ECLI:NL:RBOBR:2023:4797

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
01/066707-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gewelddadige diefstal in woning tijdens nachtrust

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een gewelddadige diefstal in een woning. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 5 september 2023, en de zitting vond plaats op 18 september 2023. De verdachte werd beschuldigd van het helpen voorbereiden van de overval door medeverdachten in contact te brengen en hen te adviseren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij de diefstal, die plaatsvond in de nacht van 3 op 4 november 2022, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de diefstal met geweld, en dat hij wist dat de overval zou plaatsvinden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 5.840,28, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.066707.23
Datum uitspraak: 2 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [2000] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2023.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 september 2023. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 3 november 2022 tot en met 4 november 2022 te Veldhoven, althans in Nederland, omstreeks 21:30 uur tot en met 02:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
- een of meerdere sieraden en/of
- een gouden tientje en/of
- een telefoon (Iphone 8) en/of
- een auto (Opel Corsa) en/of
- een portemonnee (met inhoud)
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2] ,
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- met kracht de voordeur van bovengenoemde woning open te duwen en naar binnen te stormen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
- die [slachtoffer] stevig vast te grijpen en/of
- (daarbij) een mes te tonen en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer] met een riem vast te binden en/of
- een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp op de keel en/of hals en/of nek van die [slachtoffer] te drukken en/of
- met een hamer met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 31 oktober 2022 tot en met 4 november 2022 te Veldhoven en/of Tilburg, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact te brengen (omdat [medeverdachte 1] iets wilde verdienen) en/of
- (vervolgens) ook zelf (meermalen) met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (gezamenlijk) contact te hebben (vlak voorafgaand aan de overval) en/of
- samen met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval te plannen en/of voor te bereiden en/of voor te bespreken en/of die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van advies te voorzien en/of aan te sturen en/of
- (een dag voor de overal) aan [medeverdachte 1] aan te geven dat het goed geregeld moet worden om niet te worden gepakt door de politie (‘beter goed geregeld dan geklemd worden’) en/of [medeverdachte 2] te instrueren over wat hij tegen de politie moet zeggen (‘niks verklaren he en de man ging zelf, jij wist niks’) en/of zodoende als contactpersoon en/of adviseur te fungeren.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat opzet ontbreekt. Verdachte had geen opzet op het misdrijf dat is gepleegd en evenmin op het ondersteunen bij het plegen van het misdrijf. Hij had namelijk geen wetenschap van wat [medeverdachte 1]
(hierna: [medeverdachte 1] )van plan was. Hij wist niets van een overval.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt op grond van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken het volgende vast.
In de nacht van 3 op 4 november 2022 vindt een gewelddadige overval plaats in de woning van [slachtoffer]
(hierna: het slachtoffer)aan de [adres 2] in Veldhoven. Bij deze overval zijn meerdere goederen buit gemaakt, waaronder de telefoon en de auto van het slachtoffer. De overvaller is korte tijd later aangehouden in de auto van het slachtoffer en met bloedvlekken van het slachtoffer op zijn vest.. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1]
(hierna: [medeverdachte 1] )de overval heeft gepleegd.
De rechtbank stelt verder vast dat [medeverdachte 1]
(hierna: [medeverdachte 1] )de overval heeft gepleegd. Medeverdachte [medeverdachte 2]
(hierna: [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 2] was de tipgever. Hij heeft een video-opname gemaakt van de kluis in de slaapkamer van het slachtoffer, toen hij daar werkte als thuiszorghulp. Enige tijd later heeft hij deze video-opname en het adres van het slachtoffer met [medeverdachte 1] gedeeld.
De vraag die de rechtbank gezien de tenlastelegging moet beantwoorden, is of verdachte als medeplichtige aan deze deze overval kan worden aangemerkt. De rechtbank bespreekt in dit kader allereerst of en zo ja welke rol verdachte heeft gehad, en vervolgens of sprake is van opzet.
De rol van verdachte.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] verdachte heeft benaderd, omdat [medeverdachte 1] “iets wilde verdienen”. Verdachte heeft [medeverdachte 1] vervolgens in contact gebracht met [medeverdachte 2] .
Dit heeft verdachte erkend. Hij stelt echter dat hij niet wist van het plan van [medeverdachte 1] niets wist van een overval. Dat gelooft de rechtbank niet. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Verdachte stelt dat hij [medeverdachte 1] in contact heeft gebracht met [medeverdachte 2] , omdat [medeverdachte 1] “iets wilde verdienen”. Over de vragen waarom verdachte [medeverdachte 1] juist met [medeverdachte 2] in contact heeft gebracht en wat [medeverdachte 2] in dit kader voor [medeverdachte 1] kan betekenen heeft verdachte geen duidelijkheid gegeven. Verdachte geeft in zijn verhoor bij de politie aan dat hij niet weet wat [medeverdachte 1] bedoelde met ‘iets verdienen’. Hij heeft daar ook niet naar gevraagd. Verdachte heeft ‘gewoon die snap’ van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] gegeven. Waarom verdachte dat heeft gedaan, blijft onduidelijk. Verdachte geeft daarvoor geen concrete verklaring.
Verdachte stelt dat hij tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij “er niets mee te maken wil hebben”, onder meer omdat hij niet in de problemen wilde komen. Verdachte wil echter niet toelichten waarom hij verwachtte in de problemen te komen.
Ook op de terechtzitting is verdachte in de gelegenheid gesteld hierover duidelijkheid te verschaffen. Dat doet verdachte niet. Hij verklaart ter terechtzitting vaag en niet concreet. Hij komt dan met een verhaal dat het zou kunnen zijn gegaan om het opkopen en duurder doorverkopen van spullen door [medeverdachte 2] . Het valt de rechtbank op dat verdachte daarover niet eerder heeft verklaard. Ook verder leest zij daarover niets in het dossier.
Kortom: verdachte kan of wil niet toelichten waarom hij juist [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact heeft gebracht.
Nadat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 31 oktober 2022 met elkaar in contact heeft gebracht vinden er meerdere, in totaal zes, groepsgesprekken plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte. De tijdslijn van deze 6 groepsgesprekken is als volgt. Op 1 november 2022 zijn er tussen 19:56 uur en 20:01 uur vier contactmomenten tussen hen via Snapchat. 15 minuten later stuurt [medeverdachte 2] de video-opname van de kluis in de slaapkamer van het slachtoffer aan [medeverdachte 1] . 2 minuten later vindt er opnieuw een groepsgesprek plaats tussen de [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte. Enkele minuten later stuurt [medeverdachte 2] een afbeelding van het adres van het slachtoffer aan [medeverdachte 1] . Direct hierna vindt er weer een groepsgesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte. Dit laatste gesprek wordt door verdachte opgestart.
Vervolgens vindt er op 2 november 2022 een gesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte zegt dan: “Ay cool heeft geen haast beter goed geregeld dan geklemt worden”.
Verdachte zegt dat hij zich kan herinneren dat hij in een groepsgesprek heeft gezeten. Wat daar is besproken weet hij niet, want hij was bezig met zijn eigen dingen, met muziek maken. Dat verdachte in nog 5 groepsgesprekken heeft gezeten met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarvan hij er zelf 1 heeft opgestart kan hij zich niet herinneren. Ter terechtzitting verklaart hij dat naar zijn mening maar 1 gesprek heeft geaccepteerd. Ook als verdachte dan wordt geconfronteerd met het feit dat uit objectieve gegevens blijkt dat hij in meerdere groepsgesprekken heeft gezeten met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en er zelf een heeft opgestart, komt verdachte niet met een verklaring. Hij stelt dat hij het zich niet herinnert.
Ook geeft verdachte geen concrete verklaring voor het gegeven dat hij heeft naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd ‘beter goed geregeld dan geklemt worden’. Bij de politie verklaart verdachte dat ‘je dit gewoon zegt tegen de mensen die je kent’, terwijl hij ter terechtzitting verklaart dat hij het niet meer weet, maar dat het niks met deze zaak te maken heeft.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat “geklemd worden” straattaal is voor gepakt of aangehouden worden door de politie. Als verdachte hiermee ter terechtzitting wordt geconfronteerd en aan hem wordt gevraagd hoe de rechtbank dit moet zien in het licht van –
kort gezegd – de overige onderzoeksresultaten komt verdachte niet met een verklaring.
Gelet op:
  • de omstandigheid dat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact brengt, terwijl [medeverdachte 2] op dat moment beschikt over een video-opname van de kluis en het adres van het slachtoffer,
  • de groepsgesprekken tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , het tussendoor versturen van een video-opname van de kluis en een afbeelding van het adres van het slachtoffer door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] ,
  • en het feit dat verdachte een dag later tegen [medeverdachte 1] zegt dat het beter goed geregeld moet worden dan “geklemt” worden,
concludeert de rechtbank dat het onderwerp van de groepsgesprekken de komende overval/diefstal was en dat de drie verdachten samen dit hebben voorbesproken. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat verdachte niets tegenover deze onderzoeksresultaten stelt. Hij is vaag in zijn verklaringen, inconsistent, of stelt het zich niet meer te herinneren.
Opvallend is voorts dat [medeverdachte 1] na de overval (op 4 november 2022) een bericht stuurt naar verdachte dat hij voor zijn
(verdachtes)deur staat. Daarna stuurt hij het bericht “Kaulo torie van je”. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat “torie” straattaal is voor overval of diefstal. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte in de ogen van [medeverdachte 1] kennelijk de degene is die verantwoordelijk is voor de overval/diefstal. Dit past bij het feit dat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact heeft gebracht, kennelijk met als doel het plegen van een overval/diefstal. Het voorgaande levert geen wettig bewijs op voor de tenlastegelegde medeplichtigheid (nu de overval op dat moment reeds was gepleegd), maar het draagt wel bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Conclusie.
Gelet op al het vorengaande – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval wist dat [medeverdachte 1] de diefstal uit de woning wilde gaan plegen en dat hij hem met dat doel in contact heeft gebracht met [medeverdachte 2] .
Opzet.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is tweeledig opzet (ten minste in voorwaardelijke vorm) vereist, namelijk
1) opzet dat is gericht op het misdrijf (het gronddelict) dat verdachte ondersteunt, en
2) opzet dat is gericht op die ondersteuning zelf.
Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden (vergelijk HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 6 maart 2018, ECLI:L:HR:2018:304).
De rechtbank stelt gelet op de rol van verdachte en zijn wetenschap, zoals hiervoor vastgesteld, vast dat het opzet van verdachte in ieder geval was gericht op het behulpzaam zijn bij een diefstal uit de woning van het slachtoffer. Een diefstal uit de woning houdt voldoende verband met de uiteindelijk gepleegde diefstal uit de woning met geweld gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (het gronddelict). Een diefstal uit een woning vormt namelijk een onderdeel van het gronddelict.
Verdachte heeft met zijn handelingen de diefstal met geweld ondersteund. Uit de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte blijkt dat zijn opzet was gericht op die ondersteuning.
Dat betekent dat de medeplichtigheid van verdachte aan de diefstal met geweld gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[medeverdachte 1] in de periode van 3 november 2022 tot en met 4 november 2022 te Veldhoven, omstreeks 21:30 uur tot en met 02:30 uur,
- een sieraad en
- een telefoon (iPhone 8) en
- een auto (Opel Corsa) en
- een portemonnee (met inhoud)
die aan [slachtoffer] of een ander toebehoorden heeft weggenomen uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- met kracht de voordeur van bovengenoemde woning open te duwen en naar binnen te stormen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam en
- die [slachtoffer] stevig vast te grijpen en
- daarbij een mes te tonen en vast te houden en
- die [slachtoffer] met een riem vast te binden en
- een mes op de keel en/of hals en/of nek van die [slachtoffer] te drukken en
- met een hamer met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 31 oktober 2022 tot en met 4 november 2022 in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, door:
- [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met elkaar in contact te brengen omdat [medeverdachte 1] iets wilde verdienen en
- vervolgens ook zelf meermalen met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk contact te hebben vlak voorafgaand aan de overval en
- samen met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overval voor te bespreken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De verschrijvingen die in de tenlastelegging voorkomen, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
(hierna: Sr)waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren geëist. Aan deze voorwaardelijke straf moeten de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeplichtig geweest aan een zeer gewelddadige overval op de woning van het (destijds) 80-jarige slachtoffer. Tegen het slachtoffer is fors geweld gebruikt. Zo is het slachtoffer onder meer vastgebonden met een riem, is er een mes op zijn nek gedrukt en is hij met een hamer op zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer liep hierbij meerdere hoofdwonden, gekneusde ribben, steekverwondingen in de nek, een oppervlakkige snijwond op zijn wang, diverse schaafwonden en mogelijk ook een hersenschudding op. Bij de overval zijn de trouwring van de echtgenote van het slachtoffer en de telefoon, de auto en de portemonnee van het slachtoffer gestolen. De overval heeft een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer en zijn gezin. Uit de ter terechtzitting van 18 september 2023 namens het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring voelt het slachtoffer zich niet meer veilig in zijn eigen woning en is hij angstig en wantrouwig naar anderen geworden. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en hij herbeleeft de gewelddadige overval dagelijks.
Bij de bepaling van de strafmaat voor een medeplichtige, zoals verdachte, geldt dat op grond van artikel 49, vierde lid, Sr alleen die handelingen in aanmerking komen, die de medeplichtige opzettelijk gemakkelijk heeft gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen.
Gelet hierop moet de rechtbank beoordelen of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruik van geweld en de omstandigheid dat de diefstal is gepleegd tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd.
Over het gebruik van geweld door [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank als volgt. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in ieder geval opzet heeft gehad op een diefstal uit de woning. Verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in de groepsgesprekken die hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gehad en de berichten die [medeverdachte 1] en hij naar elkaar hebben gestuurd. Nergens volgt uit dat verdachte zich over de wijze waarop de diefstal zou plaatsvinden heeft bekommerd. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat een diefstal uit een woning vaak gepaard gaat met (bedreiging met) geweld. Immers, het slachtoffer zal in veel gevallen zijn eigendommen niet zomaar prijs (willen) geven. Daarnaast, mocht het slachtoffer niet thuis zijn, bestaat er altijd de kans dat het slachtoffer toch thuis komt en de dief betrapt, met een confrontatie tot gevolg. Verder is het zo dat de inhoud van de kluis van het slachtoffer in principe enkel buit gemaakt kon worden door het dwingen van het slachtoffer tot het geven van de code. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans op geweld willens en wetens aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dus voorwaardelijk opzet gehad op het gepleegde geweld. Hiermee houdt de rechtbank dus ook rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Ten aanzien van de omstandigheid dat de diefstal is gepleegd tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd kan het voorwaardelijk opzet van verdachte hierop niet worden vastgesteld. De rechtbank zal dit dan ook niet in strafverzwarende zin meenemen in de strafmaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 augustus 2023 omtrent verdachte, waaruit blijkt dat hij in de 5 jaren voorafgaand aan dit feit eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict, te weten een straatroof.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d.
7 september 2023. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De volgende bijzondere voorwaarden zijn volgens de reclassering geïndiceerd:
- meldplicht bij reclassering,
- ambulante behandeling,
- contactverbod,
- locatiegebod (met elektronische monitoring), en
- ambulante begeleiding.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank ziet reden om af te wijken van het rapport van Reclassering Nederland als het gaat om twee bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding voor de oplegging van een locatiegebod (met elektronische monitoring).
De rechtbank acht de op te leggen straf passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 840,28 in verband met materiële schade en een bedrag van € 7.100,00 in verband met immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Bij de benadeelde partij is als gevolg van het tegen hem toegepaste geweld flink lichamelijk letsel ontstaan. Daarnaast heeft het feit ook psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij zal dat deel van de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Resumé
In totaal wijst de rechtbank een bedrag van € 5.840,28 aan schadevergoeding toe, bestaande uit een bedrag van € 840,28 aan materiële schade en bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de materiële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14
september 2023 (de datum van de indiening van de vordering) tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de immateriële schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 (de datum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 48 en 312 Sr.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Medeplichtigheid aan: diefstal, voorafgegaan/vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Een gevangenisstrafvoor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
1) de veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275 te Tilburg en/of bij zijn toezichthouder. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2) de veroordeelde laat zich behandelen door Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3) de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze- direct of indirect- contact met het [slachtoffer] (geboren op [1942] te [geboorteplaats slachtoffer] , wonende te [adres 2] ) en de medeverdachten [medeverdachte 2] (geboren te [geboorteplaats medeverdachte 2] op [2002] ) en [medeverdachte 1] (geboren op [2004] te [geboorteplaats medeverdachte 1] , wonende te [adres 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
4) de veroordeelde verleent zijn medewerking aan de ambulante begeleiding van Unitio of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 5.840,28 euro, bestaande uit 840,28 euro materiële schade en 5.000,00 euro immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van 5.840,28 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 64 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 840,28 euro materiële schade en 5.000,00 euro immateriële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 2 oktober 2023