Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
rechter: mr. L.S. Frakes
griffier: mr. L.A.M. Veelers
1.[eiser 1]
[eiser 2]
[eiser 3] B.V.
[eiser 4] B.V.
1.De procedure
2.De beslissing
15 februari 2023voor akte uitlaten door beide partijen over de aan de Hoge Raad voor te leggen prejudiciële vragen als opgenomen in dit mondeling vonnis;
3.De beoordeling
- [gedaagde] is failliet geweest.
- Hij heeft in zijn faillissement een akkoord aangeboden aan zijn schuldeisers (art. 138 Fw).
- [eisers] hebben als concurrente schuldeisers tegen het akkoord gestemd.
- Het akkoord is echter aangenomen met de vereiste meerderheid (art. 145 Fw). [eisers] zijn dus gebonden aan het akkoord.
- De concurrente schuldeisers hebben op grond van het akkoord 4,23% van hun vordering ontvangen (art. 157 Fw).
- Het resterende deel van de vorderingen van concurrente schuldeisers, dat valt onder het akkoord maar niet is voldaan, is een natuurlijke verbintenis geworden.
- Er heeft dus geen uitkering plaatsgevonden op rentevorderingen, die ontstaan na faillietverklaring, ook niet op basis van buitengerechtelijke afspraken.
- [eisers] dringen in deze procedure aan op betaling van wettelijke en contractuele rente, die na faillietverklaring is ontstaan.
- Deze rente werd niet gedekt door een pand- of hypotheekrecht.
- Steneker en (in een aparte opinie) Schuijling verdedigen de opvatting van [eisers] Zij wijzen op de tekst van artikel 128 Fw. Rente is volgens hen niet verifieerbaar omdat de wet dat nu eenmaal bepaalt. Zij wijzen erop dat de Hoge Raad meermalen een gelegenheid heeft gehad om te bepalen dat rente, die ontstaat na faillietverklaring, ondanks de tekst van artikel 128 Fw toch verifieerbaar is en die gelegenheid niet heeft aangegrepen om een uitspraak in die richting te doen. Integendeel, de Hoge Raad heeft volgens hen meermalen herhaald dat rente conform de tekst van artikel 128 Fw niet verifieerbaar is, ondanks zijn uitspraken over huur
- Faber verdedigt de opvatting van [gedaagde] (wel verifieerbaar, dus wel onderdeel van het akkoord). Faber wijst op de genoemde beslissingen van de Hoge Raad over huur, advocaatkosten en verjaring. Faber vindt dat de leer van de Hoge Raad in die zaken wijst op een stelsel, waaruit volgt dat de rente wel verifieerbaar is of zou moeten zijn. Want: de Hoge Raad heeft in die zaken aanvaard dat vorderingen verifieerbaar zijn die na datum faillietverklaring ontstaan, maar voortvloeien uit rechtsverhoudingen die bestaan op het tijdstip van faillietverklaring. Ook de rente (waar het hier over gaat) ontstaat na datum faillietverklaring en vloeit voort uit een rechtsverhouding die al bestond voor de datum van faillietverklaring, aldus Faber . Het is dus volgens hem consequent om de rente dezelfde behandeling te geven als die andere, soortgelijke vorderingen.
- Verstijlen: Artikel 128 Fw krijgt een ander karakter door de jurisprudentie van de Hoge Raad (nl. uitzondering, niet langer toepassing van het reguliere criterium).
- Faber/Vermunt: Is de keuze van de Hoge Raad om artikel 128 onverkort te blijven toepassen, een bewuste keuze dan wel een
- Boekraad: Artikel 128 Fw is wetssystematisch afwijkend. Wat rechtvaardigt deze uitzonderingspositie?
- Van Zanten: Artikel 128 Fw heeft zijn langste tijd gehad, ongeacht wat de Hoge Raad in algemene zin met betrekking tot de verifieerbaarheid van ná de faillietverklaring ontstane vorderingen op de schuldenaar in petto heeft.
voor zover het antwoord op vraag 1) of 2) bevestigend luidt:Is deze regel van toepassing op akkoorden waarover is gestemd vóór de dag van de uitspraak van de Hoge Raad?
- het onderwerp van het geschil (3.1)
- de vastgestelde feiten (3.2)
- de standpunten van partijen (3.3-5)
- de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie, waaruit blijkt dat een antwoord op de vragen rechtstreeks van belang is voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vragen zich voordoen (3.6)
- de voorgenomen vragen (3.7-8).
.