ECLI:NL:RBOBR:2023:5017
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar tegen WOZ-beschikking
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 20 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld op € 259.000, en de heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar een proceskostenvergoeding van € 538 toegekend. Eiser verzocht de rechtbank om deze vergoeding te verhogen naar € 1.072, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat het geschil uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding betreft. Eiser stelt dat de matiging van de kostenvergoeding in bezwaar in strijd is met de Grondwet, maar de rechtbank vindt geen steun in het arrest van de Hoge Raad voor dit standpunt. De Hoge Raad had zich enkel uitgelaten over de kosten in beroep en hoger beroep, niet over de bezwaarfase.
De rechtbank wijst erop dat er een wezenlijk verschil is in het onderscheid dat in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt gemaakt. De rechtbank concludeert dat de bijzondere regel van punt 1 van onderdeel B2 van de bijlage bij het Bpb niet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet. Eiser krijgt daarom geen gelijk en de heffingsambtenaar heeft de proceskostenvergoeding terecht vastgesteld op € 538. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.