ECLI:NL:RBOBR:2023:5278
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van dagvaarding en opheffing van voorlopige hechtenis wegens niet rechtsgeldige uitreiking
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 november 2023 uitspraak gedaan over de geldigheid van de dagvaarding van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding nietig was, omdat deze niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aan de verdachte was betekend. De verdachte was gedetineerd en had geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen. De rechtbank stelde vast dat, hoewel op de akte van uitreiking was aangekruist dat de dagvaarding was uitgereikt, er met de hand was genoteerd dat de verdachte niets wilde ontvangen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen rechtsgeldige uitreiking had plaatsgevonden, wat in lijn is met de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De verdachte was op 31 juli 2023 in verzekering gesteld en verbleef sinds 1 augustus 2023 in voorlopige hechtenis. Aangezien de dagvaarding nietig werd verklaard, kon er geen vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel aan de verdachte worden opgelegd. De rechtbank hief daarom het bevel tot voorlopige hechtenis op, omdat de voorwaarden voor het in stand houden van de voorlopige hechtenis niet meer van toepassing waren. De rechtbank benadrukte dat de uitzondering voor ernstige misdrijven niet van toepassing was, aangezien de tenlastelegging betrof diefstal en vernieling, waarvoor lagere straffen gelden.
De uitspraak van de rechtbank omvatte de verklaring van de nietigheid van de dagvaarding en de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is op schrift gesteld door de griffiers.