ECLI:NL:RBOBR:2023:4682

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
71/337880-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Opiumwet en valsheid in geschrift met procesafspraken

Op 15 september 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van overtredingen van de Opiumwet en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden en een geldboete van 80.000 euro. Deze uitspraak volgde op procesafspraken die waren gemaakt tussen de verdachte en de officier van justitie, welke door de rechtbank integraal zijn gevolgd bij de bewezenverklaring en de strafmaat.

De zaak was aanhangig gemaakt via een dagvaarding op 22 maart 2023, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen en verhandelen van drugs, evenals het gebruik van valse geschriften voor belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen op 25 april, 4 juli en 1 september 2023 is het bewijs tegen de verdachte besproken, en de rechtbank heeft de overeenkomst tussen de verdachte en het openbaar ministerie beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie had ingestemd met de procesafspraken. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van strafbare feiten en het gebruik van valse documenten. De opgelegde straffen zijn in overeenstemming met de gemaakte afspraken en de ernst van de feiten, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 71.337880.22
Datum uitspraak: 15 september 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in p.i. Alphen aan den Rijn.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2023, 4 juli 2023 en 1 september 2023. In deze zaak is een overeenkomst tussen verdachte en het openbaar ministerie vastgesteld betreffende proces- en vonnisafspraken [hierna: de overeenkomst]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 maart 2023. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 10 oktober 2022 te Landgraaf en/of Rotterdam en/of Tholen, althans in Nederland, en/of Polen en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende 2-methyl-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur (BMK-glycidezuur), waaronder in de periode 1 januari 2022 tot en met 8 juli 2022 (ongeveer)
2.500 kilo, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende 2-methyl-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur (BMK-glycidezuur) besteld en/of ingevoerd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of opgeslagen;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 17 januari 2023 te Barendrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere valse en/of vervalste geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door een of meerdere valselijk opgemaakte aangifte(n) inkomstenbelasting en/of aangifte(n) omzetbelasting en/of jaarrekeningen (van het [bedrijf 1] ) aan te bieden bij en/of te versturen naar de [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De beoordeling van de overeenkomst tussen verdachte en het openbaar ministerie betreffende proces- en vonnisafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 [ECLI:NL:HR:2022:1252].
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman en dat verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank heeft jegens partijen tijdens de zitting benadrukt dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt, doorgenomen. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn met verdachte besproken. Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten en dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 oktober 2022 in Nederland en/of Polen tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden:
- zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

hebbende verdachte en verdachtes mededaders meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende 2-methyl-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur (BMK-glycidezuur), waaronder in de periode 1 januari 2022 tot en met 8 juli 2022 (ongeveer) 2.500 kilo, van een materiaal bevattende 2-methyl-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur (BMK-glycidezuur) besteld en/of ingevoerd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of opgeslagen.

2.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 17 januari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door valselijk opgemaakte aangiften inkomstenbelasting en aangiften omzetbelasting en jaarrekeningen van het [bedrijf 1] aan te bieden bij of te versturen naar de [bedrijf 3] of [bedrijf 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de tussen de verdachte en het openbaar ministerie gesloten overeenkomst, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft door gebracht en oplegging van een geldboete van € 80.000,-- subsidiair 365 dagen hechtenis. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de overeenkomst.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet en het gebruik maken van valse of vervalste geschriften.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn draagkracht. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende strafeis van de officier van justitie.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank vanuit het oogpunt van juiste normhandhaving een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Tussen verdachte en het openbaar ministerie is in de overeenkomst een strafeis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek en oplegging van een geldboete van € 80.000,-- subsidiair 365 dagen hechtenis overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt.
Gelet op wat hiervoor werd overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot de straffen zoals de verdachte en het openbaar ministerie die in de overeenkomst hebben afgesproken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.

medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.

opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
twintig maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
 een
geldboeteter hoogte van
€ 80.000,--[tachtigduizend euro] te vervangen door 365 dagen hechtenis voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. C.A. van Roosmalen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 15 september 2023.