ECLI:NL:RBOBR:2023:4817

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
22/2881
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gemeentelijke aanslag en invordering van aanmaningskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar, die zijn bezwaar tegen aanmaningskosten en dwangbevelkosten ongegrond had verklaard. Eiser ontving op 28 juni 2022 een aanmaning in verband met het niet betalen van aanslagen die op 23 februari 2022 waren opgelegd. Na het niet betalen van de aanmaning, volgde op 20 juli 2022 een dwangbevel. Eiser stelde dat hij de aanmaning niet had ontvangen en dat het onevenredig was om na een eerste aanmaning over te gaan tot invordering via een dwangbevel.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de aanmaning op het juiste adres was verzonden en dat eiser niet had aangetoond dat hij deze niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel terecht waren ingevorderd. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, maar de heffingsambtenaar bood aan om het griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. A.J. Griethuysen).

Inleiding

1.1.
Op 28 juni 2023 is eiser aangemaand in verband met het niet betalen van de aanslagen die aan hem op 23 februari 2022 zijn opgelegd in het aanslagbiljet 2021/2022. Vervolgens heeft eiser op 20 juli 2022 in verband daarmee een dwangbevel ontvangen.
1.2.
Eiser heeft met de brief van 22 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten en de dwangbevelkosten.
1.3.
Met de uitspraak op bezwaar (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de kosten van de aanmaning en het dwangbevel gehandhaafd.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen.
1.8.
De griffier heeft eiser bij aangetekende brief uitgenodigd om deel te nemen aan de zitting. Eiser is niet naar de zitting gekomen en heeft de rechtbank niet van tevoren laten weten dat hij niet zou komen. Daarom heeft de griffier onderzocht of de aangetekende brief eiser heeft bereikt. Uit de informatie van PostNL blijkt dat de brief op 14 juli 2023 is bezorgd op het adres dat in het beroepschrift van eiser is vermeld. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser op de hoogte was van de zitting.

Feiten

2. De heffingsambtenaar heeft op 23 februari 2022 aan eiser voor het jaar 2021 en 2022 verschillende aanslagen opgelegd met een bedrag van in totaal € 4.469,69.
2.1.
Eiser heeft de opgelegde aanslagen niet betaald binnen de daarvoor gegeven termijn.
2.2.
Met de aanmaning van 28 juni 2022 heeft de heffingsambtenaar aan eiser aanmaningskosten van € 18 opgelegd. Met deze aanmaning is aan eiser medegedeeld dat hij binnen 14 dagen na dagtekening van de aanmaning dient te betalen. Indien niet tijdig wordt betaald volgt een dwangbevel, waaraan ook weer kosten zullen zijn verbonden.
2.3.
Eiser heeft niet betaald binnen de daarvoor in de aanmaning gegeven termijn. Daarom heeft de heffingsambtenaar op 20 juli 2022 en dwangbevel verzonden en daarbij € 437 aan kosten in rekening gebracht.
2.4.
Op 27 juli heeft eiser een bedrag van € 4.469,65 aan de heffingsambtenaar voldaan. Na verwerking van deze betaling, stond nog een bedrag open van € 455,04.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanmaningskosten en de kosten van de betekening van het dwangbevel terecht door de heffingsambtenaar zijn ingevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Eiser voert aan dat hij de aanmaning van 28 juni 2022 niet heeft ontvangen, dat hij eerst een kosteloze herinnering had moeten krijgen en dat het onevenredig is om na een eerste aanmaning over te gaan op invordering door middel van een dwangbevel.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen.
5.1.
Op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 (IW) en de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) als waren die belastingen rijksbelastingen.
5.2.
Artikel 11 van de IW bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger (in dit geval de heffingsambtenaar) hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
5.3.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de IW kan de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen bij het dwangbevel ook de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.
5.4.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen, overweegt de rechtbank het volgende. In beginsel is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van eiser is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning eiser anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het dwangbevel op dat adres. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van eiser het vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat eiser aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van wat eiser aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416 en Hoge Raad 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354).
5.5.
Tijdens de zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij door het jaar heen zoveel post verzendt dat hij niet elke aanmaning of dwangbevel individueel kan versturen. Daarom wordt door de heffingsambtenaar gewerkt met zogeheten “bulk runs” via een printservicebureau. In een dergelijke bulk run zitten meerdere poststukken. Het printservicebureau registreert deze bulk run, print de poststukken, doet deze in een envelop en biedt dit vervolgens aan aan PostNL. De heffingsambtenaar heeft de aanmaning naar hetzelfde adres van eiser gestuurd, waar ook het aanslagbiljet en het dwangbevel naar toe zijn gestuurd. Dat de heffingsambtenaar de aanmaning naar dit adres heeft gestuurd blijkt uit het adres dat wordt weergegeven op de aanmaning zelf. Dit adres is te zien door het doorzichtige venster van de envelop waarmee de aanmaning is bezorgd. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat veel poststukken op deze manier worden verzonden en dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat deze manier van postbezorging niet functioneert nu andere poststukken wel worden bezorgd. Om te controleren of er iets is misgegaan met de bulk run waar de aanmaning van eiser ook in zat, heeft de heffingsambtenaar steekproefsgewijs de desbetreffende bulk run gecontroleerd op niet ontvangen post, maar de heffingsambtenaar is geen gevallen tegengekomen. De heffingsambtenaar heeft daarnaast de aanmaning van eiser niet retour gekregen.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met hierboven vermelde toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar met de gegeven toelichting de verzending van de aanmaning voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de grote aantallen poststukken zoals aanslagen, aanmaningen en dwangbevelen, het voorstelbaar is dat de verzending daarvan in bulk en geautomatiseerd plaatsvindt. De rechtbank is daarom van oordeel dat van de heffingsambtenaar wat betreft het voeren van een deugdelijke verzendadministratie niet meer kan worden verwacht dan wat de heffingsambtenaar heeft kunnen overleggen en heeft toegelicht. Hieruit volgt dat de aanmaning daadwerkelijk per post naar eiser is verzonden en dat het vermoeden bestaat dat de aanmaning door eiser is ontvangen. Eiser is er vervolgens naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het vermoeden van ontvangst van de aanmaning te ontzenuwen. Wat hij heeft aangevoerd – namelijk enkel dat hij de aanmaning niet ontvangen heeft – maakt niet dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt dat aan hem eerst een (kosteloze) herinnering voor het betalen van de aanslag moet worden verstuurd. Deze verplichting vloeit niet voort uit de wet of andere regelgeving. Uit het beleid van de heffingsambtenaar vloeit voort dat er niet eerst een kosteloze herinnering wordt gestuurd. De heffingsambtenaar heeft daartoe wel de bevoegdheid en de mogelijkheid als de aard of omvang van de belastingschuld dan wel het betalingsgedrag van de belastingschuldige daartoe aanleiding geven. Eiser heeft geen (bijzondere) omstandigheden aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven te oordelen dat de heffingsambtenaar in redelijkheid gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om eiser eerst een kosteloze herinnering te sturen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat het onevenredig is om na een eerste aanmaning te kiezen voor een invordering door middel van een dwangbevel. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij van mening is dat het versturen van het dwangbevel onevenredig was. De rechtbank stelt vast dat de bevoegdheid om na een eerste aanmaning over te gaan op het invorderen van de aanslag en het verhalen van de invorderingskosten door middel van een dwangbevel, uit de wet voortvloeit. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het gebruik van deze bevoegdheid in dit geval (evident) onredelijk zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting gezegd dat hij bereid is om het griffierecht van eiser te betalen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 van eiser moet vergoeden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt wel het griffierecht terug omdat de heffingsambtenaar heeft aangegeven dit te willen betalen. Voor een vergoeding van de proceskosten van eiser bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
griffier
rechter
Een kopie van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.