In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 8 februari 2023, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, die een last tot verwijdering van een dierenverblijf wilden laten uitvoeren, stelden dat er een spoedeisend belang was bij onmiddellijke verwijdering. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het spoedeisende belang gering was, aangezien er op dat moment geen dieren in het dierenverblijf aanwezig waren. Bovendien zou het verwijderen van het dierenverblijf een situatie creëren die minder gemakkelijk om te keren is.
De voorzieningenrechter wees erop dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk een te lange termijn had gegeven voor de verwijdering van het dierenverblijf en dat deze fout in het besluit op bezwaar hersteld moest worden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de lengte van de begunstigingstermijn niet afhankelijk had mogen zijn van een uitspraak in een andere procedure, maar moest worden vastgesteld op basis van de tijd die nodig was om het dierenverblijf te verwijderen.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat, gelet op de belangen van alle partijen, er op dat moment geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en verzoekers kregen geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.