ECLI:NL:RBOBR:2023:4718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
23/405
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens handel op Marktplaats

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 september 2023, in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, wordt de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers beoordeeld. Eisers ontvingen sinds 22 augustus 2008 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Het college had na een melding van politieonderzoek naar namaak horloges, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eisers. Dit leidde tot een besluit van 30 juni 2022, waarin het recht op bijstandsuitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken vanaf 8 maart 2017, en een terugvordering van € 92.645,54 werd opgelegd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college bleef grotendeels bij zijn besluit, met uitzondering van een periode waarin geen advertenties waren geplaatst.

De rechtbank oordeelt dat het college de intrekking en terugvordering terecht heeft gedaan, maar dat de periode van intrekking te lang was. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstand over de maanden maart en april 2017 niet in stand kan blijven, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in die maanden sprake was van Marktplaatshandel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het recht op bijstand van eisers wordt ingetrokken over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 januari 2021 en van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021. Het college moet een nieuw besluit nemen over de terugvordering en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/405

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser en [eiseres] , eiseres, uit [woonplaats] , tezamen eisers

(gemachtigde: mr. R.C. van der Weele),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,het college
(gemachtigde: mr. I van Driel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
In een besluit van 30 juni 2022 heeft het college het recht op een bijstandsuitkering met ingang van 8 maart 2017 ingetrokken en het te veel ontvangen bedrag aan bijstand over de periode van 8 maart 2017 tot en met 31 december 2021 tot een bedrag van € 92.645,54 teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 januari 2023 op het bezwaar van eisers is het college grotendeels bij dat besluit gebleven. Alleen over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 september 2021 wordt afgezien van intrekking en terugvordering.
1.3.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Eisers hebben op 22 juni 2023, door de rechtbank ontvangen op 28 juni 2023, nog nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. Eiseres is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers ontvingen sinds 22 augustus 2008 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
3. Het college heeft onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van eisers nadat het college een melding had ontvangen dat eisers aan huis een handel zouden hebben in namaak horloges die op 13 januari 2022 door de politie zou zijn opgerold. Het college heeft het uitkeringsdossier, Suwinet en internet geraadpleegd en van Marktplaats gegevens gevorderd. Vervolgens zijn eisers uitgenodigd voor een gesprek op 30 maart 2022. Het college heeft eisers gevraagd gegevens mee te nemen naar het gesprek. Het gaat om bankafschriften, het verslag van binnentreden van de woning op 13 januari 2022 en een sluitende boekhouding/administratie van alle Marktplaats transacties van 2013 tot en met heden. Eisers zijn op het gesprek verschenen en hebben een deel van de door het college gevraagde gegevens meegenomen maar geen boekhouding/administratie van de Marktplaats transacties.
3.1.
Eiser heeft tijdens het gesprek verklaard dat hij geen boekhouding/administratie heeft meegenomen, omdat hij geen inkomsten heeft gehad vanuit Marktplaats. De Marktplaatsadvertenties waren van zijn broer, die een handel in horloges heeft. Eiser heeft zelf incidenteel vanuit zijn eigen collectie horloges verkocht. Verder heeft eiser verklaard dat hij bezig was met het opzetten van een eigen online shop in de vorm van een website met de naam chrone24outlet.nl. Eiser wilde de spullen gaan verkopen via Amazon.com en bol.com. Daarvoor had hij de spullen die bij de huiszoeking zijn gevonden in huis. Het gaat onder meer om horloges, tondeuses, geldtelmachine, brillen, airpods, vitrinekast, schoenen, armbanden, postpakketten, autodeurklinken, verpakkingsmateriaal, fillers, administratie en reparatie sets. Deze spullen voor de verkoop in de webshop zou eiser hebben gekregen van een vriend, [een vriend] genaamd. Na verkoop zou hij 20% van de verkoopprijs krijgen en [een vriend] de rest betalen. [een vriend] woont in Birmingham. Eiser heeft een document met de titel ‘commercial invoice’ ingediend dat moet aantonen dat de spullen van [een vriend] afkomstig zijn. Het college heeft deze commercial invoice onderzocht en geconcludeerd dat het document niet echt is. Het college heeft geconstateerd dat het op de invoice opgegeven telefoonnummer van [een vriend] te Birmingham een netnummer heeft dat niet overeenkomt met het netnummer van Birmingham.
3.2.
Het college heeft vervolgens bij een boekwinkel met PostNL-punt informatie opgevraagd over een pinbetaling van € 111,95 op 7 december 2021. De boekhandel heeft bevestigd dat er op 7 december 2021 een pinbetaling is gedaan van € 111,95. Het betreffen twee opvolgende transacties van respectievelijk € 49,- en € 62,95, waarbij het in beide gevallen gaat om een ‘transactie product verzekerd pakket’.
3.3.
Naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten zijn eisers wederom uitgenodigd voor een gesprek op 7 juni 2022. Eiser heeft tijdens dit gesprek onder meer verklaard dat de commercial invoice die hij aan het college heeft verstrekt de factuur van [een vriend] was. Eiser zal de geleverde spullen moeten betalen aan [een vriend] . Eiser weet ook niet of hij de spullen nog terug krijgt van de politie. Eiser gaf aan dat hij niet wist dat hij de voorraad horloges moest melden, omdat deze spullen niet van hem waren. Over de op de bankafschriften aangetroffen betalingen aan DHL/DPD/UPS heeft eiser opgemerkt dat hij spullen heeft verstuurd voor zijn vader en moeder en een paar keer een horloge uit zijn eigen collectie. Ook heeft hij spullen, zoals kleding, telefoonhoesjes en een VR-bril, teruggestuurd. Over de pinbetaling van € 111,95 op 7 december 2021 bij de boekwinkel heeft eiser verklaard dat hij misschien een gereedschapskist had verstuurd.
3.4.
Het college heeft op basis van de onderzoeksresultaten en de gesprekken met eisers geconcludeerd dat in de te beoordelen periode sprake is geweest van structurele verkopen (handel) van nieuwe luxe (namaak) merkproducten door middel van Marktplaatsadvertenties. De Marktplaatsadvertenties zijn te herleiden tot eiser en deze advertenties hadden titels als: ‘Nieuw in de doos’, ‘Nieuw in doos, 1 jaar garantie’, ‘Nieuw in folie en doos’, ‘Nieuw in folie en doos, 2 jaar garantie’, ‘Verschillende modellen, nieuw’ en ‘Nieuw en origineel’. De advertenties hebben daarmee een bedrijfsmatig karakter en kunnen niet beschouwd worden als advertenties van privégoederen. Het college stelt dat het bedrijfsmatige karakter versterkt wordt door de pakketten die eisers via DPD, UPS, DHL en PostNL hebben verzonden. Het college acht het niet geloofwaardig dat in deze zendingen spullen zaten van eisers vader, moeder of oom. Zeker niet in samenhang met alle andere bevindingen uit de Marktplaatsadvertenties en de voorraad van 600 horloges, ongeveer 100 tondeuses, 10 zonnebrillen, 20 airpods en de geldtelmachine die in de woning van eisers zijn aangetroffen. Het college stelt zich op het standpunt dat eisers de inkomsten uit de Marktplaatsadvertenties vanaf 8 maart 2017 hadden moeten doorgeven. Vanaf die datum start de handel met een advertentie voor meisjeshorloges.
4. Bij besluit van 30 juni 2022 is het recht van eisers op een bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 8 maart 2017. Het te veel betaalde bedrag aan bijstand over de periode van 8 maart 2017 tot en met 31 december 2021 ter hoogte van € 92.645,54 wordt van eisers teruggevorderd. Ook de op 8 en 24 februari 2022 verstrekte voorschotten van in totaal € 1.050,- worden van eisers teruggevorderd.
5. Bij het besluit op bezwaar van 16 januari 2023 is het college grotendeels bij dat besluit gebleven. Het besluit van 30 juni 2022 wordt alleen herroepen voor zover het de intrekking en terugvordering over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 september 2021 betreft. In die periode zijn er geen advertenties op Marktplaats geplaatst. Dat is volgens het college een dermate lange aaneengesloten periode dat op grond van de huidige onderzoeksgegevens niet aannemelijk is dat eisers verkoopactiviteiten op Marktplaats hebben verricht waaruit inkomsten zijn gegenereerd. De verklaring van de broer van eiser dat hij degene was die handel dreef wordt niet ondersteund door controleerbare en verifieerbare gegevens en geeft het college daarom geen aanleiding voor een ander standpunt. Eisers hebben de Marktplaatshandel in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting niet gemeld. Door de schending van de inlichtingenverplichting was het recht op bijstand van eisers over de te beoordelen periode niet vast te stellen, waardoor het college verplicht was de bijstand van eisers over die periode in te trekken en de kosten van bijstand over die periode terug te vorderen. Het college is verder van mening dat het niet mogelijk was om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen, zelfs niet op basis van de verkoopprijzen omdat per advertentie meerdere aantallen werden aangeboden en het precieze aantal onduidelijk is. Er werden regelmatig meerdere producten zoals telefoontoestellen van verschillende types per advertentie aangeboden, met daarbij in veel gevallen slechts een globale beschrijving van het aangeboden product.

Beroepsgronden

6. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij bestrijden dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat de Marktplaatshandel niet van eisers was maar van de broer van eiser. Eisers zijn het niet eens met de begindatum van de intrekking en terugvordering vanaf 8 maart 2017, het is voor eisers niet duidelijk waarom het college die datum hanteert. Ook kan niet over alle maanden ingetrokken en teruggevorderd worden. Tot slot vinden eisers dat het college meer rekening had moeten houden met hun individuele situatie, het was voor hen niet duidelijk dat ze handel op Marktplaats moesten melden, die was immers van eisers broer en eisers verdienden er niets mee. Ook is sprake van een gezin met jonge kinderen, daarmee is geen rekening gehouden.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt allereerst ambtshalve vast dat het bestreden besluit namens het college is genomen door de algemeen directeur van Senzer, terwijl die ook namens het college het besluit van 30 juni 2022 heeft genomen. Dit is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit is dus onbevoegd genomen. Ter zitting heeft het college het bestreden besluit alsnog uitdrukkelijk voor zijn rekening genomen. Daarom bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bevoegdheidsgebrek te passeren, omdat aannemelijk is dat eisers daardoor niet zijn benadeeld. Ook als het bevoegdheidsgebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
8. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het recht van eisers op een bijstandsuitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de uitkering van eisers terecht en op goede gronden heeft ingetrokken en teruggevorderd omdat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De rechtbank is echter van oordeel dat het college dit over een kortere periode had moeten doen, namelijk de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 januari 2021 en van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hebben eisers de inlichtingenverplichting geschonden door de Marktplaatshandel niet te melden en had het college meer onderzoek moeten doen?
10. Eisers stellen dat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. De Marktplaatshandel was niet van eisers maar van de broer van eiser. Die handel hoefde niet te worden gemeld bij het college. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers in beroep de bankafschriften van eisers broer overgelegd waaruit volgens eisers transacties blijken die zijn te herleiden tot de Marktplaatsadvertenties. Voor zover eisers zelf goederen verkocht hebben was sprake van incidentele verkoop van privégoederen. Verder heeft het college volgens eisers geen volledige heroverweging gedaan in de bezwaarfase omdat niet alle door eisers in bezwaar ingediende stukken zijn meegenomen door het college. Het gaat daarbij om verklaringen en facturen van de broer van eiser waaruit blijkt dat hij degene was die handelde op Marktplaats. Ook is geen verder onderzoek gedaan naar aanleiding van de aanknopingspunten die eisers hadden gegeven, zoals bijvoorbeeld het telefoonnummer van [een vriend] uit Birmingham.
10.1.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom moet in beginsel de bijstandverlenende instantie aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen, in dit geval over de gestelde handelsactiviteiten van eisers op Marktplaats. Voor ontvangers van bijstand is het niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak [1] .
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de advertenties die op Marktplaats hebben gestaan direct aan eisers kunnen worden gerelateerd. Uit het rapport van de sociale recherche blijkt dat het gebruikers-ID op Marktplaats bij de plaatsing van advertenties gekoppeld is aan het e-mailadres van eiser. Dit e-mailadres hebben eisers ook bij het college opgegeven. Hieruit kan worden afgeleid dat de artikelen te koop zijn gezet door eiser. Hiermee zijn, anders dan eisers stellen, de verkopen die plaatsvonden aan eisers toe te rekenen. Het college heeft verder, gelet op alle onderzoeksbevindingen in het rapport, ook terecht geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen inkomsten uit de handel op Marktplaats hebben gegenereerd. Uit het onderzoek blijkt immers dat niet alleen het account aan eisers naam kan worden gekoppeld maar ook dat uit eisers bankafschriften blijkt dat er pakketten zijn verzonden. Hierbij heeft het college kunnen meewegen dat bij de politie-inval grote hoeveelheden goederen, die direct verband houden met de advertenties, in de woning van eisers zijn gevonden. Het college heeft voldoende gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij eisers verklaring over die goederen en de commercial invoice niet volgt. Eisers stelling dat het college de verklaringen van zijn broer en enkele facturen in bezwaar niet heeft meegenomen bij de beoordeling is feitelijk onjuist. In het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft het college hierover wel een standpunt ingenomen. Dat het college hier meer onderzoek naar had moeten doen volgt de rechtbank niet, het college heeft daar terecht geen aanleiding voor gezien. De verklaringen van eisers broer zijn immers geen verklaringen uit objectieve bron. Het college heeft ten aanzien van de invoice in het onderzoeksrapport al aangegeven dat het telefoonnummer van [een vriend] niet het juiste netnummer voor Birmingham heeft, zodat het niet mogelijk was contact op te nemen met hem. De door eisers in beroep ingebrachte bankafschriften van de broer van eiser geven evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Weliswaar zou hier een verband afgeleid kunnen worden tussen de stortingen op de rekening van de broer en de Marktplaats advertenties maar het college heeft er ter zitting terecht op gewezen dat dit niet tot de conclusie leidt dat
alleende broer van eiser heeft gehandeld op Marktplaats. Uit de bankafschriften van de broer blijkt dat hetzelfde artikel meerdere keren is verkocht. Van een advertentie waarin één specifiek product wordt aangeboden blijkt het nummer van die advertentie meerdere keren voor te komen op de bankafschriften. Op basis van de bankafschriften zijn er ongeveer 32 mutaties van Marktplaats bij de broer binnen gekomen. Dat zijn er, gelet op het totale aantal advertenties, waarbij meerdere producten per advertentie worden aangeboden, niet zo veel. Eisers hebben ook in beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij geen inkomsten uit de handel op Marktplaats hebben gehad. Omdat eisers de handel op Marktplaats niet uit zichzelf bij het college hebben gemeld, hebben zij inlichtingenverplichting geschonden. Deze beroepsgrond van eisers slaagt dus niet.
10.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad [2] . Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening [3] .
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college heeft kunnen concluderen dat in dit geval onvoldoende verifieerbare informatie voorhanden is om een betrouwbare reconstructie te maken van de opbrengsten van de verkoop van de goederen op Marktplaats door eisers. Door eisers zijn in beroep geen omstandigheden genoemd of gegevens ingediend waaruit blijkt dat het college in het bestreden besluit niet over had kunnen gaan tot volledige terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers.
Kon het college de bijstandsluitkering intrekken en terugvorderen vanaf 8 maart 20217 en in de maanden juni 2018, oktober 2018, februari 2019 en juli 2019?
11. Eisers stellen dat het college niet mag intrekken en terugvorderen over de maanden juni 2018 en oktober 2018, februari 2019 en juli 2019 en februari tot en met september 2021 omdat in die maanden geen Marktplaats advertenties waren geplaatst. Ook is eisers niet duidelijk waarom het college de uitkering heeft ingetrokken en teruggevorderd per 8 maart 2017.
11.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het college in bezwaar het bestreden besluit voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 september 2021 heeft heroverwogen en heeft afgezien van intrekking en terugvordering over die maanden, omdat gedurende enkele maanden geen advertenties zijn geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat het college met betrekking tot de maanden juni 2018, oktober 2018, februari 2019 en juli 2019 heeft kunnen overwegen dat over deze maanden wel ingetrokken en teruggevorderd kan worden. De advertenties in de direct voorafgaande maanden sluiten vanwege het doorlopende karkater daarvan en de verkoop van meerdere goederen per advertentie niet uit dat ook in de maanden zonder advertentie toch inkomsten zijn gegeneerd. Het betoog van eisers slaagt niet.
11.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet valt in te zien waarom het college bij de intrekking van de uitkering is uitgegaan van de ingangsdatum per 8 maart 2017. Uit het dossier noch ter zitting is door het college duidelijk gemaakt waarom op dat moment sprake was van Marktplaatshandel. Uit het in het dossier opgenomen overzicht van Marktplaats blijkt immers dat in de maanden maart 2017 en april 2017, sprake is van één advertentie met de omschrijving “meisjeshorloge nieuw” respectievelijk “Taghauer horloge”. Pas vanaf de maand mei 2017 zijn advertenties geplaatst met de omschrijving “nieuw in doos” en waarvan is gebleken dat er meerdere transacties per advertentie plaats vinden. Het college heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat handel op Marktplaats al in de maanden maart 2017 en april 2017 heeft plaatsgevonden. Dit betoog van eisers slaagt wel.

Conclusie en gevolgen

12. Uit het voorgaande volgt dat de intrekking van de bijstand over de maanden maart 2017 en april 2017 en de terugvordering van de verstrekte van bijstand over die maanden niet in stand kunnen blijven. Het bestreden besluit kan ten gevolge hiervan evenmin in stand blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het recht op bijstand van eisers wordt ingetrokken over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 januari 2021 en van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021. Het college zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken over genoemde periode. De rechtbank heeft onvoldoende financiële gegevens om over deze periode het terug te vorderen bedrag uit te rekenen en zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet in dit geval, nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking die naar verwachting geen discussie zal opleveren, af van toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus om te komen tot finale geschilbeslechting.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers het griffierecht van € 50,00 terug van het college. Het college moet ook de proceskosten vergoeden.
13.1.
De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.674,00 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De bijstand door een gemachtigde in beroep levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 837,00.
13.2.
Eisers hebben verzocht om toekenning van de reiskosten van eiser. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komen reiskosten van een partij voor vergoeding in aanmerking. Voor de reiskosten geldt het tarief van artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De hoogte van dit tarief is gelijk aan de hoogte van de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse of een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer als openbaar vervoer niet mogelijk is. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de vergoeding voor reiskosten vast te stellen op € 20,00 (retour reis tweede klas Helmond - ‘s-Hertogenbosch).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het recht op bijstand wordt ingetrokken over de periode van 1 mei 2017 tot en
met 31 januari 2021 en van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen inzake de terugvordering;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten en reiskosten van eisers tot een bedrag van
totaal € 1.694,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.