ECLI:NL:RBOBR:2023:5302

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
22/2147
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting met significante gevolgen voor Natura 2000-gebied

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen Milieuvereniging Het Groene Hart Brabant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het veranderen van een varkenshouderij aan de [adres] in [vestigingsplaats]. Eiseres stelde dat de ammoniakemissie zou toenemen en dat er een passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het college een emissiefactor van 85% had gehanteerd voor de biologische combiluchtwasser, terwijl dit rendement niet haalbaar was. Het college voerde echter nieuwe AERIUS-berekeningen uit, waaruit bleek dat ook bij een lagere emissiereductie van 59% geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zouden optreden. De rechtbank vernietigde het besluit van het college voor zover het de emissiefactor betrof, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het college de motiveringsgebreken had hersteld. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, maar de rechtbank oordeelde dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

Milieuvereniging Het Groene Hart Brabant, uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, het college

(gemachtigden: mr. A. Speekenbrink en mr. M. Bax).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam] B.V.te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting (varkenshouderij) aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig en werd vergunninghoudster vertegenwoordigd door haar gemachtigde, [naam] en [naam] , adviseur.

Feiten

2. Op 30 augustus 2011 heeft het college voor de inrichting een revisievergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. Op 8 april 2014 en op 18 december 2018 heeft het college veranderingsvergunningen verleend. Voor de bouwactiviteiten is eveneens vergunning verleend. Al deze vergunningen zijn in werking getreden en onherroepelijk.
2.2.
Op 30 juli 2020 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor de volgende activiteiten:
  • het slopen van de stallen 1, 2 en 3 en bijbehorende bouwwerken;
  • het realiseren van twee nieuwe stallen voor 1.056 en 1.320 vleesvarkens, voorzien van een luchtwasser type BWL 2009.12.V4;
  • het realiseren van drie voersilo’s (totaal 78 ton) aan de zuidzijde van de stallen;
  • het uitbreiden van het aantal dieren met 100 stuks naar 1.020 vleesvarkens in stal 4a;
  • het uitbreiden van het aantal dieren met 124 stuks naar 1.204 vleesvarkens in stal 4b;
  • vier ventilatoren van de luchtwasser van stal 4b;
  • het wijzigen van de hoogte van de ventilatoren van stal 4a en 4b naar 9,1 meter;
  • het verplaatsen van de spuitplaats naar een locatie naast stal 1.
2.3.
De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een inrichting of de werking ervan en het in werking hebben van die inrichting na die verandering (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en het realiseren van een project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, maar waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) is verleend of wordt aangevraagd (gebiedsbescherming).
2.4.
Het college heeft de aanvraag voor het onderdeel gebiedsbescherming doorgezonden aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Gedeputeerde staten hebben de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen op 20 mei 2021 geweigerd, vanwege het ontbreken van een vergunningplicht, omdat intern wordt gesaldeerd.
2.5.
Vanwege wijziging van het rekenprogramma AERIUS-calculator, heeft het college ambtshalve een verschilberekening (referentie-beoogd) doorgerekend. Het college is daarbij tot de conclusie gekomen dat de actualisatie van het rekenprogramma geen gevolgen heeft voor de weigering van de gevraagde verklaring van geen bedenkingen, aangezien er nog steeds sprake is van intern salderen.
2.6.
Met het bestreden besluit van 1 augustus 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning, eerste fase, voor de activiteiten milieu en gebiedsbescherming verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De ammoniakemissie
5.1.
Volgens eiseres zal er in de beoogde situatie 58.240,0 kilogram ammoniak (NH3) per jaar worden uitgestoten, terwijl in de vergunde situatie 52.609,9 kilogram NH3 per jaar mocht worden uitgestoten. Daarmee neemt de depositie op (onder meer) de Natura 2000-gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen toe. Omdat de voor verzuring gevoelige habitattypen verslechteren, had volgens eiseres ook een passende beoordeling in het kader van de Wnb moeten worden gemaakt en had een Wnb-vergunning moeten worden aangevraagd. Eiseres verwijst in dit verband naar bijlage V (Diertabel) bij het bestreden besluit.
5.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres ten onrechte stelt dat sprake is van een forse stijging van de ammoniakuitstoot. Volgens het college baseert eiseres zich op verkeerde getallen. Anders dan zij aanvoert, vermindert de ammoniakemissie van 4.701,6 kilogram NH3 per jaar naar 2.070,0 kilogram NH3 per jaar.
5.3.
In bijlage V bij het bestreden besluit is vermeld dat de vergunde ammoniakemissie
4.701,6 kilogram NH3 per jaar betreft en de aangevraagde ammoniakemissie 2.070,0 kilogram NH3 per jaar. Ook het college van gedeputeerde staten is, blijkens de beslissing op de aanvraag om een verklaring van geen bedenkingen van 20 mei 2021, van deze waarden uitgegaan.
In bijlage V zijn de door eiseres genoemde waarden opgenomen in de kolommen die betrekking hebben op odour units per seconde. De rechtbank houdt het er, gelet hierop, voor dat eiseres zich niet op de juiste gegevens heeft gebaseerd en haar betoog daarom feitelijke grondslag mist.
Dit betoog slaagt daarom niet.
De werking van de luchtwasser
6.1.
Eiseres betoogt dat bij biologische luchtwassystemen niet zonder meer van de reductiecijfers in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) mag worden uitgegaan. Het toe te passen gecombineerde luchtwassysteem met biologische luchtwasser heeft, naar verwacht, een ammoniakreductie van 59%, in plaats van de ammoniakreductie van 85% waarvan de Rav uitgaat. Eiseres verwijst naar een onderzoek naar het rendement van luchtwassers in de praktijk van Universiteit Wageningen. [1]
6.2.
Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak [2] over een emissiearm stalsysteem voor rundvee heeft geoordeeld dat twijfel bestaat over de goede werking van dit stalsysteem. Het voorzorgsbeginsel vraagt daarom om nader onderzoek naar de factoren die van belang zijn voor een goede werking van het stalsysteem. Volgens eiseres is deze uitspraak gebaseerd op een CBS-rapport [3] en een advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) [4] , op grond waarvan vraagtekens kunnen worden gezet bij de emissiecijfers van alle stallen.
6.3.
Het college heeft, naar aanleiding van wat eiseres heeft aangevoerd, nieuwe AERIUS-berekeningen uitgevoerd, waarbij de door eiseres genoemde emissiereductie van 59% is gehanteerd. Uit deze berekeningen blijkt dat, ook als dit reductiepercentage wordt gehanteerd, dit geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol per hectare per jaar tot gevolg heeft.
6.4.
Vergunninghoudster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, uitgaande van een worst case-scenario van 59% reductie, significante gevolgen ook kunnen worden uitgesloten, omdat onder het vergunde plafond van de referentiesituatie wordt gebleven.
Volgens vergunninghoudster volgt overigens uit de rechtspraak dat wél aangeknoopt mag worden bij de Rav-cijfers, mits door middel van voorschriften is geborgd dat de emissies die daarin zijn opgenomen ook worden gerealiseerd. Subsidiair heeft vergunninghoudster zich op het standpunt gesteld dat, evenals in twee uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant [5] , [6] , ook kan worden voorzien in voorschriften die de goede werking van de luchtwasser borgen, zoals nauwkeurige monitoring, automatische pH-correctie en een correcte plaatsing van de pH-sensoren. Vergunninghoudster somt ook nog dertien voorschriften op die de Commissie m.e.r. in een andere, niet nader aangeduide, kwestie in haar advies had opgenomen, waarbij volgens vergunninghoudster in dit geval ook kan worden aangesloten.
6.5.
In dit geval maakt vergunninghoudster gebruik van gecombineerde luchtwassystemen met biologische luchtwasser (BWL 2009.12.V4). Het CBS-onderzoek van oktober 2019 vermeldt over combiwassers het volgende: "Toch kan de ammoniakemissie van emissiearme stallen behoorlijk veranderen als de emissiereductie ten opzichte van de reguliere stal wordt overschat. Een voorbeeld hiervan is de recent bijgestelde emissiereductie van combiwassers. Het rendement van deze stalsystemen is recent bijgesteld van 85 procent naar 59 procent emissiereductie (Melse et al., 2018)." De CDM heeft in haar advies van 18 juni 2020, rekening houdende met de CBS-analyse, aangegeven dat, bij de berekening van NH3-emissies voor de landbouwsector in het kader van de emissieregistratie met het rekenmodel NEMA, voor combi-luchtwassers met een rendement van 85% in de Rav het rendement in het NEMA-model wordt gerekend met een rendement van 59%.
Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen, was het rendement van het systeem van type BWL 2009.12.V4 (85%) nog niet aangepast aan de actuele wetenschappelijke inzichten.
Het college heeft aan de omgevingsvergunning geen voorschriften verbonden, zoals door vergunninghoudster bedoeld.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op de onzekerheid over het in de Rav vermelde rendement van combiluchtwassers, waarop eiseres ook in haar zienswijze heeft gewezen, bij het nemen van het bestreden besluit niet zonder meer van de toen geldende versie van de Rav heeft mogen uitgaan. Op zijn minst had het college moeten motiveren waarom hij, ondanks deze onzekerheid, toch van een rendement van 85% is uitgegaan.
Naar aanleiding van het beroep heeft het college nieuwe AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat ook bij hantering van een emissiereductie van 59% geen sprake is van een ammoniakdepositie die significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Het college heeft hiermee alsnog onderbouwd dat geen passende beoordeling behoefde te worden uitgevoerd en geen Wnb-vergunning behoefde te worden aangevraagd.
De rechtbank deelt niet de, niet nader onderbouwde, stelling van eiseres ter zitting dat onderzoek niet heeft aangetoond dat een rendement van 59% voor combiwassers wel haalbaar is.
Dit betoog van eiseres slaagt. De rechtbank zal hierna aangeven welke gevolgen dit heeft voor het bestreden besluit.
De ammoniakberekening
7.1.
Volgens eiseres heeft het college in de berekening van de ammoniakdepositie geen rekening gehouden met de vervoerbewegingen. Het gaat hier om een intensieve veehouderij waar vrachtauto’s regelmatig voer lossen en mest afvoeren. Dit leidt tot depositie van NOx (stikstofoxyden) in de omliggende Natura 2000-gebieden.
7.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaring van geen bedenkingen en de AERIUS-berekeningen blijkt dat wel degelijk rekening is gehouden met vervoerbewegingen, waaronder de aanvoer van voer en de afvoer van mest.
7.3.
Ook vergunninghoudster stelt zich op dit standpunt. Daarbij merkt zij op dat vanzelfsprekend is dat deze verkeersbewegingen ook al deel uitmaakten van het eerder vergunde project, omdat deze inherent zijn aan de agrarische bedrijfsvoering.
7.4.
Uit de als bijlage 1 tot en met 4 bij de verklaring van geen bedenkingen en het verweerschrift gevoegde AERIUS-berekeningen blijkt dat hierbij met de emissies ten gevolge van de aanvoer van voer, de afvoer van mest, de aan- en afvoer van dieren, overig vrachtverkeer, personenauto's en overige personenauto's/bestelbussen rekening is gehouden. Deze vervoerbewegingen zijn dus in de berekening van de depositie betrokken. Wat eiseres hierover heeft aangevoerd, mist dan ook feitelijke grondslag.
Dit betoog kan niet slagen.
Milieueffectrapportage
8.1.
Eiseres betoogt dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld. De verlening van de vergunning maakt namelijk de realisering van onder meer 3.000 vleesvarkensplaatsen mogelijk. Daarom is een milieueffectrapportage nodig.
8.2.
Volgens het college behoefde geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Het project betreft het fokken, mesten of houden van in totaal 2.600 mestvarkens. Het gaat om het houden van respectievelijk 1.056 en 1.320 vleesvarkens in twee nieuwe stallen en de uitbreiding van het aantal dieren in stal 4a met 100 en in stal 4b met 124. Er geldt daarom een m.e.r.-beoordelingsplicht en aan die verplichting is met het besluit van 16 maart 2020 voldaan. Uit dat besluit volgt dat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zodat geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld.
8.3.
Vergunninghoudster sluit zich aan bij het standpunt van het college.
8.4.
In bijlage II, onderdeel D, bij het Besluit milieueffectrapportage is, in de rubriek D.14, onder 2o, aangegeven dat voor besluiten over een omgevingsvergunning moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt, als sprake is van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van meer dan 2.000 stuks mestvarkens.
In bijlage II, onderdeel C, bij het Besluit milieueffectrapportage is, in rubriek C.14, onder 3o, aangegeven dat voor besluiten over een omgevingsvergunning het maken van een milieueffectrapport verplicht is, als sprake is van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van meer dan 3.000 stuks mestvarkens.
Hieruit vloeit voort dat ten behoeve van het nemen van het bestreden besluit geen milieueffectrapport behoefde te worden gemaakt.
Inhoudelijk heeft eiseres geen gronden aangevoerd tegen de m.e.r.-beoordeling die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
Dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Uit wat de rechtbank heeft overwogen onder 7.5 volgt dat het beroep van eiseres gegrond is. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd, voor zover het college daarin een emissiefactor van de biologische combiluchtwassers heeft gehanteerd van 85%. Omdat het college alsnog heeft onderbouwd dat ook bij hantering van een emissiereductie van 59% geen sprake is van een ammoniakdepositie die significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden, heeft het college dit (motiverings)gebrek hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit in stand te laten.
10. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat het college eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het college daarin een emissiefactor van de biologische combiluchtwassers heeft gehanteerd van 85%;
  • laat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand;
  • bepaalt dat het college eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, mr. R. Grimbergen en
mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet met deze uitspraak eens bent, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven.
Kunt u de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wageningen University & Research, Rapport 1082, maart 2018.
2.Uitspraak van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557.
3.CBS, Stikstofverlies uit opgeslagen mest, oktober 2019.
4.CDM, Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen, 18 juni 2020.
5.Tussenuitspraak van 11 januari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:21.
6.Uitspraak van 24 mei 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:21.