ECLI:NL:RBOBR:2023:4519

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
21/2580
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 14 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door het UWV op 24 februari 2021 was afgewezen. Het UWV handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit op 6 oktober 2021. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 24 januari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank heropende het onderzoek op 26 januari 2023 en stelde schriftelijke vragen aan het UWV, die op 15 maart 2023 werden beantwoord. Eiseres reageerde hierop op 19 april 2023. Uiteindelijk werd het onderzoek op 7 juli 2023 gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres met ingang van 9 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen van eiseres adequaat zijn. Eiseres had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen en dat zij niet in staat was om regulier werk te verrichten. De rechtbank oordeelt echter dat het UWV de functies die eiseres zou kunnen vervullen correct heeft beoordeeld en dat de arbeidsongeschiktheid op 0% is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de eerdere WSW-indicatie van zeven jaar geleden geen doorslaggevende betekenis heeft voor de huidige beoordeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen WIA-uitkering ontvangt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Cakal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 24 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben aan de rechtbank laten weten dat zij niet aanwezig zullen zijn.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 26 januari 2023 heropend en schriftelijke vragen gesteld aan het UWV. Het UWV heeft de vragen op 15 maart 2023 beantwoord en eiseres heeft daarop gereageerd op 19 april 2023.
1.5.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Eiseres heeft de rechtbank bericht dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Het UWV heeft niet gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 7 juli 2023. De termijn voor de uitspraak heeft de rechtbank met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft beslist dat eiseres met ingang van 9 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De standpunten van partijen
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres met haar beperkingen in staat is de functies van receptionist (SBC-code 315120), medewerker bibliotheek (SBC-code 315131), telefonist, medewerker callcenter (SBC-code 315174) en bezorger pakketten (SBC-code 282102) te verrichten. Het inkomen dat zij daarmee nog kan verdienen, is niet minder dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De mate van arbeidsongeschiktheid stelt het UWV daarmee vast op 0%. Omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, komt zij volgens het UWV niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
4.1.
Eiseres voert aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Zij stelt allereerst dat zij geen regulier werk op het niveau van het wettelijke minimum loon kan verrichten en zij wijst er daarbij op dat sprake is van een doelgroepverklaring en een indicatie beschut werk. Het UWV had er volgens eiseres rekening mee moeten houden dat zij met loonkostensubsidie heeft gewerkt. Als bewijs van die stelling dient eiseres de brief van 2 april 2019 van de Gemeente Oss aan haar ex-werkgever in. Als nadere onderbouwing van deze beroepsgrond legt eiseres de brief van 3 januari 2023 van [naam] (arbeidsdeskundige en loonwaardespecialist) over. Eiseres betoogt dat het UWV had moeten motiveren waarom er geen beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren worden aangenomen, terwijl die bij de eerdere WSW indicatie in 2013 wel zijn aangenomen. Zij merkt daarbij op dat er geen succesvolle behandelingen zijn geweest die voor afname van beperkingen hebben geleid. Volgens eiseres blijkt ook uit haar dossier en haar laatste baan dat zij nog steeds is aangewezen op specifieke begeleiding tijdens werk. Verder is eiseres van mening dat het onderzoek door de primaire arts onzorgvuldig is geweest, omdat er geen medische informatie is opgevraagd. Het onderzoek door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) is volgens eiseres onzorgvuldig geweest doordat hij haar niet lichamelijk heeft onderzocht. Verder wijst eiseres erop dat zij klachten heeft aan de handen en polsen, vermoeidheidsklachten, pijn in de benen en problemen met knieën en rug. Vanwege die klachten moeten verdergaande beperkingen worden aangenomen waaronder een urenbeperking. Dat standpunt onderbouwt zij met diverse medische stukken waaronder journaalregels van de huisarts. Ten slotte verbindt eiseres aan haar stellingen de conclusie dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn, omdat haar belastbaarheid wordt overschreden. Zij voegt daaraan toe dat het veelal gaat om administratieve functies waarbij een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal en een zekere mate van administratieve kennis is vereist, terwijl dat bij eiseres ontbreekt.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt hierna of de besluitvorming van het UWV zorgvuldig heeft plaatsgevonden, of partijen in voldoende mate de gelegenheid hebben gehad om bewijsmateriaal aan te dragen en of het bestreden besluit inhoudelijk juist is.
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
6. De vereisten waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, dan kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Dat oordeel baseert de rechtbank op het volgende.
6.2.
De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en hij heeft eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur op 24 december 2020. Tijdens dit spreekuur heeft hij met eiseres gesproken over onder andere haar werk, haar medische klachten en de belemmeringen die zij daarvan ervaart, de behandeling van de klachten en haar daginvulling. De primaire arts heeft geen informatie opgevraagd, omdat er voldoende informatie aanwezig is. De medische informatie die eiseres heeft overgelegd, heeft de primaire arts in de beoordeling betrokken. De medische beoordeling is vervolgens getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De rechtbank deelt het standpunt van eiseres dat de primaire arts medische informatie had moeten opvragen niet. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een verzekeringsarts mag varen op zijn eigen oordeel. Als een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op iemands mogelijkheden om te werken, dan kan dat een reden zijn om de behandelend sector te raadplegen. Dat geldt ook voor de situatie waarin iemand stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Eiseres heeft echter niet gesteld dat zich zo’n situatie voordoet en dat is de rechtbank ook niet op andere wijze gebleken.
6.3.
De rechtbank ziet in het beperkte lichamelijke onderzoek door de verzekeringsarts B&B ook geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts B&B heeft namelijk het dossier bestudeerd, hij was aanwezig bij de hoorzitting op 7 september 2021 en hij heeft eiseres aanvullend medisch onderzocht. Hij heeft de bevindingen van het lichamelijk onderzoek door de primaire arts in zijn heroverweging betrokken en hij heeft eiseres aanvullend lichamelijk onderzocht. Verder heeft hij kennisgenomen van de uitgebreide medische informatie die eiseres heeft ingediend en hij heeft die informatie zichtbaar betrokken in zijn heroverweging. Het onderzoek van de verzekeringsarts B&B is dus zorgvuldig verricht en het kan zijn conclusies dragen.
De gelegenheid om bewijsmateriaal aan te dragen
7. Alleen als er evenwicht bestaat tussen partijen in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, is de bestuursrechter in staat een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In zaken waarbij verzekeringsartsen van het UWV betrokken zijn, betekent dit dat de rechter de vraag moet beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is geweest. Eiseres heeft informatie ingebracht van haar behandelaars en heeft niet gesteld dat zij in bewijsnood heeft verkeerd. Dat is de rechtbank ook niet op andere wijze gebleken. Eiseres heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de (verzekerings)artsen hebben aangevoerd om het bestreden besluit te onderbouwen en zij is daarin niet belemmerd.
De inhoudelijke beoordeling
8. Bij de beantwoording van de vraag of de inhoudelijke beoordeling juist is, gaat het erom of eiseres met dat wat zij heeft aangevoerd twijfel heeft laten ontstaan over de juistheid van de besluitvorming door het UWV.
8.1.
Het is niet in geschil dat eiseres voordat zij ziek werd werk deed waarvoor haar werkgever loonkostensubsidie ontving. In artikel 6, tweede lid, tweede volzin, van de Wet WIA staat dat rekening wordt gehouden met deze omstandigheid bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het UWV gevraagd om uit te leggen hoe de schatting van het arbeidsongeschiktheidspercentage plaatsvindt van de groep verzekerden die met loonkostensubsidie heeft gewerkt. Het UWV heeft geantwoord dat deze toevoeging aan artikel 6 van de Wet WIA de mogelijkheid zou bieden om een uitgewerkt aangepast criterium op te nemen in de Wet WIA en het Schattingsbesluit, maar dat er nooit een definitief wetsvoorstel is gekomen. De rechtbank deelt het standpunt van het UWV dat dit betekent dat de aanvraag voor een WIA-uitkering van een verzekerde voor wie loonkostensubsidie werd ontvangen niet anders wordt beoordeeld dan de aanvraag van een verzekerde die niet met die subsidie heeft gewerkt. Dit leidt tot het oordeel dat het terecht is dat het UWV een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidsdeskundig onderzoek heeft verricht om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres te beoordelen.
8.2.
De primaire arts heeft vanwege chronische pijnklachten in houdings- en bewegingsapparaat beperkingen aangenomen voor het verrichten van arbeid. Voor de handklachten, rugklachten, knieklachten en astma zijn diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. In de rubriek werktijden is aangenomen dat eiseres niet ’s nachts kan werken en ook niet in wisseldiensten. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen passend, afdoende en adequaat zijn. Hij legt ook voldoende uit waarom er geen redenen zijn voor beperkingen vanwege psychische of mentale problemen en een urenbeperking. Hij komt dus tot de conclusie dat er geen reden is om de vastgestelde beperkingen op 9 maart 2021 te wijzigen.
8.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. Er is weliswaar op 18 oktober 2013 een WSW-indicatie verleend waarbij diverse beperkingen zijn aangenomen in persoonlijk en sociaal functioneren, maar aan die indicatie komt geen doorslaggevende betekenis toe. Bij de toelating tot de doelgroep van de WSW wordt immers een ander toetsingskader gebruikt dan bij de WIA-beoordeling. [1] Bovendien heeft eiseres onvoldoende onderbouwd waarom de WSW-indicatie ondanks het gegeven dat die ruim zeven jaar eerder is verleend nog relevant is voor de belastbaarheid op 9 maart 2021. De enkele, niet onderbouwde stelling dat er geen succesvolle behandelingen zijn geweest die tot afname van beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren hebben geleid, is daarvoor niet voldoende. Het gegeven dat ook een indicatie beschut werk is toegekend, is ook niet voldoende. Daarvoor is immers geen nieuw onderzoek verricht. Dat aan de WSW-indicatie niet die waarde kan worden gehecht die eiseres wenst, blijkt ook uit de beoordeling van bedrijfsarts Foppen. Zij neemt in april 2019 naast fysieke beperkingen alleen nog een beperking in sociaal functioneren aan op het aspect ‘vervoer’. In augustus 2020 neemt de arts van Oreon naast fysieke beperkingen en beperkingen in werktijden alleen nog een beperking in persoonlijk functioneren aan die inhoudt dat eiseres is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Dat deze artsen deze beperkingen aannemen, betekent niet dat de (verzekerings)artsen van het UWV daartoe ook gehouden waren. Zij maken immers hun eigen beoordeling op basis van hun eigen bevindingen. Bovendien kan er op grond van vaste rechtspraak van de CRvB niet aan voorbij worden gegaan dat een door een bedrijfsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. [2] Dat de arts van Orion een urenbeperking aanneemt, betekent dus niet dat daar op 9 maart 2021 ook nog aanleiding voor was. De medische informatie geeft ook geen aanleiding tot twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts B&B. Die informatie werpt namelijk geen ander licht op het beeld dat de (verzekerings)artsen van het UWV schetsen over de psychische en lichamelijke gesteldheid van eiseres. Eiseres stelt verder dat zij in haar laatste baan was aangewezen op specifieke begeleiding. Zij onderbouwt echter niet dat dit het gevolg van ziekte of gebrek is en dat blijkt ook niet uit de (medische) informatie in het dossier. Daarom is er geen reden voor het oordeel dat die beperking in de FML had moeten worden opgenomen. Het komt er dus op neer dat eiseres met haar stellingen geen twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de (medische) beoordeling door het UWV.
8.4.
Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de (verzekerings)artsen de beperkingen van eiseres juist hebben ingeschat, is de rechtbank ook van oordeel dat het terecht is dat de arbeidsdeskundige B&B bij haar onderzoek naar de geschiktheid van functies geen rekening heeft gehouden met een noodzaak voor een vorm van begeleiding op de werkplek. In de FML staat immers niet dat eiseres is aangewezen op een vorm van begeleiding op de werkplek. In tegenstelling tot het standpunt van eiseres hoefde de arbeidsdeskundige B&B ook geen rekening te houden met de criteria voor toekenning van beschut werk. Die criteria zijn immers niet van toepassing bij de WIA-beoordeling en de arbeidsdeskundige B&B gaat bij zijn heroverweging uit van de beperkingen zoals de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld of bevestigd. De arbeidsdeskundige B&B hoefde de aanpassingen die de heer [naam] in zijn brief van 3 januari 2023 noemt daarom niet in aanmerking te nemen en hoefde ook niet te onderzoeken of de geselecteerde functies passend gemaakt kunnen worden. Zij heeft voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Dat eiseres de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank merkt op dat in de medische informatie van [naam] van 14 februari 2020 staat dat eiseres uitstekend Nederlands spreekt. De eiseres niet beschikt over administratieve kennis is evenmin een bezwaar. Volgens de arbeidsmogelijkhedenlijst is die kennis namelijk niet vereist. Dat er bij het verrichten van de geselecteerde functies loonwaardeverlies zal optreden en dat van werkgevers niet kan worden verlangd haar in die functies te laten werken, is ten slotte op geen enkele wijze door eiseres aannemelijk gemaakt. De rechtbank twijfelt dus ook niet aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht is uitgegaan van het loon dat eiseres heeft ontvangen zonder rekening te houden met de loonkostensubsidie die de werkgever heeft ontvangen. Dat is in overeenstemming met artikel 7 van het Sb. Dit oordeel leidt ertoe dat het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage op juiste wijze heeft berekend. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is dan 35%, heeft het UWV de aanvraag voor een WIA-uitkering op juiste gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt per 9 maart 2021 dus geen WIA-uitkering. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Vodegel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:CRVB:2015:3205