ECLI:NL:RBOBR:2023:5023

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
22/1155
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake principeverzoek omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk had op 9 mei 2022 het bezwaar van eisers tegen een brief van 25 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 27 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de brief van het college een bestuurlijk rechtsoordeel betreft, waartegen in het algemeen geen bezwaar kan worden gemaakt. Eisers voerden aan dat de brief gelijkgesteld moet worden aan een appellabel besluit, omdat het doen van een aanvraag voor een vergunning onevenredig bezwarend zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de kosten en de procedure niet onevenredig bezwarend zijn en dat de brief niet als een besluit kan worden aangemerkt. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het college terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eisers] uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk,het college
(gemachtigde: B.A.A. Lucas-Jasperse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 mei 2022 heeft het college het bezwaar van eisers tegen de brief van 25 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is de brief van 25 november 2021 geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1.
Op 15 september 2021 hebben eisers een principeverzoek ingediend voor het middels een omgevingsvergunning positief bestemmen van de bedrijfswoningen aan [adres] in [vestigingsplaats] naar burgerwoningen. Daarop heeft het college in de brief van 25 november 2021 (de brief) negatief gereageerd. Het college heeft in die brief meegedeeld dat omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen alleen mogelijk is met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan of na wijziging van het bestemmingsplan. Eisers hebben tegen deze brief bezwaar gemaakt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de brief een bestuurlijk rechtsoordeel omvat waartegen onder gebruikelijke omstandigheden geen bezwaar kan worden gemaakt. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de brief bij wijze van uitzondering gelijk moet worden gesteld aan een appellabel besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Moet de brief gelijk gesteld worden aan een appellabel besluit?
5. Eisers voeren aan dat de brief gelijk moet worden gesteld aan een appellabel besluit. Er is namelijk sprake van een uitzondering op de regel dat tegen een bestuurlijk rechtsoordeel geen bezwaar kan worden gemaakt. De brief moet als een besluit en beschikking in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt, waartegen in het kader van de Awb een ontvankelijk bezwaar en beroep kan worden ingediend. Het doen van een aanvraag voor een vergunning is namelijk onevenredig bezwarend. Het gaat hier niet om een reguliere vergunningaanvraag maar om een procedure waarbij afwijking of wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De daarvoor vereiste onderzoeken kosten duizenden euro’s. Dat geld hebben eisers niet. Zij hebben een minimum inkomen. Daarbij komt bovendien ook nog dat eisers al heel erg lang daar wonen. De gemeente heeft de woningen in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming gegeven, maar de woningen zijn destijds als burgerwoningen gebouwd en verkocht. Gelet op de combinatie van die voorgeschiedenis en de voor eisers veel te hoge kosten, maakt dat het onevenredig bezwarend is dat eisers deze procedure moeten doorlopen. De brief moet daarom gelijk worden gesteld aan een appellabel besluit.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat de brief niet gelijk kan worden gesteld aan een appellabel besluit. Wanneer een bestuursorgaan een bestuurlijk rechtsoordeel geeft, kan dit oordeel volgens vaste rechtspraak in het algemeen niet als een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. [1] Slechts in uitzonderlijke situaties moet een bestuurlijk rechtsoordeel, ondanks het ontbreken van rechtsgevolg, omwille van de rechtsbescherming als een besluit worden aangemerkt. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het doen van een aanvraag voor een vergunning voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is. [2] De omstandigheid dat de uitkomst van een aanvraag op voorhand al vaststaat, of dat aan die aanvraag kosten zijn verbonden, maakt volgens vaste rechtspraak niet dat deze weg onevenredig bezwarend is. [3]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het doorlopen van de standaard bezwaar- en beroepsprocedure hier niet onevenredig bezwarend. De omstandigheid dat eisers een minimum inkomen hebben en dat eisers een uitgebreide en kostbare procedure moeten doorlopen, maken dat oordeel niet anders. Die kosten moet iedereen bij zulke procedures maken. Ook de door eisers ter zitting uiteengezette voorgeschiedenis vormt onvoldoende grond om aan te nemen dat het doen van een aanvraag om die reden onredelijk bezwarend is.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk is. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
2.Zie voor een bevestiging van deze lijn bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3302, r.o. 2.2.