ECLI:NL:RBOBR:2023:5404

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/01/394387 / FA RK 23-2636
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot adoptie van een meerderjarige en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, mevrouw [B], door verzoeker, die als vader voor haar heeft gezorgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat mevrouw [B] op het moment van indiening van het verzoek 57 jaar oud was, en dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde van minderjarigheid zoals gesteld in artikel 1:228 BW. De rechtbank heeft de bijzondere omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd, waaronder de nauwe persoonlijke band en de wens om gelijke rechten te creëren tussen zijn kinderen, niet als zeer bijzonder genoeg beoordeeld om af te wijken van het minderjarigheidsvereiste. De rechtbank benadrukt dat de adoptie niet alleen een kinderbeschermingsmaatregel is, maar ook ingrijpt in het afstammingsrecht. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/394387 / FA RK 23-2636
Uitspraak : 12 oktober 2023
Beschikking van de meervoudige kamer betreffende adoptie in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam] ,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt.
hierna te noemen: verzoeker.
De rechtbank merkt aan als belanghebbenden:
[B],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: mevrouw [B] ,
[C],
wonende te [woonplaats] , gemeente [naam] ,
hierna te noemen: mevrouw [C] ,
[D],
wonende te [woonplaats] ,
[E],
wonende te [woonplaats] ,
[F],
wonende te [woonplaats] ,
zijnde de andere kinderen van de hierna te noemen heer [I] , welke kinderen hierna ook wel gezamenlijk zullen worden aangeduid als: de andere kinderen van wijlen de heer [I] .
De rechtbank merkt aan als informanten:
[G],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zoon van verzoeker,
[H],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de kleindochter van verzoeker.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van verzoeker, ontvangen bij de griffie op 26 juni 2023;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een F9-formulier van mr. Uijt de boogaardt van 20 juli 2023;
  • een F9-formulier van mr. Uijt de boogaardt van 15 augustus 2023;
  • een F9-formulier van mr. Uijt de boogaardt van 5 september 2023;
  • een F9-formulier van mr. Uijt de boogaardt van 15 september 2023;
  • een e-mail van mr. M.G. Blokziel, advocaat van de heer [D] , van 18 september 2023;
  • een e-mail van mevrouw [F] van 18 september 2023;
  • een e-mail van de heer [E] van 18 september 2023;
  • een F9-formulier met bijlage van mr. Uijt de boogaardt van 28 september 2023.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 4 oktober 2023. Verschenen zijn verzoeker met mr. Uijt de boogaardt, mevrouw [C] en mevrouw [B] . Tevens zijn verschenen en als informant aangemerkt de zoon van verzoeker en de kleindochter van verzoeker. Hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen zijn de kinderen van wijlen de heer [I] niet verschenen. Zij hebben wel schriftelijk gereageerd met de hiervoor onder de procedure genoemde e-mails van 18 september 2023.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [B] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren als [naam] . Zij is geboren uit het huwelijk van mevrouw [C] en de heer [I] (hierna te noemen: de heer [I] ).
2.2.
Het huwelijk van mevrouw [C] en de heer [I] is op [datum] ontbonden door echtscheiding.
2.3.
Begin [jaar] hebben verzoeker en mevrouw [C] een affectieve relatie met elkaar gekregen. Op [datum] zijn zij met elkaar gehuwd. Uit dat huwelijk is op [geboortedatum] de zoon van verzoeker geboren. Mevrouw [B] is opgegroeid in het gezin van mevrouw [C] , verzoeker en haar (half)broer.
2.4.
Mevrouw [B] heeft in [jaar] voor het laatst contact gehad met de heer [I] .
2.5.
In [maand en datum] is op verzoek van mevrouw [C] de achternaam van mevrouw [B] gewijzigd van “ [I] ” in “ [B] ”.
2.6.
De andere kinderen van wijlen de heer [I] zijn geboren uit zijn tweede huwelijk.
2.7.
De heer [I] is op [datum] te [plaats] overleden.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
  • de adoptie uit te spreken van mevrouw [B] door verzoeker;
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam te gelasten een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen.
3.2.
Op wat verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag legt en op het standpunt van de belanghebbenden zal, voor zover nodig, onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een verzoek tot adoptie kan op grond van artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover hier van belang, worden gedaan door een persoon alleen. Verzoeker kan dus worden ontvangen in zijn verzoek tot adoptie van mevrouw [B] . Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2.
De wet bepaalt in artikel 1:227 en 1:228 BW aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, wil de rechtbank de adoptie van mevrouw [B] door verzoeker kunnen uitspreken.
4.3.
Voor de beoordeling van het onderhavige verzoek is met name van belang de voorwaarde, genoemd in artikel 1:228, eerste lid, aanhef en onder a BW, namelijk de voorwaarde dat het te adopteren kind op het moment van indiening van het verzoek minderjarig is. Het verzoek is ontvangen bij de rechtbank op 26 juni 2023. Mevrouw [B] is geboren op [geboortedatum] en was dus ten tijde van de indiening van het verzoek 57 jaar. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde van minderjarigheid en dat een adoptie van mevrouw [B] door verzoeker naar nationaal recht niet mogelijk is.
4.4.
De rechtbank acht van belang daarbij op te merken dat de Hoge Raad strikt de hand houdt aan het minderjarigheidsvereiste (HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5053). Die uitspraak is weliswaar van enige tijd geleden, maar in 2019 zijn nog Kamervragen gesteld over (de houdbaarheid van) het minderjarigheidsvereiste en uit de antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming bleek dat hij niet voornemens was om het minderjarigheidsvereiste te schrappen. Volgens de minister volgt de reden voor het vereiste uit de parlementaire geschiedenis en zou meerderjarigenadoptie kunnen leiden tot “
omzeiling van regelingen waarin afstamming een rol speelt, zoals erfrecht, nationaliteits- en migratierecht, maar bijvoorbeeld ook de overdraagbare melkveefosfaatreferentie” (
Aanhangsel Handelingen II2019/20, 218).
4.5.
Het zou de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan als de rechtbank zou afwijken van het wettelijk minderjarigheidsvereiste en de leeftijdsgrens zou oprekken.
Dat kan alleen als een weigering om de adoptie toe te staan een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoeker en/of mevrouw [B] oplevert, zoals bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2, EVRM. In dat geval kan aan het vereiste van minderjarigheid voorbij worden gegaan.
Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
Hoewel adoptie van origine werd beschouwd als een kinderbeschermingsmaatregel, reiken de effecten daarvan verder en grijpt een adoptie in in het afstammingsrecht, in het bijzonder bij de totstandbrenging van familierechtelijke betrekkingen tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele toekomstige echtgeno(o)t(e) en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie dan wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet namelijk niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na het bereiken van de meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
4.7.
Het is vaste rechtspraak dat aan artikel 8 lid 1 EVRM geen recht op adoptie kan worden ontleend. Het uitgangspunt dat adoptie slechts mogelijk is als wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend, maar niet het recht om dat kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet in de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie gestelde vereisten en voorwaarden (Hoge Raad 30 juni 2000, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Alleen als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is het gerechtvaardigd om de hiervoor genoemde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling ter zijde te stellen.
4.8.
De rechtbank wil voorop stellen dat zij de innige wens begrijpt van verzoeker en ook van mevrouw [B] en mevrouw [C] om een familierechtelijke betrekking tot stand te brengen tussen verzoeker en mevrouw [B] . Sociaal vormen zij al zo’n 55 jaar een gezin, samen met de zoon van verzoeker. Zij, en andere naasten, voelen over en weer een affectieve band als familie. Zij willen die sociale en affectieve band ook juridisch bevestigd zien, temeer nu verzoeker ernstig ziek is. De rechtbank moet die, op zichzelf legitieme, wens echter beoordelen aan de hand van de hiervoor beschreven strenge maatstaf.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de door verzoeker gestelde bijzondere omstandigheden niet kunnen worden beoordeeld als zeer bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW terzijde wordt gesteld. De rechtbank legt dit oordeel hierna uit door de gestelde bijzondere omstandigheden te bespreken.
4.10.
Verzoeker heeft als eerste bijzondere omstandigheid gesteld dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en mevrouw [B] en dat hij vanaf dat mevrouw [B] drie jaar oud was als een vader voor haar heeft gezorgd, samen met mevrouw [C] . Verzoeker en mevrouw [B] zien elkaar over en weer als ouder en kind. Voor de rechtbank staat vast dat verzoeker mevrouw [B] al vanaf dat zij zeer jong was samen met de moeder als behorend tot het gezin mede heeft opgevoed. Als gezegd was mevrouw [B] drie jaar oud toen mevrouw [C] en verzoeker een affectieve relatie met elkaar kregen. Maar, die lange verzorgingstermijn en wederzijdse betrokkenheid vormen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen zeer bijzondere omstandigheid die een afwijking van het minderjarigheidsvereiste rechtvaardigt. Het is immers niet ongebruikelijk dat een stiefouder en een stiefkind (en de andere gezinsleden) na verloop van zo’n lange tijd een dergelijke verbondenheid en (familie)band ontwikkelen. Die ontwikkeling past bij een samengesteld gezin als dat van verzoeker en mevrouw [C] .
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is de tweede gestelde bijzondere omstandigheid in feite onderdeel van de eerste gestelde bijzondere omstandigheid. Verzoeker is ernstig ziek en hij stelt dat zijn laatste wens is dat zijn beide kinderen, mevrouw [B] en de zoon van verzoeker, dezelfde rechten en plichten hebben. Die wens van verzoeker komt voort uit de innige familieband die verzoeker en mevrouw [B] (en de andere familieleden) met elkaar ervaren. Bij de mondelinge behandeling hebben verzoeker, mevrouw [B] , mevrouw [C] en ook de kleindochter van verzoeker gezegd dat de diagnose van verzoeker maakte dat zij zich weer extra bewust werden van wat belangrijk is in het leven. Dit heeft de wens tot adoptie weer actueel gemaakt. Zij voelen zich over en weer familie van elkaar en willen dat juridisch bevestigd zien. Hoezeer de rechtbank deze wens ook legitiem en invoelbaar acht, de innige familieband die tussen betrokkenen is ontstaan en die de rechtbank bij de mondelinge behandeling ook heeft gezien, is onvoldoende om de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 BW ter zijde te stellen.
4.12.
Verzoeker erkent dat de verschillen in rechten en plichten tussen mevrouw [B] en de zoon van verzoeker met name van emotionele aard zijn. Erfrechtelijk heeft verzoeker al lange tijd geleden geregeld dat mevrouw [B] en de zoon van verzoeker gelijk worden gesteld als zijn kinderen. De advocaat van verzoeker heeft bij de mondelinge behandeling nog wel benoemd dat mevrouw [B] , als zij niet een kind is van verzoeker in juridische zin, meer belasting moet betalen over haar erfdeel dan de zoon van verzoeker. Verzoeker, mevrouw [B] en mevrouw [C] hebben in reactie daarop gezegd dat financiële motieven voor hen geen rol spelen en dat hun belang een emotioneel belang is. Ook als dit fiscale aspect wel een rol zou spelen, is ook dat aspect naar het oordeel van de rechtbank niet een zeer bijzondere omstandigheid die tot een ander oordeel kan leiden. Verdere zeer bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld.
4.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat het bepaalde in artikel 1:228 lid 1 aanhef en onder a. BW ter zijde wordt gesteld. Dit betekent dat het verzoek moet worden afgewezen.
4.14.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de overschrijding van de termijn van minderjarigheid verschoonbaar is. De rechtbank heeft hiervoor de stellingen over het verleden van mevrouw [C] en de heer [I] en wat dit heeft betekend en nu nog betekent voor mevrouw [C] en mevrouw [B] onbesproken gelaten. De reden hiervoor is dat die omstandigheden enkel zijn gesteld om te onderbouwen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.J. Raeijmaekers, mr. B. Serno en mr. V.M. Smits, rechters, tevens kinderrechters,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 12 oktober 2023.
Conc: MKa
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.