ECLI:NL:RBOBR:2023:462

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
22/1199
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van subsidie op basis van de Wet Bibob door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van Gedeputeerde Staten (GS) van Noord-Brabant om een subsidie te verstrekken voor een project, beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor subsidie, maar GS weigerden deze op basis van de Wet Bibob, omdat er ernstig gevaar bestond dat de subsidie zou worden gebruikt voor strafbare feiten. De rechtbank onderzoekt de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de eerdere subsidieaanvraag van eisers zwager, die ook was geweigerd op basis van dezelfde wet. De rechtbank concludeert dat GS terecht heeft geoordeeld dat er een zakelijk samenwerkingsverband bestaat tussen eiser en zijn zwager, en dat dit verband leidt tot een ernstig gevaar voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de subsidie door GS evenredig is met de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Eiser heeft geen concrete gevolgen aangedragen die de weigering onevenredig maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van GS om de subsidie te weigeren in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1199

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] (hierna: eiser)

(gemachtigden: mr. T.J.H.M. Linssen en ing. L.M.M. Soetens),
en

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: GS)

(gemachtigden: mr. H.J.A. van Ham, mr. H.J.W. Leenen en mr. D. van ’t Westeinde).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de weigering van GS om
aan hem een subsidie te verstrekken voor het project “ [naam] ” (hierna: het project).
2. Met een besluit van 20 november 2019 heeft het Groen Ontwikkelingsfonds Brabant BV
(hierna: GOB) geweigerd om eiser een subsidie te verstrekken voor het project naar aanleiding van zijn aanvraag op grond van het Investeringsreglement van het GOB.
3. Na eisers bezwaar heeft de Hoor- en Adviescommissie in een advies van 15 mei 2020
vastgesteld dat het GOB niet bevoegd was om een besluit op eisers aanvraag te nemen. Naar aanleiding daarvan is het Investeringsreglement ingetrokken. Op grond van de op 1 januari 2020 inwerking getreden en met het besluit van 1 december 2020 gewijzigde Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Brabant (hierna: Subsidieregeling) is GS bevoegd om op eisers aanvraag te beslissen.
4. Op verzoek van GS heeft het Landelijk Bureau Bevordering integriteitsbeoordelingen
voor het openbaar bestuur (hierna: Bureau Bibob) op 5 juli 2021 een advies als bedoeld in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen voor het openbaar bestuur (Wet Bibob) uitgebracht. In een brief van 23 juli 2021 hebben GS nadere vragen gesteld aan Bureau Bibob.
Op 21 oktober 2021 heeft Bureau Bibob een correctiebrief voor het Bibob-advies van
5 juli 2021 toegezonden en een aanvullend Bibob-advies uitgebracht.
5. Met een brief van 3 februari 2022 hebben GS het voornemen kenbaar gemaakt om de
gevraagde subsidie te weigeren onder toepassing van de Wet Bibob. Eiser heeft hierop op 23 februari 2022 zijn zienswijze gegeven.
6. Bij het bestreden besluit van 19 april 2022 hebben GS het bij het besluit van
20 november 2019 ingenomen standpunt om de subsidieaanvraag te weigeren onder toepassing van de Wet Bibob gehandhaafd. Voor de onderbouwing en motivering daarvan hebben GS verwezen naar de feiten en omstandigheden en de conclusies, die zijn vermeld in het aanvullende Bibob-advies van 21 oktober 2021.
7. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
8. GS hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
9. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op een zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en de gemachtigden van GS.

Wat aan het bestreden besluit voorafging

10. Gelet op de gedingstukken en wat tijdens de zitting is besproken gaat de rechtbank uit
van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser woont in [woonplaats] op een adres, waar ook [bedrijf] . is gevestigd. Eiser is medevennoot van die vof.
Eisers zwager heeft op 4 augustus 2017 een subsidieaanvraag ingediend voor het project, dat betrekking had op percelen in de directe nabijheid van diens woning en bedrijf in [vestigingsplaats] . Bij een besluit van 27 augustus 2018 is verstrekking van subsidie aan eisers zwager geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. Aan dat besluit lag een advies van Bureau Bibob van 5 juli 2018 ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat een ernstig gevaar bestaat dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft het besluit van 27 augustus 2018 opgevraagd bij GS en daarvan kennis genomen. Met inachtneming van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder j, van de Wet Bibob heeft de rechtbank dit besluit echter niet als een gedingstuk doorgestuurd aan eiser. Namens eiser is overigens tijdens de zitting opgemerkt dat het besluit van 27 augustus 2018 bij hem bekend is. Er zijn geen rechtsmiddelen ingesteld tegen het besluit van 27 augustus 2018, zodat dit onherroepelijk is geworden.
Op 27 december 2018 heeft eiser een aanvraag voor subsidie ingediend, die betrekking heeft op hetzelfde project en dezelfde percelen als waarop de eerder door zijn zwager ingediende subsidieaanvraag zag.

Het standpunt van GS

11. Het bestreden besluit strekt tot weigering van eisers aanvraag voor subsidie voor het
project. GS nemen daarbij het standpunt in dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob). Voor de onderbouwing en motivering van dat standpunt hebben GS verwezen naar een bijlage bij het bestreden besluit, waarin wordt ingegaan op het Bibob-advies van 5 juli 2021 en de daarop aangebrachte correctie en het aanvullende Bibob-advies van 21 oktober 2021. Gelet op de conclusies van Bureau Bibob stellen GS dat eiser in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd omdat eiser in een zakelijk samenwerkingsverband staat of heeft gestaan met een ander, die strafbare feiten heeft begaan (artikel 3, derde en vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob).
12. In het bestreden besluit hebben GS gesteld dat verschillende elementen, in onderling
verband bezien, maken dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband en een schijnconstructie tussen eiser en zijn zwager en diens bedrijf. GS hebben daarbij betekenis toegekend aan de familieband tussen eiser en zijn zwager. Ook hebben GS in dit verband gewezen op de mondelinge overeenkomst, die eiser en zijn zwager met gesloten beurzen zijn aangegaan en die betrekking heeft op de ruil van percelen die zij ieder in eigendom hadden en waarvan de levering op 24 december 2018 bij de notaris is gepasseerd. De percelen zijn echter niet vooraf getaxeerd en eiser en zijn zwager hebben over de ruil ook geen schriftelijke afspraken gemaakt. Eiser heeft evenmin een duidelijke verklaring gegeven waarom is overgegaan tot de ruil. De enkele stelling dat eiser in de toekomst, na overdracht van zijn aspergebedrijf, wil verhuizen naar [vestigingsplaats] is daarvoor volgens GS onvoldoende. De mondelinge overeenkomst tot ruil heeft daarom een onzakelijk karakter. Enkele dagen na de levering heeft eiser de subsidieaanvraag ingediend, voor hetzelfde project en dezelfde percelen als waarvoor zijn zwager eerder subsidie had aangevraagd. Bij zijn aanvraag heeft eiser gebruik gemaakt van dezelfde documenten, foto’s en afbeeldingen en adviesbureaus als zijn zwager bij diens aanvraag. Zij maakten gebruik van hetzelfde zakelijke netwerk.
13. GS stellen dat eisers zwager door zijn civielrechtelijke verplichtingen, die voortvloeien
uit diens overeenkomsten met de provincie uit 2009 en 2012, ook na 24 december 2018 belang heeft gehouden bij inwilliging van de subsidie voor de realisatie van het project en daarom nauw betrokken is gebleven. Dit standpunt wordt versterkt omdat niet eiser, maar zijn zwager zich na 24 december 2018 is blijven presenteren als de persoon met zeggenschap over de percelen en telefonisch en via de mail contact heeft gehouden met de betrokken overheden. Voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband achten GS ook van belang dat de zwager aan eisers vof een geldlening heeft verstrekt, die op 1 januari 2019 nog € 25.044,– bedroeg.

Beoordeling door de rechtbank

14. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in
de bijlage bij deze uitspraak.
15. De rechtbank beoordeelt of de weigering om eiser subsidie te verstrekken in stand kan
blijven mede aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit
oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vergewisplicht
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna: de Afdeling) [1] blijkt dat een bestuursorgaan, gelet op de deskundigheid van het Bureau Bibob, in beginsel van diens advies mag uitgaan. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval als de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met wat voor het overige bekend is.
18. De rechtbank oordeelt dat GS aan deze vergewisplicht hebben voldaan. Na ontvangst
van het Bibob-advies van 5 juli 2021 hebben GS het Bureau Bibob verzocht om een aanvullend advies en om daarbij de overeenkomsten die eisers zwager en de provincie in 2009 en 2012 hebben gesloten, alsnog te betrekken. Anders dan eiser heeft gesteld, waren dit geen overeenkomsten die slechts in concept bestonden.
19. In het aanvullend advies van 21 oktober 2021 is geconcludeerd tot een zwaardere mate
van gevaar dan in het Bibob-advies van 5 juli 2021. Eiser heeft gesteld dat de conclusies in deze adviezen onderling tegenstrijdig zijn en dat GS het aanvullend Bibob-advies van 21 oktober 2021 daarom niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag konden leggen. Deze stelling treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, omdat de overeenkomsten uit 2009 en 2012, die relevant waren voor de beantwoording van de door GS aan Bureau Bibob gestelde vragen en voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, niet waren betrokken bij het eerdere Bibob-advies van 5 juli 2021. Bovendien hebben GS overeenkomstig artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, een gewijzigd voornemen uitgebracht, dat is gebaseerd op het aanvullende Bibob-advies, en is eiser in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te dienen, waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt.
20. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van enige onzorgvuldigheid of
tegenstrijdigheid en dat GS daarom het Bibob-advies van 21 oktober 2021, gelezen in samenhang met het Bibob-advies van 5 juli 2021, aan het bestreden besluit ten grondslag konden leggen.
Zakelijk samenwerkingsverband en ernstig gevaar
21. GS hebben in navolging van het advies van Bureau Bibob het standpunt ingenomen dat
een ernstige mate van gevaar bestaat dat de door eiser gevraagde subsidie mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. Bij de beoordeling of zich een gevaar als bedoeld in onderdeel b van dit artikellid voordoet, worden ingevolge het derde artikellid feiten en omstandigheden betrokken die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven.
22. De rechtbank oordeelt dat GS de aan het Bibob-advies ontleende en in het bestreden
besluit genoemde elementen, in onderlinge samenhang bezien, redengevend hebben kunnen vinden voor het standpunt dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband in de zin van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob tussen eiser en zijn zwager en dat sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet Bibob. GS hebben dit standpunt in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
23. In dit oordeel ligt besloten dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet slagen.
24. Aanvullend overweegt de rechtbank nog als volgt.
24. Uit het onherroepelijk geworden besluit van 27 augustus 2018 volgt dat de door eisers
zwager aangevraagde subsidie voor het project is geweigerd omdat ernstig gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De familieband tussen eiser en zijn zwager is niet bestreden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband uit het verleden, dat ten tijde van eisers aanvraag verbroken was. Deze stelling heeft eiser niet op een inzichtelijke wijze aannemelijk gemaakt en vindt evenmin bevestiging in de beschikbare feiten en omstandigheden, waar GS op gewezen hebben. Tijdens de zitting is namens eiser verklaard dat het bedrag van € 25.044,–, dat hij heeft geleend van zijn zwager, niet eerder dan in de loop van 2019 is afgelost. Ten tijde van eisers subsidieaanvraag op 24 december 2018 bestond deze lening daarom nog. Dit element draagt ook bij aan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband.
Uit de overeenkomsten tussen eisers zwager en de provincie uit 2009 en 2012 vloeiden rechtsgeldige civielrechtelijke verplichtingen voort. Eiser kan daarom niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het slechts conceptovereenkomsten waren. Aan de stelling dat eiser in de toekomst naar [vestigingsplaats] wil verhuizen en dat zijn zwager de door ruil verkregen percelen wil gebruiken om de al aanwezige boomteelt uit te breiden, hebben GS evenmin de door eiser gewenste betekenis kunnen toekennen omdat deze speculatief en onvoldoende concreet is.
Evenredigheid
26. Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob vindt weigering slechts plaats als
die weigering evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten, voor zover het een ernstig gevaar betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, hebben GS kunnen aannemen dat in dit geval sprake is van een ernstig gevaar. GS hebben in het bestreden besluit een afweging gemaakt tussen enerzijds het algemeen maatschappelijk belang, het algemeen belang bij het voorkomen van (door de overheid faciliteren) van strafbare feiten, het algemeen belang bij beëindiging en voorkoming misbruik en anderzijds de persoonlijke en financiële belangen van eiser. Na afweging van de belangen concluderen GS dat weigering van de subsidie geschikt, evenwichtig en noodzakelijk en daarom niet onevenredig is.
27. Eiser heeft aangevoerd dat de mate van het gestelde gevaar niet evenredig is in
verhouding tot de weigering van de subsidie en dat niet concreet is gemaakt welk gevaar aan het verlenen van de subsidie is verbonden. Eiser heeft in beroep ook gewezen op het maatschappelijk belang van realisatie van een ecologische verbindingszone en natuurontwikkeling.
28. De rechtbank oordeelt dat de door GS gemaakte belangenafweging in het kader van de
evenredigheid inzichtelijk is gemotiveerd. Alleen al omdat eiser geen concrete gevolgen heeft genoemd waardoor het bestreden besluit onevenredig voor hem uitpakt, hebben GS kunnen aannemen dat de persoonlijke en financiële belangen van eiser niet onevenredig worden geschaad. GS hebben kunnen oordelen dat de beperkte gevolgen die het bestreden besluit voor eiser heeft niet opwegen tegen de algemene belangen en de met het bestreden besluit te dienen doelen.
29. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden
besluit niet verandert.
31. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en
mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. S.D.M. Michael, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 6 februari 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 6:15

Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)

Artikel 3

1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
(…)
b. strafbare feiten te plegen.
(…)
3 Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
4 De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.
5 De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten. (…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2399