In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar, die zijn bezwaar tegen aanmaningskosten en dwangbevelkosten ongegrond had verklaard. Eiser ontving op 28 juni 2022 een aanmaning in verband met het niet betalen van aanslagen die op 23 februari 2022 waren opgelegd. Na het niet betalen van de aanmaning, volgde op 20 juli 2022 een dwangbevel. Eiser stelde dat hij de aanmaning niet had ontvangen en dat het onevenredig was om na een eerste aanmaning over te gaan tot invordering via een dwangbevel.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de aanmaning op het juiste adres was verzonden en dat eiser niet had aangetoond dat hij deze niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel terecht waren ingevorderd. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, maar de heffingsambtenaar bood aan om het griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht moest vergoeden.