meer 154,7 kilo methamfetamine en 200 milliliter methamfetamine-olie aangetroffen. Gebleken is dat de Audi [kenteken 3] , in gebruik bij [medeverdachte 1] in de bakenperiode van 8 juli 2020 tot en met 9 november 2020 op drie data stil heeft gestaan in de directe nabijheid van de [adres 11] in Venlo. De Ford Transit [kenteken 1] , in gebruik bij [medeverdachte 2] , heeft in de bakenperiode van 1 september 2020 tot en met 9 november 2020 op vier data stil gestaan in de directe nabijheid van de [adres 11] in Venlo. Daarnaast blijkt uit de Encrochatgesprekken en de daarin verzonden foto’s tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] dat er werd geproduceerd in de bossen. De foto’s uit de Encrochatberichten en de aangetroffen situatie ter plaatse zijn vergeleken en deze bleken grote overeenkomsten te vertonen. Naar aanleiding van de herkenning op de Encrochat foto’s is op 12 en 13 november 2020 een nieuwe doorzoeking ingesteld in het gebied. Er werden ingegraven jerrycans met magnesiumsulfaat, methanol en zwavelzuur aangetroffen. Ook werd er een fles RIO schoonmaakazijn aangetroffen die positief is getest op amfetamine.
De handvatten van een aldaar aangetroffen sporttas zijn bemonsterd en hieruit is een DNA-match met [medeverdachte 2] met een zeer sterke bewijskracht naar voren gekomen. Op basis daarvan en gelet op de omstandigheid dat de Ford Transit van [medeverdachte 2] meerdere malen in de directe nabijheid van betreffende locatie is waargenomen stelt de rechtbank vast dat het celmateriaal op de handvatten van de sporttas afkomstig is van [medeverdachte 2] .
Voorts werd op deze locatie een doek aangetroffen, die op DNA-sporen is onderzocht. Het NFI rapporteert een zeer sterke DNA-match met [medeverdachte 1] . Gelet op de bevindingen van het NFI, de omstandigheid dat de auto van [medeverdachte 1] meerdere malen in de directe omgeving van de locatie is gesignaleerd en tenslotte de door [medeverdachte 1] met [verdachte] uitgewisselde foto’s van de locaties concludeert de rechtbank dat het celmateriaal op de doek van [medeverdachte 1] afkomstig is.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en 2.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging op deze twee locaties synthetische drugs hebben geproduceerd en hiertoe voorbereidingshandelingen hebben verricht. De feiten 1 en 2 kunnen daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de verdenkingen ten aanzien van feit 5.
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de bossen aan de [adres 6] tussen Arcen en Lomm.
Op 5 juli 2020 kwam er een melding binnen van een mogelijk drugslab in de bossen van Arcen. De melder stuurde twee foto’s waarop de Ford Transit bus met kenteken [kenteken 1] in gebruik bij [medeverdachte 2] stond afgebeeld. De bus stond op het grindpad langs het bosperceel. Vervolgens zijn er in het bos goederen en chemicaliën aangetroffen die worden gebruikt voor de vervaardiging en/of bewerking van synthetische drugs. Gebleken is dat [verdachte] op 8 juli 2020 met zijn telefoon op internet heeft gezocht naar informatie over deze locatie. Hij heeft gekeken op de site [website] waarop meldingen stonden die betrekking hadden op de aangetroffen hardware in de bossen ter hoogte van de [adres 6] te Arcen. Tot slot is er op deze locatie een RVS bak aangetroffen die door de [getuige 3] is herkend als een door hem voor de [verdachte] gemaakte RVS bak.
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de bossen nabij de [adres 7] tussen Arcen en Wellerlooi.
Een melder heeft op 17 augustus 2020 gezien dat er een witte Ford Transit met het kenteken [kenteken 1] , in gebruik bij [medeverdachte 2] , is gezien aan de [adres 7] . Vervolgens zijn er in het bosperceel vier groene vaten, een grote soeplepel, kleine blauwe vaten, zwarte jerrycans en een trechter aangetroffen. [verdachte] heeft op 20 augustus 2020 weer met zijn telefoon op internet gezocht naar informatie over deze locatie. Hij heeft gekeken op de site [website] waarop meldingen stonden die betrekking hadden op de aangetroffen productielocatie in Arcen. Tot slot zijn tijdens een observatie op 11 juli 2020 [medeverdachte 1] en vermoedelijk [verdachte] gezien terwijl zij stopten op een grasveld gelegen naast de [adres 7] te Wellerlooi waar zij uit de auto stapten en wegliepen.
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de bossen aan de [adres 8] nabij Lomm.
Op 27 augustus 2020 zijn op voornoemde locatie diverse goederen aangetroffen die zijn te relateren aan de vervaardiging en/of bewerking van synthetische drugs. Er is onder meer BMK en Caustic Soda aangetroffen. Op 28 augustus 2020, een dag na de ontdekking, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op deze locatie gezien. De Ford Transit met kenteken [kenteken 1] stond geparkeerd op de [adres 12] te Lomm en de verdachten liepen in het bos.
Conclusie ten aanzien van feit 5.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien moeten worden en dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] tezamen en in vereniging in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 november 2020 op verschillende plekken in het [natuurgebied] bezig zijn geweest met de productie van synthetische drugs dan wel dat zij daartoe voorbereidingshandelingen hebben verricht en waardoor zij steeds drugsafval hebben gedumpt en de bodem hebben verontreinigd. Weliswaar staan de drie laatstgenoemde locaties niet op de tenlastelegging voor wat betreft de feiten 1 en 2 maar naar het oordeel van de rechtbank kunnen alle vijf de locaties aan deze verdachten worden gelinkt. Vanaf april 2020 hebben er al diverse Encrochat-conversaties tussen de verdachten plaatsgevonden over de productie van synthetische drugs in het natuurgebied en de aangetroffen hardware op alle vijf de locaties was vergelijkbaar dan wel identiek.
Uit de aangiftes van de [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de bevindingen van de politie ter plaatse blijkt dat de bodem op deze locaties ook daadwerkelijk is verontreinigd. Uit het dossier blijkt niet dat verdachten maatregelen hebben genomen om deze bodemverontreiniging te voorkomen. Feit 5 kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard ten aanzien van alle vijf genoemde locaties.
Zaaksdossier 4 Vakantieparken (feit 1 en feit 2).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van vakantiepark [locatie 1] te Oostrum.
[verdachte] heeft de vakantiewoning 127 op vakantiepark [locatie 1] op
22 september 2020 gehuurd. Op 29 september 2020 vertrekt [verdachte] en wordt er, nadat er een sterke chemische geur is geroken, in de woning in de badkamer methamfetamine aangetroffen. Ook is er BMK aangetroffen. De badkuip was beschadigd door gele aanslag. Op blikjes drank uit de koelkast worden vingerafdrukken van [verdachte] aangetroffen en ook heeft hij foto’s naar zijn vriendin gestuurd die worden herkend als foto’s van de vakantiewoning nummer 127.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen over deze locatie is ten laste gelegd onder feit 1 en 2.
Vrijspraak ten aanzien van vakantiewoning op [locatie 2] .
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dat ziet op de vakantiewoning [locatie 2] dient te worden vrijgesproken, nu uit het dossier geen bewijsbare betrokkenheid van [verdachte] blijkt bij deze locatie.
Zaaksdossier 5 [adres 3] te Asten en Ford Transit [kenteken 1] (feit 1 en feit 2).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de [adres 3] te Asten.
Op 9 november 2020 heeft er in het bedrijfspand van [bedrijf 2] , het bedrijf van de [getuige 2] en [medeverdachte 2] , een doorzoeking plaatsgevonden en werden er goederen en chemicaliën aangetroffen die te relateren zijn aan de vervaardiging en/of bewerking van synthetische drugs. De op de zolder aangetroffen opstelling van een kookreactieketel en destillatieopstelling was geheel aangesloten en gebruiksklaar. De rondom deze opstellingen aangetroffen aantasting van het pand duidt erop dat er met deze opstelling enige tijd synthetische drugs is geproduceerd. Er wordt onder meer in totaal 105 liter van een vloeistof bevattende methamfetamine aangetroffen. De [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] , die ook een sleutel van het pand en de betreffende ruimtes heeft, hiervoor verantwoordelijk moet zijn. Op een halfgelaatsmasker dat in de loods is aangetroffen bevonden zich aan de binnenzijde DNA-sporen met een door het NFI gerapporteerde zeer sterke bewijskracht ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Op grond daarvan en alle overige aanwijzingen in het dossier die duiden op de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 2] bij deze productielocatie stelt de rechtbank vast dat het celmateriaal aan de binnenzijde van het halfgelaatsmasker afkomstig is van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Op dit halfgelaatsmasker zitten nog resten van amfetamine en methamfetamine.
Ook hebben [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] via Enchrochat contact met elkaar over deze productielocatie. Op verzoek van [medeverdachte 1] stuurt [verdachte] op 12 april 2020 zes foto’s aan [medeverdachte 1] . Op deze foto’s is een laboratoriumopstelling te zien. Op één van de foto’s is een doorzichtige bol te zien waar stoom/rook in lijkt te zitten, wat erop wijst dat [verdachte] op dat moment bezig is met de productie. Als reactie op de foto’s adviseert [medeverdachte 1] [verdachte] over hoe het schoon gehouden moet worden. De hardware op de foto’s werd op maandag 9 november 2020 aangetroffen op zolder bij [bedrijf 2]
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op deze locatie samen synthetische drugs hebben geproduceerd en hiertoe voorbereidingshandelingen hebben verricht. Feit 1 en 2 kunnen in dit verband wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Vrijspraak ten aanzien van de Ford Transit [kenteken 1] .
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde voor zover dat ziet op hetgeen is aangetroffen in de Ford Transit [kenteken 1] op 9 november 2020 dient te worden vrijgesproken, nu uit het dossier geen bewijsbare betrokkenheid van [verdachte] blijkt.
Zaaksdossier 6 [adres 4] te Kessel (feit 1 en feit 2).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen.
Op 9 november 2020 zijn tijdens een doorzoeking in de loods aan de [adres 4] te Kessel diverse synthetische drugs gerelateerde hardware en (restanten van) vloeistoffen aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het ging om amfetamine, BMK, methanol en zwavelzuur. De [getuige 4] , eigenaar van de loods, heeft verklaard dat de loods werd gehuurd door [getuige 5] . De [getuige 5] heeft verklaard dat de loods door [encrochat - gebruikersnaam verdachte 1] werd gebruikt. Zo verklaart hij: “Hij had wat spullen die hij daar neer moest zetten. Wat precies weet ik niet. Hij had het over bakken en jerrycans”. De getuige heeft weleens tegen hem gezegd dat het raar rook in de loods. De getuige verklaart: “Als je de schuur open deed rook ik direct een sterke geur. Als ik het moet omschrijven zou ik chemisch zeggen”. Ook in de gevoerde Encrochatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] gaat het over de locatie in Kessel. Verder blijkt ook uit het baken van de Ford Transit bus in gebruik bij [medeverdachte 2] dat hij regelmatig in de buurt van de loodsen aan de [adres 4] in Kessel komt. Daarnaast zijn er slangen aangetroffen die identiek zijn aan de aangetroffen slangen in het bedrijf van [medeverdachte 2] in Asten. Tevens is gebleken dat de in de Ford Transit in gebruik bij [medeverdachte 2] aangetroffen RVS kop afkomstig is van de in Kessel aangetroffen ketel.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen over deze locatie is ten laste gelegd onder feit 1 alsmede onder feit 2 voor de [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Zaaksdossier 8 Witwassen (feit 3).
Verdachte wordt er onder feit 3 van verdacht (samen met een ander) geldbedragen van
€ 4,160,00 en € 50.000,00 en een boot met boottrailer te hebben witgewassen.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen deze geldbedragen en de boot met trailer en een bepaald misdrijf. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het 6 stappen-arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 [2] . Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ’afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs, waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Daarbij moeten de volgende stappen worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van
dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de
herkomst van het voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en
niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank zal het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen.
€ 4.160,00.
Op 7 april 2020 werd bij een doorzoeking van de woning van de vader van [verdachte] , de [adres 2] te Venlo 200 kilogram MAPA aangetroffen. Ook werd in de logeerkamer tijdens de doorzoeking een zwarte tas met het opschrift “BALR” aangetroffen. In deze tas zat het geldbedrag van € 4.160,00. De vader van [verdachte] heeft verklaard dat zijn zoon wel eens bij hen bleef slapen in de logeerkamer. Ook heeft hij verklaard dat de zwarte BALR tas van zijn zoon was. Verder blijkt uit een Encrochatgesprekk dat het aangetroffen geld van [verdachte] en van [medeverdachte 1] was. Op 7 april 2020, de dag van de inval, stuurt [verdachte] namelijk naar [medeverdachte 1] “Wat een kabkerzooi he kut pakkie geld van jou weg van mij weg hun misschien hoop ellende”.
De rechtbank overweegt allereerst dat sprake is van een vermoeden van witwassen van het aangetroffen geldbedrag. Het is immers een aanzienlijk contant geldbedrag, dat was opgeborgen in een tas in een slaapkamer van de vader van verdachte, hetgeen risicovol en ongebruikelijk is. Daarnaast is gebleken dat verdachte in de periode 2014 tot en met 2020 geen looninkomsten heeft genoten. Verder is gebleken dat verdachte drie bankrekeningen heeft. In het systeem is uitsluitend een negatief banksaldo zichtbaar, wat impliceert dat verdachte geen bekende vermogensbestanddelen op de bij de Belastingdienst bekende bankrekeningen heeft. Tot slot is gebleken dat verdachte een belastingschuld heeft, voornamelijk door het opleggen van ambtshalve naheffingsaanslagen omzetbelasting omdat er geen aangiften omzetbelasting werden ingediend. Er zijn geen gegevens aangetroffen die erop kunnen duiden dat verdachte inkomsten geniet en/of vermogensbestanddelen bezit. Eerst tijdens zijn zesde verhoor op 1 april 2021 heeft verdachte over zijn vermogenspositie verklaard dat hij tot mei 2020 gewerkt heeft met [bedrijf 3] . Hij verdiende ongeveer € 40.000,00 tot € 50.000,00 per jaar. Hij heeft hiervan geen aangiften gedaan. De rechtbank constateert dat verdachte deze verklaring op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Omdat hij geen aangifte inkomstenbelasting en omzetbelasting heeft ingediend is toetsing van zijn verklaring aan de hand van aangiften dus niet mogelijk geweest. Echter ook in de op
9 november 2020 doorzochte woningen waarin verdachte na zijn huisuitzetting in juni 2020
wegens huurachterstand regelmatig verbleef, als ook in de door hem gebruikte en doorzochte vervoermiddelen, werden in die doorzoekingen geen fysieke stukken aangetroffen die duiden op reguliere inkomensbestanddelen die zijn verklaring kunnen onderbouwen. Gelet op het ontbreken van gegevens uit Belastingaangiften en administratie, als ook het feit dat op de onderzochte bankrekeningen geen legale inkomsten uit werk zichtbaar zijn en de banksaldi over die jaren ook minimaal zijn, acht de rechtbank de verklaring van verdachte over zijn inkomsten met zijn voegbedrijf niet aannemelijk. De omzet is immers niet aangetoond en onderbouwd.
Al deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag van € 4.160,00 uit enig misdrijf afkomstig is.
Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan blijken dat dit anders is. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting geen verklaring willen geven over de herkomst van het geld. Hij heeft enkel verklaard dat hij niet weet van wie het geld was. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van € 4.160,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
€ 50.000,00.
Op 24 april 2020 stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1] via Encrochat dat hij net “50 ruggen” gekregen heeft. Daar moesten nog wat kosten vanaf getrokken worden en de rest zouden ze verdelen. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag mede aan [verdachte] toebehoorde.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een vermoeden van witwassen van het genoemde geldbedrag. Hiervoor gelden dezelfde omstandigheden als hierboven uiteengezet met betrekking tot het geldbedrag van € 4.160,00.
Verdachte heeft noch bij de politie, noch ter terechtzitting een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van € 50.000,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Geen verbergen en/of verhullen.
De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft het witwassen van voornoemde geldbedragen niet kan worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing hebben verborgen en/of verhuld in de zin van artikel 420bis, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet méér worden afgeleid dan dat het contante geldbedrag van € 4.160,00 is aangetroffen bij de vader van [verdachte] en dat blijkens de Encrochatgesprekken [verdachte] de € 50.000,00 zelf voorhanden heeft gehad. Niet is gebleken van gedragingen die erop gericht zijn het zicht te bemoeilijken op wie de rechthebbende is. Daarom acht de rechtbank het verbergen en verhullen van de herkomst daarvan, gelet op de wetgeschiedenis en jurisprudentie met betrekking tot het “verbergen of verhullen” als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht niet bewezen.
Boot Mystraly 520 Sport met boottrailer.
Tijdens de doorzoekingen die in onderzoek Goudhaan op 9 november 2020 werden uitgevoerd is vastgesteld dat verdachte een stallingsruimte huurde op het adres [adres 13] te Venlo. In deze stallingsruimte is een boot Mystraly 520 Sport met boottrailer aangetroffen en in beslag genomen. De boot stond op naam van de zus van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 oktober 2023 verklaard dat de boot en de boottrailer van hem waren en dat hij de boot via marktplaats heeft gekocht voor
€ 9.500,00.
Er kan geen direct verband worden gelegd tussen de boot met boottrailer en een bepaald misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijke kostbare boot op naam van zijn zus wordt aangetroffen, terwijl verdachte blijkens het voorgaande onvoldoende legale middelen heeft om een dergelijke boot te kunnen betalen, brengt mee dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dat betekent dat van verdachte een verklaring over de herkomst van de boot mocht worden verwacht.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting van 24 oktober 2023 verklaard dat hij de boot heeft gekocht op marktplaats. Hij zou € 6.000,00 gepind hebben voor de boot en het overige bedrag van ruim € 3.500,00 heeft hij bekostigd vanuit de verkoop van zijn bedrijfscaddy die op zijn moeders naam stond. Echter, zoals hiervoor reeds is overwogen, beschikte verdachte niet over inkomen of vermogen dat een gepind bedrag van € 6.000,00 zouden kunnen verklaren. Hieruit kan worden geconcludeerd dat verdachte de legale herkomst van de boot, dan wel de middelen waarmee hij in het bezit is gekomen van de boot, niet aannemelijk heeft kunnen maken en dat zijn verklaring daarover geen verdere
onderzoeksmogelijkheden biedt. In dit verband merkt de rechtbank op dat van de door verdachte gestelde bankopname van € 6.000,00 uit de beschikbare bankgegevens niet is gebleken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de boot en boottrailer een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verbergen of verhullen.
Door de tenaamstelling van het registratiebewijs van de boot op een andere persoon te stellen dan de feitelijke bezitter/houder/rechthebbende op die boot, wordt opzettelijk de bezitter/houder/rechthebbende op die boot verborgen of verhuld. Door de boot op naam van zijn zus te zetten heeft verdachte gedragingen verricht die erop gericht zijn het zicht te bemoeilijken op wie de rechthebbende van de boot is en daarmee heeft hij een verhullingshandeling verricht.
Gewoonte.
Gelet op de frequentie van de gepleegde handelingen en de intentie waarmee [verdachte] en [medeverdachte 1] dit hebben gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken over een gewoonte maken van witwassen.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Zaaksdossier 10 Jammers (feit 6).
Vrijspraak feit 6.
De jammer genoemd in de tenlastelegging onder feit 6 is aangetroffen in een zwarte aktetas in een geelkleurige kartonnen verpakkingsdoos in de woning van [Zus van verdachte] , zijnde de zus van [verdachte] . [Zus van verdachte] heeft verklaard dat de aktetas van haar broer is. Voor een bewezenverklaring van feit 6 dient sprake te zijn van het ‘aangelegd aanwezig hebben’ van de jammer. Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van (onder meer) de Telecommunicatiewet blijkt - voor zover van belang - het navolgende: Het ’aangelegd aanwezig hebben’ dient ruim te worden geïnterpreteerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarbij in de omgeving van het radiozendapparaat een geschikte antenne aanwezig is of andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn om het radiozendapparaat met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen. De intentie van de houder is er dan immers op gericht om het apparaat te gebruiken. Van ’aangelegd aanwezig hebben’, zal in feite alleen dan geen sprake zijn, indien het apparaat in verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond dat de intentie van gebruik niet aanwezig is. In het onderhavige geval is, zoals reeds is vastgesteld, de jammer aangetroffen in de verpakking in een zwarte aktetas. Er is niets gerelateerd over de verdere omstandigheden waaronder de jammer is aangetroffen, waaronder hoe gemakkelijk de jammer al dan niet in gebruik kon worden genomen. Om deze reden kan niet worden bewezenverklaard dat sprake is geweest van het ’aangelegd aanwezig hebben’ van de jammer, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 6.
Zaaksdossier 12 criminele organisatie (feit 4).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen van de genoemde zaaksdossiers in onderling verband en samenhang moeten worden bezien en overweegt vervolgens als volgt.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is blijkens de jurisprudentie vereist dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven uit de Opiumwet.
Gelet op de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 november 2020 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet.
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] vormden een nauw crimineel samenwerkingsverband. Er is continu contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] over de status van de productie. Er wordt gesproken over ’we’ en ’ons’ en er worden regelmatig foto’s gestuurd om elkaar op de hoogte te houden van de voortgang. Er worden foto's verstuurd door [verdachte] en [medeverdachte 1] van dezelfde productieplek in de bossen, waaruit blijkt dat ook [medeverdachte 1] op de productielocaties aanwezig is. Verder is er ook veelvuldig via Encrochat contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de productie op de diverse locaties. Dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen de drie verdachten blijkt duidelijk uit een Encrochat gesprek gevoerd op 12 juni 2020 tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 2] stuurt naar [verdachte] “Die schele word toch geen nieuw personeel”, waarop [verdachte] stuurt: “Nee aib niet, alleen jij en ik en die ouwe”.
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hielden zich dus gezamenlijk bezig met diverse productieprocessen ten behoeve van precursoren en verdovende middelen en voorbereidingshandelingen daartoe. De plekken waar ze produceerden varieerden, ze produceerden zowel op binnenlocaties als op buitenlocaties.
Duurzaam karakter.
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten had naar het oordeel van de rechtbank ook een duurzaam karakter. Dit blijkt onder meer uit de intensiteit van de contacten in de periode van ruim acht maanden, te weten van 1 maart 2020 tot en met 9 november 2020 en de inhoud van de Encrochat-gesprekken. De inhoud van de gesprekken duidt niet op een eenmalig of vluchtig contact.
Rolverdeling.
Uit met name de Encrochat-berichten valt op te maken dat de productie voornamelijk werd gedraaid door [verdachte] en [medeverdachte 2] en in mindere mate ook door [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft daarnaast ook locaties geregeld en had bij elke locatie betrokkenheid. [medeverdachte 2] heeft zijn bedrijfsruimte en bedrijfsbus beschikbaar gesteld. [medeverdachte 1] beschikte over de contacten voor de afzet en over de kennis rondom de productie. Hij voorzag [verdachte] regelmatig van tips. Vaak vond er overleg plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1]
Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat [medeverdachte 1] de leider van de organisatie was. Weliswaar had hij een andere rol dan de [verdachte] en [medeverdachte 2] , maar hij functioneerde binnen de organisatie meer als een soort meewerkend voorman dan als een leider. Hij was immers ook op verschillende productielocaties aanwezig, gaf adviezen en tips en stond daarmee vooral [verdachte] met raad en daad ter zijde. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] structureel bepaalde wat er moest gebeuren en wie wat moest doen. Ook worden [verdachte] en [medeverdachte 2] niet op een dwingende manier aangestuurd. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat [medeverdachte 1] zich het grootste deel van de behaalde winst toeëigende. Het hiervoor aangehaalde encrochatbericht tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] over ’50 ruggen’ wijst eerder op een gelijke verdeling tussen in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het samenwerkingsverband als een organisatie kan worden aangemerkt met een gestructureerd en duurzaam karakter met als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten de productie van synthetische drugs. De bijdrage die alle verdachten leverden is naar het oordeel van de rechtbank ook van voldoende intensiteit en duur om hen aan te merken als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachten, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt reeds uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen over de rol van de verdachten is overwogen.
Conclusie.
De rechtbank acht feit 4 als na te melden wettig en overtuigend bewezen.
Zaaksdossier 13 Tabletteermachine (feit 1).
Vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen.
Op 18 maart 2021 werden bij een doorzoeking op het terrein van [bedrijf 1] in Weert in een zeecontainer drie houten gesloten kratten aangetroffen. In deze kratten zaten een tabletteermachine, een stofzuiger/-blazer en een vacumeermachine. De [getuige 6] heeft verklaard dat deze kratten van [verdachte] zijn. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze kisten heeft gestald bij [bedrijf 1] . Het betoog van verdachte dat hij de machine enkel gestald had omdat hij de machine wilde verkopen en dat hij niet wist dat het een tabletteermachine betrof, acht de rechtbank mede in het licht van de overige zaaksdossiers ongeloofwaardig.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen over de tabletteermachine is ten laste gelegd onder feit 1.
Tot slot ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5.
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs heeft betoogd vindt weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 13 maart 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en vervaardigen van hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine en/of methamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij

en zijn mededader(s) wist(en), dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,

immers heeft hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe meermalen
-hoeveelheden chemicaliën en/of hardware en/of stoffen, te weten 200 kilogram, van een materiaal bevattende MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat) (aangetroffen op 7 april 2020, [adres 2] te Venlo; zaaksdossier 1) en
hoeveelheden van materialen bevattende BMK en/of zwavelzuur (aangetroffen op 8 september 2020, [natuurgebied] te Venlo; zaaksdossier 3) en
jerrycans en trechters en maatbekers en een emmer en een zeil en hoeveelheden van een materiaal bevattende MAPA en/of formamide en/of BMK en/of caustic soda en/of zwavelzuur (aangetroffen op 16 en 17 oktober 2020 te [adres 11] te Venlo en/of de [adres 10] te Velden, [slachtoffer 2] ; zaaksdossier 3) en
jerrycans en canvas tassen en rondbodemkolven en zakken en (gas)branders en vacuümpompen en (gas)slangen en (schei)trechters en een temperatuurmeter en filters en afzuigunits en slangklemmen en een haspel en (schroefdeksel)vaten en speciekuipen en (destillatie)ketels en spiraalkoelers en maatbekers en ventilatoren en RVS-koelers en hoeveelheden van materialen bevattende fosforzuur en/of zwavelzuur en/of BMK en/of propaan en/of MAPA (aangetroffen op 9 november 2020 [adres 3] te Asten; zaaksdossier 5) en
trechters en koppelstukken (met afsluiter) en gasbranders (met kraantje) en vloeistofpompen en thermometers en klembanden en jerrycans en elektromotoren en maatbekers en een RVS-reactieketel en een IBC container en een RVS-plaat en een spiraalkoeler en hoeveelheden van materialen bevattende BMK en/of methanol en/of zwavelzuur (aangetroffen op 9 november 2020 [adres 4] te Kessel; zaaksdossier 6) en
jerrycans en een slangenklem en hoeveelheden van een materiaal bevattende magnesiumsulfaat en/of methanol en/of zwavelzuur
(aangetroffen op 12 en 13 november 2020 te [natuurgebied] , arrondissement
Limburg; zaaksdossier 3) en/of
een tabletteermachine (aangetroffen op 18 maart 2021 bij [bedrijf 1] te Weert; zaaksdossier 13)
voorhanden gehad en
- vervoermiddelen waaronder een Ford Transit met kenteken [kenteken 1] en een Toyota Yaris met kenteken [kenteken 2] gehuurd en/of voorhanden gehad en/of gebruikt
- cryptotelefoons voorhanden gehad en gebruikt en
- een vakantiewoning en (productie)locaties gehuurd en/of voorhanden gehad en/of gebruikt (waaronder een vakantiewoning op [locatie 1] te Oostrum, gemeente Venray (zaaksdossier 4) en het adres [adres 5] te Altweerterheide, gemeente Weert (zaaksdossier 2) en een loods met adres [adres 3] te Asten (zaaksdossier 5)).
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 november 2020 in Nederland, meermalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (zaaksdossier 3, zaaksrelaas
p. 182-188) en
- 154,7 kilo en 200 milliliter van een materiaal bevattende methamfetamine(olie) (zaaksdossier 3, p. 189) en
- 105 liter, van een materiaal bevattende methamfetamine (zaaksdossier 5, p. 275) en
- 2505 gram, van een materiaal bevattende amfetamine (zaaksdossier 5, p. 275) en
- hoeveelheden van een materiaal bevattende methamfetamine en/of

amfetamine (zaaksdossier 3, p. 194, zaaksdossier 3, p. 197, zaaksdossier 4, p. 229, zaaksdossier 6, p. 304),

zijnde methamfetamine en/of amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst 1.
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 november 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader, voorwerpen, te weten
- een contant geldbedrag van EUR 4.160 (aangetroffen op 7 april 2020, [adres 2] te Venlo) en
- een geldbedrag van 50.000 euro genoemd in de Encrochatgesprekken waaraan hij, verdachte, deelnam,
voorhanden gehad en van voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en heeft verdachte
- van een boot met registratienummer PL-KRKAEOO6B9I7 en een boottrailer
verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was, en
deze voorhanden gehad en van voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Ten aanzien van feit 4:
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 november 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hij, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid Opiumwet.
Ten aanzien van feit 5:
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 november 2020 te Venlo, in het
arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk meermalen op en/of in de bodem een of meer handelingen als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten
- het aldaar op of in de onbeschermde bodem brengen en/of achterlaten en/of lozen
en/of storten van afvalstoffen, te weten maatbekers en jerrycans en tonnen en
vaten en IBC-containers die waren gevuld met (residuen) amfetamine en/of
methamfetamine en/of BMK en/of MAPA en/of zwavelzuur en/of methanol en/of
formamide, en
- het aldaar op of in de onbeschermde bodem brengen en/of achterlaten en/of lozen

en/of storten van overige onverpakte afvalstoffen, te weten hoeveelheden van middelen te relateren aan de amfetamine- en methamfetamineproductie terwijl hij en zijn mededaders wisten dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast, en

- hij en zijn mededaders, in voornoemde periode opzettelijk niet aan hun verplichtingen hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. In het bijzonder merkt de rechtbank op dat de steller van de tenlastelegging ervan uit is gegaan dat de tabletteermachine op 13 maart 2021 is aangetroffen. Uit het dossier blijkt echter dat dit op 18 maart 2021 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de bewezenverklaring aldus aangepast. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte door de in de tenlastelegging aangebrachte verbeteringen niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd de eis van de officier van justitie sterk te matigen en heeft in dat verband aandacht gevraagd voor de gezondheidssituatie van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de productie van harddrugs en heeft daartoe voorbereidingshandelingen verricht op diverse locaties waaronder op verschillende plekken in het [natuurgebied] , op een vakantiepark, bij mensen op het erf en bij het bedrijf waar [medeverdachte 2] medevennoot was en dit alles binnen het kader van een criminele organisatie. De chemische processen bij de productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumping van drugsafval brengen grote risico’s voor mens en milieu met zich, zoals in deze zaak ook het geval is geweest. In het [natuurgebied] zijn op grote schaal en op diverse locaties chemicaliën geloosd met alle schadelijke gevolgen voor bodem en grondwater en daarmee de algehele gezondheid van mensen, dieren en het leefmilieu.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Methamfetamine, dat vanaf het eerste gebruik direct zeer verslavend is heeft bovendien een verwoestend effect op de gezondheid van de gebruikers. Dat de aangetroffen hoeveelheden metamfetamine de markt in dit geval uiteindelijk niet hebben bereikt, is niet te wijten aan het gedrag van verdachte. Hij heeft uitsluitend een mogelijkheid gezien om op een snelle manier geld te verdienen. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Gelet op de omvang van de productie op diverse locaties en de lange duur daarvan zoals uit het dossier is gebleken moeten er grote sommen geld zijn verdiend.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en zoals gezegd aan deelname aan een criminele organisatie. Dit zijn ernstige feiten. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Over de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat hij binnen de criminele organisatie als laborant een actieve en essentiële rol heeft gespeeld. Ook heeft hij locaties en hardware geregeld en was hij bij alle locaties betrokken. Zonder hem had de productie van synthetische drugs niet zo professioneel en op zo’n grote schaal kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft zich grotendeels gehuld in stilzwijgen en de verklaringen die hij wel heeft afgelegd, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in 2014 een keer eerder is veroordeeld in het kader van de Opiumwet.
Redelijke termijn.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM het volgende. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 9 november 2020, de dag van inverzekeringstelling, als uitgangspunt. Het eindvonnis wordt in deze zaak op 11 december 2023 gewezen. Dat betekent dat de termijn van twee jaren dus met dertien maanden is overschreden. Geconcludeerd moet worden dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als beschermd door artikel 6 van het EVRM is geschonden. Echter in het onderhavige geval hebben zich omstandigheden voorgedaan die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen, immers heeft de zaak langer geduurd vanwege het uitgebreide verhoor en de afwerking daarvan van getuige LAP 0797 die op verzoek van de verdediging uitvoerig op meerdere dagen is gehoord. Om deze reden zal de rechtbank in de onderhavige zaak volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De op te leggen straf.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank ziet geen aanleiding de voorlopige hechtenis ook na de einduitspraak te schorsen zoals is verzocht door de raadsman van verdachte. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan waarbij de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en verdachte schuldig is verklaard aan ernstige strafbare feiten. De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de opgelegde gevangenisstraf leiden tot het oordeel dat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte. Dat verdachte wegens gezondheidsredenen momenteel niet in detentie zou kunnen verblijven is niet nader onderbouwd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 45.544,53 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van de ten laste gelegde feiten. Tevens vordert de benadeelde partij een proceskostenvergoeding van € 500,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen rekening houdend met hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen en hetgeen bewezen kan worden verklaard, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verzoek is opgebouwd uit de volgende posten:
Locatie [adres 6] € 772,28;
Locatie [adres 7] € 26.119,54;
Locatie [adres 11] € 18.652,71.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgevoerde en door de verdediging niet weersproken materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde feiten, meer in het bijzonder feit 5, en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht daarom de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, 19 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 500,00.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, 19 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte en of één van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte en of één van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 98.569,05 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen rekening houdend met hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen en hetgeen bewezen kan worden verklaard, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verzoek is opgebouwd uit de volgende posten:
Locatie [adres 6] : € 48.586,80;
Locatie [adres 8] € 32.349,75;
Locatie [adres 11] € 17.632,50.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgevoerde en door de verdediging niet weersproken materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde feiten, meer in het bijzonder feit 5, en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht daarom de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, 27 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, 27 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte en of één van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte en of één van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 5.678,72 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, nu slechts sprake is van een offerte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. Weliswaar is sprake van een offerte, echter de rechtbank is van oordeel dat uit het dossier afdoende blijkt dat de benadeelde partij de opgevoerde schade heeft geleden. De rechtbank acht daarom de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Gijzeling.

Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. De maximale duur van de gijzeling is gelijk aan die van de vervangende hechtenis die kan worden opgelegd, te weten één jaar. Gelet op deze maximering zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per opgelegde schadevergoedingsmaatregel naar evenredigheid vaststellen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De benadeelde partij heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend maar heeft daarbij geen schadebedrag genoemd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft eveneens verzocht het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren omdat zowel een schadebedrag als bewijsstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 60a, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 13 van de Wet bodembescherming.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 6 is ten laste gelegd.

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van ‘om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/vervoermiddelen/stoffen/gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
(medeplegen van) gewoontewitwassen
Ten aanzien van feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van opzettelijke overtreding van het bepaalde bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van feit 1, 2, 3, 4 en 5:
Een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 45.544,53, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 110 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, vanaf 19 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en vanaf 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 45.544,53, te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, vanaf 19 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en vanaf 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,00 en de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 98.569,05, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 241 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, vanaf 27 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en vanaf 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 98.569,05, te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 ten aanzien van post 1, vanaf 27 augustus 2020 ten aanzien van post 2 en vanaf 16 oktober 2020 ten aanzien van post 3 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 5.678,72, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 14 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 5.678,72, te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]:
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Beslissingen ten aanzien van het beslag.

Verbeurdverklaring:
Verklaart de volgende inbeslaggenomen goederen verbeurd:
Geld Nederlands Euro 250,00 ibn dd 07-04-2020 bp G1305858;
Geld Nederlands Euro 1.560,00 ibn dd 07-04-2020 bp G1305830;
Geld Nederlands Euro 1.600,00 ibn dd 07-04-2020 bp G1305837;
Geld Nederlands Euro 1.000,00 ibn dd 07-04-2020 bp G1305853;
1.00 STK Boot 1YD130, MYSTRALY 520 Sport Kl:wit boot kenteken 1YD1, nr V.01 / 6068403_148079;
Onttrekking aan het verkeer:
Onttrekt aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen goederen:
6 1.00 1.00 STK Tekening, tekeningen hardware syndru opstelling;
6 1.00 1.00 STK Brief Handgeschreven beschrijving drugsproductie;
6 1.00 1. STK Mengmachine voor drugs Kl:chroom, STOFZUIGER/BLAZ, ibn AC.03.01 verm stofzuiger beh tab mach bp 154696;
6 1.00 1.00 STK Mengmachine voor drugs Kl:chroom, SCHRINKPACKER 4255 4770, ibn AC.04.01 easy schrinkpacker rajapack bp154697;
6 1.00 1.00 STK Mengmachine voor drugs Kl:chroom TABLETTEERMACHI ibn AC.02.01 tabletteermachine bp 154695;
6 1.00 1.00 STK Slot Kl:chroom, BO-RENTT hangslot, ibn AC.01.01 hangslot Bo-Rent bp 154698;
6 1.00 1.00 STK Navigator, JAMMER jammer, jammer bp code 148338;
Teruggave:
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
13 1.00 1.00 STK Personenauto HH-053-G, VOLKSWAGEN Polo Kl: wit VW Polo HH-053-G ibn 01.01.001 / 6068403_14;
13 1.00 Geld Nederlands, ibn 0.02.01.001 Euro 435,35 bp 6068403_147753.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 11 december 2023.