ECLI:NL:RBOBR:2023:4968

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/1655
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot gratis rechtsbijstand voor slachtoffers van geweld in civiele procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 16 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld die een toevoeging heeft aangevraagd voor een verzoek om een straat- en/of contactverbod in een civielrechtelijk kort geding. Eiseres is het niet eens met de opgelegde eigen bijdrage van € 152,00 en beroept zich op artikel 57 van het Verdrag van Istanbul, dat recht op juridische bijstand en gratis rechtsbijstand voor slachtoffers waarborgt. De rechtbank oordeelt dat de raad voor rechtsbijstand onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen strafzaken en civiele procedures met betrekking tot gratis rechtsbijstand. De rechtbank concludeert dat de eigen bijdrage in dit geval niet in verhouding staat tot het doel van het verlenen van rechtsbijstand aan slachtoffers van geweld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de raad en stelt dat eiseres geen eigen bijdrage verschuldigd is. Tevens wordt de raad veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur),
en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, de raad

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de oplegging van een door eiseres te betalen eigen bijdrage voor een aan haar verleende toevoeging.
1.1
Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres van 2 februari 2022 (het bestreden besluit) is de raad bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de raad.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de beslissing van de raad om aan eiseres een eigen bijdrage op te leggen voor een aan haar verleende toevoeging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet -en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3. Op 9 november 2021 heeft eiseres bij de raad een aanvraag om een toevoeging ingediend voor het indienen van een verzoek om een straat- en/of contactverbod bij de rechtbank ten aanzien van haar expartner. Eiseres had zich hiervoor eerst tot de politie gewend die haar naar een advocaat heeft verwezen om een straatverbod in een civielrechtelijk kort geding aan te vragen.
Het door eiseres gevorderde straatverbod is door de voorzieningenrechter toegewezen.
In zijn besluit van 12 november 2021 heeft de raad aan eiseres de gevraagde toevoeging verleend, waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 152,00.
Beroepsgronden
- Schending van artikel 57 van het Verdrag van Istanbul
4.1
Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat de raad ten onrechte een eigen bijdrage heeft opgelegd. De toevoeging is verleend voor een procedure die betrekking heeft op ernstig (ex-)partnergeweld als bedoeld in het Verdrag van de Raad van Europa van 11 mei 2011, inzake het voorkomen en het bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
(het Verdrag). Eiseres doet een beroep op artikel 57 van het Verdrag, op grond waarvan er een recht op recht op juridische bijstand en gratis rechtsbijstand voor slachtoffers bestaat onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht. Eiseres doet een beroep op een passage in het Explanatory Report bij het Verdrag, randnummer 295.
- Schending van artikel 14 van het (EVRM)
4.2
Eiseres voert verder aan dat sprake is van schending van het verbod op discriminatie neergelegd in artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), nu artikel 6 van het EVRM geschonden wordt. Eiseres wijst op jurisprudentie van het Europees Hof voor dede rechten van de Mens (het Hof) met betrekking tot artikel 6 van het EVRM, inzake Airey tegen Ierland [1] , met name op rechtsoverweging 26 van dat arrest. Eiseres wijst er dat het hier gaat om stalking wat tot een enorme inbreuk op de persoonlijke vrijheid en integriteit van slachtoffers leidt, gepaard gaande met intense gevoelens van angst en onveiligheid. De politie zegt weinig of niets te kunnen betekenen, zodat slachtoffers enkel nog aangewezen zijn op een kort geding-procedure bij de civiele rechter. Voor de eisende partij (het slachtoffer) geldt verplichte procesvertegenwoordiging. De dader daarentegen kan als gedaagde partij desgewenst wel in persoon aan de procedure deelnemen. Het Hof geeft in bovengenoemde uitspraak, onder meer, aan dat, als er sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging er dan ook sprake moet zijn van “free legal aid”. Naar de mening van eiseres is de beslissing van de raad dan ook in strijd met het EVRM en de jurisprudentie van het Hof onder artikel 6 van het EVRM. Eiseres wijst erop dat het bij de schending van artikel 6 van het EVRM om meer vrouwen dan mannen gaat, zoals blijkt uit gegevens van het CBS. De meerderheid bestaat dus uit vrouwen die gedwongen zijn om kosten te maken voor een advocaat als zij bescherming wensen tegen een stalker op het moment dat de politie aangeeft dit niet of in onvoldoende mate te kunnen doen. De mannen daarentegen staan het vrij al dan niet in de procedure te verschijnen en dit al dan niet bijgestaan door een advocaat te doen. Vrouwen worden door deze bepaling in ernstige mate indirect gediscrimineerd, aldus eiseres.
Standpunt van de raad
5. De raad stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het hier om een civiele zaak gaat, waarvoor geen recht bestaat op kosteloze rechtsbijstand. De raad verwijst daartoe naar de memorie van toelichting van de Rijkswet waardoor het Verdrag in Nederland in werking is getreden. Uit jurisprudentie van het Hof volgt dat aan lidstaten vrijheid toekomt bij de inrichting van een systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand mag worden onderworpen aan bepaalde beperkingen of voorwaarden met dien verstande dat de beperking niet de essentie van het recht mag aantasten, een legitiem doel moet beogen en in redelijke verhouding tot het doel moet staan. Het opleggen van een eigen bijdrage doorstaat volgens de raad in deze zaak de toets. Artikel 44 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is daarbij niet van toepassing. Dat artikel valt namelijk onder hoofdstuk VI van de Wrb en dit hoofdstuk ziet alleen op rechtsbijstand in strafzaken. In zijn verweerschrift verwijst de raad naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2016 [2] , waarin de Afdeling overweegt dat door het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage het recht op toegang tot de rechter niet in essentie wordt aangetast. Een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand wordt door de raad getoetst aan het inkomen en vermogen van de aanvrager, ongeacht het geslacht van de rechtzoekende. Er is dan ook geen sprake van discriminatie. Een rechtzoekende kan trachten langs andere weg een vergoeding te krijgen, aldus de raad.
Rechtsvraag
6.1
De rechtbank zal eerst ingaan op de beroepsgrond waarin eiseres zich beroept op artikel 57 van het Verdrag. Op grond van deze bepaling voorzien verdragspartijen slachtoffers in het recht op juridische bijstand en gratis rechtsbijstand, onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht.
6.2
In Nederland is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald. De regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte ervan, worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 35, eerste en tweede lid, van de Wrb). De algemene maatregel van bestuur is het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Bebr). De voor de rechtzoekende vastgestelde eigen bijdrage wordt op de in het eerste lid bedoelde vergoeding in mindering gebracht (artikel 37, derde lid, van de Wrb).
6.3
Eiseres voert - kort weergegeven - aan dat zij een recht op gratis rechtsbijstand ontleent aan artikel 57 van het Verdrag. De rechtbank gaat er vanuit dat deze beroepsgrond zich richt tegen de voor de haar nadelige bepalingen in artikel 35 van de Wrb en het Bebr, waaruit volgt dat eiseres ook een eigen bijdrage verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging voor het doen van een verzoek om een straatverbod in een civielrechtelijk kort geding. Dit vergt een toets van artikel 35 van de Wrb (en het Bebr) aan artikel 57 van het Verdrag omdat de eigen bijdrage die bij het besluit van 12 november 2021 is vastgesteld, is gebaseerd op artikel 35 van de Wrb, gelezen in samenhang met het Bebr.
Het Verdrag van Istanbul
7.1
Het Verdrag [3] is op 11 mei 2011 vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. In Europees Nederland is het Verdrag op 1 maart 2016 in werking getreden. [4]
7.2
Doelstelling van het Verdrag is om vrouwen te beschermen tegen alle vormen van geweld en geweld tegen vrouwen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen (artikel 1, onder a, van het Verdrag). Een andere doelstelling van het verdrag is om een allesomvattend kader op te zetten met beleid en maatregelen, ter bescherming en ondersteuning van alle slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (artikel 1, onder c, van het Verdrag).
7.3
Het Verdrag is van toepassing op alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld, dat vrouwen buitenproportioneel treft (artikel 2, eerste lid). Onder geweld tegen vrouwen, voor zover nu van belang, wordt verstaan alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot fysiek, seksueel of psychologisch letsel of leed of economische schade voor vrouwen, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt (artikel 3, aanhef en onder a). Onder huiselijk geweld wordt verstaan, voor zover nu van belang, alle vormen van fysiek, seksueel, psychologisch of economisch geweld dat plaatsvindt tussen voormalige partners, ongeacht of de dader in dezelfde woning als het slachtoffer verblijft of heeft verbleven (artikel 3, aanhef en onder b).
7.4
Het Verdrag bevat diverse verplichtingen. Deze komen er alle op neer dat de verdragspartijen de plicht hebben om wetgevende of andere maatregelen te nemen inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (onder meer vastgelegd in artikel 18, eerste lid, van het Verdrag). Deze zijn in het Verdrag voor het civiele recht en strafrecht uitgewerkt. Voor het civiele recht is de verdragspartij om verplicht slachtoffers te voorzien van passende civiele rechtsmiddelen tegen de dader (artikel 29 van het Verdrag). Voor het strafrecht bevat het Verdrag de verplichting om psychologisch geweld, stalking of fysiek geweld tegen slachtoffers strafbaar te stellen (artikelen 33-35 van het Verdrag). In hoofdstuk VI, waarvan artikel 57 ook deel uitmaakt, van het Verdrag zijn diverse verplichtingen opgenomen over onder meer vervolging, procesrecht en beschermende maatregelen. Eén daarvan is om te waarborgen dat adequate gebieds- of contactverboden of beschermingsbevelen kunnen worden getroffen voor slachtoffers van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag, die onmiddellijk en zonder onnodige financiële of administratieve lasten voor het slachtoffer getroffen kunnen worden (artikel 53, eerste en tweede lid).
7.5
Op grond van artikel 57 van het Verdrag, voorzien de verdragspartijen in het recht op juridische bijstand en gratis rechtsbijstand voor slachtoffers onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht. Op grond van artikel 3, aanhef en onder e, van het Verdrag wordt onder slachtoffer verstaan: elke natuurlijke persoon die wordt blootgesteld aan de gedragingen omschreven onder de letters a en b van artikel 3.
Rechtstreekse werking?
8.1
Een bepaling in een formele wet, zoals artikel 35 van de Wrb, of uit een algemene maatregel van bestuur, zoals het Bebr, kan slechts aan een verdragsbepaling worden getoetst als de verdragsbepaling één ieder verbindend is als bedoeld in de artikel 93 en 94 van de Grondwet.
8.2
Bij de vraag of aan artikel 57 van het Verdrag rechtstreekse werking toekomt in de zin van de art 93 en 94 van de Grondwet, gelden de volgende uitgangspunten: [5]
- de bedoelde vraag dient te worden beantwoord door uitleg van de desbetreffende bepaling, welke uitleg moet plaatsvinden aan de hand van de maatstaven van de artikelen 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969
(Trb. 1972, 51 en 1985, 79);
- indien noch uit de tekst noch uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat geen rechtstreekse werking is beoogd, is de inhoud van die bepaling beslissend, waarbij het erom gaat of de verdragsbepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast;
- indien het op grond van de verdragsbepaling in de nationale rechtsorde te bewerkstelligen resultaat onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is omschreven, belet de enkele omstandigheid dat de nationale wetgever keuze- of beleidsvrijheid toekomt wat betreft de te nemen maatregelen ter verwezenlijking van dat resultaat, niet dat de bepaling rechtstreekse werking heeft.
Daarbij is van belang dat twee situaties onder ogen kunnen worden gezien die kunnen meebrengen dat het te bereiken resultaat niet meteen tot stand hoeft te worden gebracht:
- de Staat moet een redelijke tijd worden gelaten om tot wetgeving of andere maatregelen te komen, en
- een uitzondering op een verdragsvoorschrift kan gerechtvaardigd zijn als overgangsmaatregel.
8.3
De bewoordingen van artikel 57 van het Verdrag verplichten Nederland om in het nationale recht te voorzien in gratis rechtsbijstand voor slachtoffers van geweld door (ex)-partners en huiselijk geweld in de zin van het Verdrag. Naar het oordeel van de rechtbank is het te bereiken resultaat - het verschaffen van gratis rechtsbijstand - voldoende nauwkeurig hierin omschreven om als objectief recht in de Nederlandse rechtsorde te kunnen functioneren. Dat artikel 57 van het Verdrag nadrukkelijk de ruimte laat om onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht gratis rechtsbijstand te verschaffen, doet daar niet aan af. Zoals de Hoge Raad in zijn hierboven aangehaalde arrest van 10 oktober 2014 heeft overwogen, belet de enkele omstandigheid dat de nationale wetgever keuze- of beleidsvrijheid toekomt wat betreft de te nemen maatregelen ter verwezenlijking van dat resultaat, niet dat de bepaling rechtstreekse werking heeft. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat hoewel met artikel 57 van het Verdrag een duidelijk resultaat is beoogd, aan de nationale rechter niet de vraag voorgelegd kan worden of Nederland op een juiste manier die bepaling in de nationale rechtsorde heeft geïmplementeerd.
8.4
De rechtbank concludeert dat artikel 57 van het Verdrag dan ook een ieder verbindende bepalingen bevat waaraan een slachtoffer in de zin van het Verdrag een beroep op kan doen.
Slachtoffer in de zin van het Verdrag?9. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank “slachtoffer” in de zin van artikel 3, onder e. van het Verdrag, alleen al omdat de voorzieningenrechter aan de ex-partner van eiseres een straatverbod heeft opgelegd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiseres is blootgesteld aan geweld of huiselijk geweld in de zin van het Verdrag, waarbij zij in het midden kan laten of het gaat om geweld als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder a, of om huiselijk geweld als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder b, van het Verdrag.
Toetsing aan artikel 57 van het Verdrag
10. In Nederland kunnen rechtzoekenden van wie het inkomen en vermogen beneden een bepaalde grens liggen en daarom de kosten van een advocaat niet geheel zelf kunnen dragen, de raad op grond van de Wrb verzoeken om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De rechtzoekende is, afhankelijk van zijn inkomen en vermogen, een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand. In het Bebr zijn regels omtrent de eigen bijdrage en de hoogte daarvan vastgesteld. In hoofdstuk VI van de Wrb, is - kort weergegeven - geregeld dat een eigen bijdrage niet verschuldigd is in strafzaken. Dat volgt uit artikel 44 van de Wrb. Het verzoek om een straat- en/of contactverbod bij de rechtbank, waarvoor aan eiseres toevoeging onder oplegging van een eigen bijdrage is verleend, betreft een civiele zaak, waarop hoofdstuk VI van de Wrb niet van toepassing is. De wetgever heeft dus uitdrukkelijk de keuze gemaakt om kosteloze verlening van rechtsbijstand te beperken tot strafzaken. Bij verlening van rechtsbijstand in zaken op andere rechtsterreinen is wel een eigen bijdrage verplicht gesteld. Uit de wetgeschiedenis van hoofdstuk VI van de Wrb en van de Bebr blijkt niet van een motivering van de keuze om geen recht op gratis rechtsbijstand voor min -of onvermogenden toe te kennen buiten het geval van strafrechtelijke procedures. Die blijkt wel uit de geschiedenis van totstandkoming bij de Rijkswet tot inwerkingtreding van het Verdrag (de Rijkswet). [6] Daarin staat het volgende:

Artikel 57 (Rechtsbijstand)
Ingevolge dit artikel dienen Verdragspartijen te voorzien in het recht op rechtshulp
en gratis juridische bijstand voor slachtoffers onder de voorwaarden voorzien in hun
nationale recht.
In Nederland kunnen alle slachtoffers kosteloos een beroep doen op Slachtofferhulp
Nederland voor juridisch advies. Waar nodig verwijst Slachtofferhulp slachtoffers door naar rechtsbijstandverleners. Is er sprake van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf, dan heeft een slachtoffer, ongeacht zijn draagkracht, kosteloos recht op een advocaat. In andere gevallen is de aanspraak op gesubsidieerde rechtsbijstand afhankelijk van het inkomen. De voorwaarden zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand. Het College voor de Rechten van de Mens betwijfelt of met de Wet op de rechtsbijstand wordt voldaan aan dit artikel. Wij constateren dat artikel 57 niet verplicht tot een automatisch recht op gratis rechtsbijstand. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat aan lidstaten vrijheid toekomt bij de inrichting van een systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er bestaat geen absoluut recht op gesubsidieerde rechtsbijstand, in die zin dat gesubsidieerde rechtsbijstand beschikbaar moet worden gesteld voor alle geschillen. Het recht kan onderworpen worden aan bepaalde voorwaarden en beperkingen. Met deze mogelijkheden wordt slachtoffers voldoende geboden om zich (kosteloos) juridisch te laten bijstaan.”Onder meer op basis van deze overweging is de wetgever tot de conclusie gekomen dat het niet nodig was om de Nederlandse wetgeving, die al voorzag in gratis rechtsbijstand in strafzaken, aan te passen naar aanleiding van artikel 57 van het Verdrag.
10.1
De raad heeft zich, in navolging van de Rijkswet en de toelichting daarop, op het standpunt gesteld dat het recht op toegang tot de rechter volgens rechtspraak van het Hof en de Afdeling aan beperkingen mag worden onderworpen. Dat is rechtspraak van het Hof en de Afdeling die is gewezen in het kader van een beroep op artikel 6 van het EVRM. In dit geval is echter de uitleg van artikel 57 van het Verdrag aan de orde is, en niet de uitleg van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat de raad daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor het verlenen van gratis rechtsbijstand onderscheid wordt gemaakt tussen strafzaken en procedures op andere rechtsgebieden. Dat onderscheid komt bovendien niet overeen met de doelstelling en de verplichtingen van het Verdrag die een ruimere strekking hebben dan alleen het strafrecht. Artikel 57 van het Verdrag bouwt op deze ruimere strekking voort, omdat het zowel terugslaat op strafrechtelijke als civielrechtelijke maatregelen die de verdragspartijen moeten nemen om slachtoffers te beschermen. Dat artikel 57 van het Verdrag aan de verdragstaten de ruimte laat om onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht gratis rechtsbijstand te verschaffen, is op zichzelf geen rechtvaardiging voor dit onderscheid. Dat onderscheid moet deugdelijk worden gemotiveerd.
10.2
Het oordeel van de rechtbank betekent niet dat een rechtzoekende op grond van het Verdrag in alle gevallen, dus ook los van het inkomen of vermogen van de rechtzoekende, recht op gratis rechtsbijstand toekomt als de rechtzoekende slachtoffer is van geweld tegen vrouwen of huiselijk geweld. De verdragspartij heeft naar haar oordeel ruimte om een inkomensgrens te stellen of de gratis rechtsbijstand te beperken tot bepaalde maatregelen, mits die keuze goed is gemotiveerd. Wel dient de raad daarbij te betrekken dat het Verdrag er op is gericht om zoveel mogelijk belemmeringen weg te nemen voor slachtoffers bij het zoeken naar effectieve rechtsbescherming tegen geweld. Wat betreft eiseres staat het verlangen van een eigen bijdrage naar het oordeel van de rechtbank niet in een redelijke verhouding tot het ermee te bereiken doel. Daarvoor is van belang dat een bedrag van € 152,00 voor eiseres met haar inkomen een relatief groot bedrag is. Het doel van de eigen bijdrage is om te voorkomen dat te lichtvaardig wordt geprocedeerd, maar tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres onweersproken gesteld dat slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld juist veel moeite hebben om zelf het initiatief tot het voeren van een procedure te zetten.
10.3
De rechtbank concludeert dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om in het geval van eiseres artikel 35 van de Wrb, in samenhang gelezen met het Bebr, buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 57 van het Verdrag. Het bestreden besluit besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid.
Gevolgen
11. Het buiten toepassing laten van artikel 35 van de Wrb en het Bebr, in het geval van eiseres , heeft tot gevolg dat de raad deze bepalingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, zodat voor de verleende toevoeging geen eigen bijdrage is vereist.
11.1
Nu er geen wettelijke grondslag bestaat voor het vaststellen van een eigen bijdrage aan eiseres, zal de rechtbank zowel het primaire besluit als het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij een eigen bijdrage is vastgesteld. De overige beroepsgrond van eiseres waarin zij een beroep doet op het EVRM, behoeft geen behandeling meer.

Conclusie

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 57 van het Verdrag. Dit betekent dat het primaire besluit en het bestreden besluit, voor zover daarbij een eigen bijdrage aan eiseres is vastgesteld, niet in stand kunnen blijven. De rechtbank vernietigt daarom het primaire besluit en het bestreden besluit.
12.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de raad aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,00 vergoedt. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en het besluit van de raad van 12 november 2021, voor zover daarbij is vastgesteld dat eiseres een eigen bijdrage verschuldigd is van € 152,00;
- draagt de raad op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de raad in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van € 1.694,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante verdragsbepalingen en wet- en regelgeving

Verdrag van Istanbul
Artikel 57
Parties shall provide for the right to legal assistance and to free legal aid for victims under
the conditions provided by their internal law.
(Nederlandse vertaling:)
De partijen voorzien in het recht op juridische bijstand en gratis rechtsbijstand
voor slachtoffers onder de voorwaarden voorzien in hun nationale recht.
Artikel 1 - Doelstellingen van het Verdrag
1. De doelstellingen van dit Verdrag zijn:
a vrouwen te beschermen tegen alle vormen van geweld en geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen, te vervolgen en uit te bannen;
b bij te dragen aan de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en wezenlijke gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen, mede door de eigen kracht van vrouwen te versterken;
c een allesomvattend kader op te zetten met beleid en maatregelen ter bescherming en ondersteuning van alle slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld;
d internationale samenwerking te bevorderen teneinde geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen;
e ondersteuning en bijstand te bieden aan organisaties en rechtshandhavende instanties teneinde effectief samen te werken ten behoeve van het aannemen van een integrale aanpak om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld uit te bannen
Artikel 2 – Reikwijdte van het Verdrag1 Dit Verdrag is van toepassing op alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld, dat vrouwen buitenproportioneel treft.
2 De partijen worden aangemoedigd dit Verdrag toe te passen op alle slachtoffers van huiselijk geweld. De partijen dienen bij de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag bijzondere aandacht te schenken aan vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld.
3 Dit Verdrag is zowel van toepassing in vredestijd als ten tijde van gewapende conflicten.
Artikel 3 - Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag:
a. wordt „geweld tegen vrouwen” beschouwd als een schending van de mensenrechten en een vorm van discriminatie van vrouwen en wordt hieronder verstaan alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot fysiek, seksueel of psychologisch letsel of leed of economische schade voor vrouwen, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt;
b. wordt verstaan onder „huiselijk geweld” alle vormen van fysiek, seksueel, psychologisch of economisch geweld dat plaatsvindt binnen het gezin of het huishouden of tussen voormalige of huidige echtgenoten of partners, ongeacht of de dader in dezelfde woning als het slachtoffer verblijft of heeft verbleven;
c .wordt verstaan onder „gender” de maatschappelijk bepaalde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die in een maatschappij passend worden geacht voor vrouwen en mannen;
d. wordt verstaan onder „gendergerelateerd geweld tegen vrouwen” geweld gericht tegen een vrouw omdat ze een vrouw is of geweld dat vrouwen buitenproportioneel treft;
e. wordt verstaan onder „slachtoffer” elke natuurlijke persoon die wordt blootgesteld aan de gedragingen omschreven onder de letters a en b;
f. omvat het begrip „vrouwen” ook meisjes jonger dan 18 jaar.
Grondwet
Artikel 93
Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 94
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Wet op de rechtsbijstand
- Artikel 35
1. Tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald, is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtsbijstand.
2. De regels omtrent de eigen bijdrage, alsmede de hoogte van de eigen bijdrage worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

Voetnoten

1.Arrest van 9 oktober 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC1044.
3.Trb. 2012, 233, gecorrigeerd in Trb. 2013, 328.
4.Trb. 2015, 197; na vaststelling van de Rijkswet van 24 juni 2015 (Stb. 2015, 409). Door Nederland is het verdrag op 14 november 2012 ondertekend en op 18 november 2015 geratificeerd.
5.Zie het arrest e uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2928), herhaald bij het arrest van 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1449.
6.Kamerstukken II 2014/15, 34038-(R2039), nr. 3, blz. 42.