Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2023 in de zaak tussen
Stichting Groen Kempenland, uit Bladel
(gemachtigde:ir. A.K.M. van Hoof),
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, het college
[bedrijf] VOFuit [vestigingsplaats] (derde-partij).
Inleiding
- de gemachtigde van eisers, [naam] en [naam] (Stichting Brabantse Milieufederatie), [naam] en [naam] (Stichting Groen Kempenland);
- de gemachtigden van het college;
Beoordeling door de rechtbank
- Op 9 september 2016 is aan de derde-partij een natuurvergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor de uitbreiding/wijziging van een melkveehouderij. Op grond van deze natuurvergunning mogen binnen de inrichting 200 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 140 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden in traditionele stallen. De melk- en kalfkoeien in stal 1 worden volgens de natuurvergunning tenminste 720 uur per kalenderjaar beweid.
- Op 21 april 2020 is bij een controle geconstateerd dat de melk- en kalfkoeien in stal 1 niet conform de natuurvergunning worden beweid maar permanent op stal blijven.
- Eisers hebben het college op 31 augustus 2021 gevraagd om handhavend op te treden tegen de niet vergunde mestactiviteiten. Eisers hebben erop gewezen dat koeien in afwijking van de natuurvergunning niet worden beweid, de graslanden die hadden moeten worden beweid nu worden bemest en dit tot een hogere stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden leidt.
Beoordelingskader bemesten
Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een referentiesituatie voor bemesten en, zo ja, wat de omvang van die referentiesituatie is.
(1) voor de gronden vanaf de referentiedatum ononderbroken een planologisch regime van kracht is geweest waaruit volgt dat bemesten is toegestaan èn
(2) die gronden voor de referentiedatum werden bemest.
Dat de gronden werden bemest, wordt als vaststaand aangenomen als de gronden op dat moment als landbouwgrond in gebruik waren.
De referentiedatum van bemesten is in beginsel 10 juni 1994. Daarvan kan gemotiveerd worden afgeweken.
De omvang van de referentiesituatie wordt begrensd door de hoogste stikstofgebruiksnorm voor enig gewas dat op de gronden planologisch is toegestaan. Het gaat hier om de stikstofgebruiksnorm die is opgenomen in Bijlage A bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Voor gronden die vóór de referentiedatum als landbouwgrond werden gebruikt en waarvan uit het planologische regime volgt dat sinds de referentiedatum agrarisch grondgebruik en vanaf 2006 [4] het gebruik als grasland is toegestaan, is de referentiesituatie van bemesten gelijk aan het aantal kilo’s stikstof dat volgens de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet op grasland met volledig maaien op een bepaalde grondsoort mag worden gebracht. Als dat de referentiesituatie is, zijn significante gevolgen van het bemesten van de grond op grond van objectieve gegevens uitgesloten. [5]
Het bemesten van de gronden is een afzonderlijk project dat niet is verbonden met het project houden van melkvee en het weiden van vee. Voor dit afzonderlijke project dient dus ook zelfstandig te worden beoordeeld of een natuurvergunning nodig is. [6] Voor dit project is geen natuurvergunning verleend. De natuurvergunning uit 2016 ziet alleen op het project van de uitbreiding/wijziging van de melkveehouderij en het weiden van vee. De natuurvergunning uit 2016 heeft geen betrekking op bemesten. Daarom moet naar het planologische kader worden gekeken om de referentiesituatie voor het bemesten van de gronden te bepalen. Daarbij is van belang of bemesting op de referentiedatum planologisch was toegestaan en ook daarna ononderbroken planologisch was toegestaan. Het college is niet van dit beoordelingskader uitgegaan. Daarom is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Partijen hebben echter niet alleen gedebatteerd over het bestreden besluit, maar ook over de toepassing van het onder 6.1 weergegeven beoordelingskader. Het college en de derde-partij hebben desgevraagd informatie overgelegd die van belang is voor de vaststelling van de referentiesituatie. Eisers hebben daarop gereageerd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Op 10 juni 1994 rustte op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Bergeijk (bestemmingsplan 1978) [7] een agrarische bestemming op de vier betrokken percelen. Op perceel [sectienummer] en een gedeelte van perceel [sectienummer] rustte de bestemming Agrarisch gebied en op de percelen [sectienummer] , [sectienummer] en een ander gedeelte van perceel [sectienummer] de bestemming Agrarische doeleinden landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Op grond van artikel II.1 en artikel II.4 van de planregels zijn deze gronden – voor zover hier van belang – bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden. Het college gaat ervan uit dat aan dit planologische regime een referentiesituatie kan worden ontleend voor bemesten.
- het bestemmingsplan “Buitengebied 1996”, waarin de percelen de bestemming agrarisch gebied met landschappelijke waarden en de aanduiding openheid hadden;
- het bestemmingsplan “Buitengebied Bergeijk 2011”, waarin de percelen de enkelbestemming Agrarisch met waarden – landschapswaarden 1 hadden; en uit
- de gedeeltelijke herzieningen van het laatstgenoemde bestemmingsplan in 2014 en 2017, waarbij de bestemming van de percelen niet is gewijzigd.
De referentiedepositie is volgen eisers ook verlaagd doordat de percelen in gebruik zijn gegeven als akkerland. Dat heeft tot minder stikstofdepositie geleid.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 juli 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.718,- aan eisers.