De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak alleen ter beoordeling staat op welke wijze het college gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de voorschriften of beperkingen, die zijn verbonden aan de eerder aan vergunninghoudster verleende vergunning voor de onttrekking van grondwater, te wijzigen of aan te vullen.
In artikel 6.22, eerste lid, van de Waterwet is bepaald dat het bevoegd gezag een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen kan wijzigen of aanvullen. In het derde lid, aanhef en onder b, van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag de vergunning geheel of gedeeltelijk moet intrekken, indien zich omstandigheden of feiten voordoen, waardoor de handeling of handelingen waarvoor de vergunning is verleend niet langer toelaatbaar worden geacht met het oog op de in de artikelen 2.1 en 6.11 bedoelde doelstellingen en belangen.
De rechtbank leidt uit het samenstel van deze bepalingen af dat het bevoegd gezag niet tot intrekking van de vergunning overgaat, als een oplossing langs de weg van het wijzigen of aanvullen van voorschriften of beperkingen mogelijk is. Zie in die zin ook de Nota van toelichting bij - toen nog - artikel 6.15 van de Waterwet. Dit betekent dat het bevoegd gezag, ook als het voornemens is om toepassing te geven aan artikel 6.22, eerste lid, van de Waterwet, moet bezien of er omstandigheden of feiten zijn die maken dat de handeling(en) waarvoor de vergunning is verleend niet langer toelaatbaar kunnen worden geacht. In dit verband acht de rechtbank relevant dat, zoals het college zelf heeft overwogen, in de vergunning uit 1985 staat dat de aanpak van de sanering van de bodem- en grondwaterverontreinigingen, in het kader van de Interimwet bodemsanering aanstaande was, maar ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog steeds geen grondige sanering had plaatsgevonden en het beheersen van de kwaliteit van het grondwater een steeds groter probleem is geworden. De rechtbank is van oordeel dat dit een omstandigheid is die van invloed kan zijn op de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem, waarnaar het college nader onderzoek had moeten doen, temeer omdat, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen niet op voorhand kan worden uitgesloten dat, door de beperking van een onttrekking uit een bepaald grondwaterpakket, wijzigingen plaatsvinden in grondwaterstromingen die invloed kunnen hebben op de verspreiding van een aanwezige grondwaterverontreiniging. De omstandigheid dat de aanpak van de grondwaterverontreiniging volgens het college de verantwoordelijkheid van eiseressen is, verandert hieraan niets.