Beoordeling door de rechtbank
14. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in
de bijlage bij deze uitspraak.
15. De rechtbank beoordeelt of de weigering om eiser subsidie te verstrekken in stand kan
blijven mede aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit
oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(hierna: de Afdeling)blijkt dat een bestuursorgaan, gelet op de deskundigheid van het Bureau Bibob, in beginsel van diens advies mag uitgaan. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval als de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met wat voor het overige bekend is.
18. De rechtbank oordeelt dat GS aan deze vergewisplicht hebben voldaan. Na ontvangst
van het Bibob-advies van 5 juli 2021 hebben GS het Bureau Bibob verzocht om een aanvullend advies en om daarbij de overeenkomsten die eisers zwager en de provincie in 2009 en 2012 hebben gesloten, alsnog te betrekken. Anders dan eiser heeft gesteld, waren dit geen overeenkomsten die slechts in concept bestonden.
19. In het aanvullend advies van 21 oktober 2021 is geconcludeerd tot een zwaardere mate
van gevaar dan in het Bibob-advies van 5 juli 2021. Eiser heeft gesteld dat de conclusies in deze adviezen onderling tegenstrijdig zijn en dat GS het aanvullend Bibob-advies van 21 oktober 2021 daarom niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag konden leggen. Deze stelling treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, omdat de overeenkomsten uit 2009 en 2012, die relevant waren voor de beantwoording van de door GS aan Bureau Bibob gestelde vragen en voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, niet waren betrokken bij het eerdere Bibob-advies van 5 juli 2021. Bovendien hebben GS overeenkomstig artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, een gewijzigd voornemen uitgebracht, dat is gebaseerd op het aanvullende Bibob-advies, en is eiser in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te dienen, waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt.
20. De rechtbank concludeert dat geen sprake is van enige onzorgvuldigheid of
tegenstrijdigheid en dat GS daarom het Bibob-advies van 21 oktober 2021, gelezen in samenhang met het Bibob-advies van 5 juli 2021, aan het bestreden besluit ten grondslag konden leggen.
Zakelijk samenwerkingsverband en ernstig gevaar
21. GS hebben in navolging van het advies van Bureau Bibob het standpunt ingenomen dat
een ernstige mate van gevaar bestaat dat de door eiser gevraagde subsidie mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. Bij de beoordeling of zich een gevaar als bedoeld in onderdeel b van dit artikellid voordoet, worden ingevolge het derde artikellid feiten en omstandigheden betrokken die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven.
22. De rechtbank oordeelt dat GS de aan het Bibob-advies ontleende en in het bestreden
besluit genoemde elementen, in onderlinge samenhang bezien, redengevend hebben kunnen vinden voor het standpunt dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband in de zin van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob tussen eiser en zijn zwager en dat sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet Bibob. GS hebben dit standpunt in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
23. In dit oordeel ligt besloten dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet slagen.
24. Aanvullend overweegt de rechtbank nog als volgt.
24. Uit het onherroepelijk geworden besluit van 27 augustus 2018 volgt dat de door eisers
zwager aangevraagde subsidie voor het project is geweigerd omdat ernstig gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De familieband tussen eiser en zijn zwager is niet bestreden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband uit het verleden, dat ten tijde van eisers aanvraag verbroken was. Deze stelling heeft eiser niet op een inzichtelijke wijze aannemelijk gemaakt en vindt evenmin bevestiging in de beschikbare feiten en omstandigheden, waar GS op gewezen hebben. Tijdens de zitting is namens eiser verklaard dat het bedrag van € 25.044,–, dat hij heeft geleend van zijn zwager, niet eerder dan in de loop van 2019 is afgelost. Ten tijde van eisers subsidieaanvraag op 24 december 2018 bestond deze lening daarom nog. Dit element draagt ook bij aan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband.
Uit de overeenkomsten tussen eisers zwager en de provincie uit 2009 en 2012 vloeiden rechtsgeldige civielrechtelijke verplichtingen voort. Eiser kan daarom niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het slechts conceptovereenkomsten waren. Aan de stelling dat eiser in de toekomst naar [vestigingsplaats] wil verhuizen en dat zijn zwager de door ruil verkregen percelen wil gebruiken om de al aanwezige boomteelt uit te breiden, hebben GS evenmin de door eiser gewenste betekenis kunnen toekennen omdat deze speculatief en onvoldoende concreet is.
26. Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob vindt weigering slechts plaats als
die weigering evenredig is met de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten, voor zover het een ernstig gevaar betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, hebben GS kunnen aannemen dat in dit geval sprake is van een ernstig gevaar. GS hebben in het bestreden besluit een afweging gemaakt tussen enerzijds het algemeen maatschappelijk belang, het algemeen belang bij het voorkomen van (door de overheid faciliteren) van strafbare feiten, het algemeen belang bij beëindiging en voorkoming misbruik en anderzijds de persoonlijke en financiële belangen van eiser. Na afweging van de belangen concluderen GS dat weigering van de subsidie geschikt, evenwichtig en noodzakelijk en daarom niet onevenredig is.
27. Eiser heeft aangevoerd dat de mate van het gestelde gevaar niet evenredig is in
verhouding tot de weigering van de subsidie en dat niet concreet is gemaakt welk gevaar aan het verlenen van de subsidie is verbonden. Eiser heeft in beroep ook gewezen op het maatschappelijk belang van realisatie van een ecologische verbindingszone en natuurontwikkeling.
28. De rechtbank oordeelt dat de door GS gemaakte belangenafweging in het kader van de
evenredigheid inzichtelijk is gemotiveerd. Alleen al omdat eiser geen concrete gevolgen heeft genoemd waardoor het bestreden besluit onevenredig voor hem uitpakt, hebben GS kunnen aannemen dat de persoonlijke en financiële belangen van eiser niet onevenredig worden geschaad. GS hebben kunnen oordelen dat de beperkte gevolgen die het bestreden besluit voor eiser heeft niet opwegen tegen de algemene belangen en de met het bestreden besluit te dienen doelen.
29. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.