ECLI:NL:RBOBR:2023:4491

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
01/084534-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige woningoverval met gebruik van geweld en bedreiging

Op 12 september 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige woningoverval. De overval vond plaats op 7 november 2021 in Ommel, gemeente Asten, waarbij het slachtoffer, na een lange werkavond, werd aangevallen door drie personen bij zijn chalet. De verdachten gebruikten geweld, waaronder pepperspray en een stroomstootwapen, en dreigden met een vuurwapen. Het slachtoffer werd vastgebonden en zijn woning werd doorzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn alibi, betrokken was bij de overval, mede op basis van DNA-bewijs en telefonische contacten met medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan diefstal met geweld en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die in totaal € 13.520,28 bedraagt, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ' s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.084534.22
Datum uitspraak: 12 september 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1980],
ingeschreven te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, locatie Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2022, 23 november 2022, 15 februari 2023, 10 mei 2023, 1 augustus 2023 en 29 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 augustus 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 augustus 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 07 november 2021 te Ommel, gemeente Asten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres 2]
een (tot op heden onbekend) geldbedrag en/of een telefoon (iPhone 12 pro) en/of een zonnebril en/of een of meer horloges, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- pepperspray, althans een (bijtende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende) vloeistof(fen) in het gezicht van die [slachtoffer] te spuiten en/of
- die (op de grond liggende) [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam te schoppen en/of slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer] met een stroomstootwapen/taser meermalen een stroomstoot (in de nek en/of de buik, in elk geval het lichaam) te geven en/of
- (vervolgens) de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen en/of
- die (op de grond liggende) [slachtoffer] de woning in te sleuren en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] te richten en/of te tonen en/of
- (met kracht) een arm om de nek van die [slachtoffer] te slaan en/of de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of
- (vervolgens) de armen/polsen en/of de benen van die [slachtoffer] (met duct tape en/of een telefoonkabel) aan elkaar vast te binden en/of
- zijn, verdachtes, knie en/of voet op/tegen het hoofd van die (op zijn buik op de grond liggende) [slachtoffer] te drukken en/of gedrukt te houden en/of
- die (op de grond liggende en/of vastgebonden) [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht en/of op zijn lichaam te schoppen en/of slaan/stompen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “We willen de kluis” en/of “We hebben je broer, zus en vader, dus die kluis komt wel boven water”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Er moet nog meer geld zijn en een kluis. Als je dat niet geeft dan steek ik je nu 3 keer in je rug”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 7 november 2021 omstreeks 02:45 uur kwam [slachtoffer] (verder te noemen: het slachtoffer ) aan bij zijn chalet. Hij had de hele avond gewerkt op een groot feest met ongeveer 900 genodigden. Toen hij de sleutel in het slot van zijn chalet stak werd hij – zo blijkt uit de camerabeelden van de beveiligingscamera van het chalet – door drie personen aangevallen. Deze personen droegen hoofd- en gezichtsbescherming en waren derhalve niet herkenbaar. Door deze drie personen werd buiten het chalet geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Vervolgens werd hij door de drie personen het chalet ingetrokken. In het chalet ging het geweld verder. De personen probeerden hem vast te binden met kabelbinders. Toen bleek dat dat niet lukte, werd hij met tape en een telefoonkabel gekneveld. Het chalet werd doorzocht. Na ongeveer een half uur verlieten de drie personen het chalet van het slachtoffer. Het slachtoffer was in staat zichzelf te bevrijden en hij wist een collega te alarmeren die de politie belde. De politie startte die nacht direct een sporenonderzoek. Het slachtoffer werd door de politie naar het ziekenhuis gebracht.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer gewezen op het aangetroffen DNA-spoor van verdachte op de broek van het slachtoffer. Dit bewijs wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier zoals de telefonische contacten van verdachte en [medeverdachte] (verder te noemen: [medeverdachte] ) voorafgaand aan en na de overval, de deels bekennende verklaring van [medeverdachte] alsmede het door de politie afgeluisterde gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] naar aanleiding van een televisie-uitzending over de overval. De alternatieve verklaring van verdachte inhoudende dat zijn DNA mogelijk door secundaire overdacht – bijvoorbeeld via uitgeleende handschoenen – op de broek terecht is gekomen, acht de officier van justitie niet aannemelijk. Ook heeft verdachte geen sluitend alibi.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Verdachte heeft een alibi en is niet op de plaats delict geweest. Hij heeft dus niet zelf rechtstreeks zijn DNA op de broek van het slachtoffer achtergelaten. Daarbij komt dat het DNA van verdachte niet op andere plekken is aangetroffen, het slechts om een heel kleine hoeveelheid gaat en er ook DNA is aangetroffen van minimaal 2 andere personen. Aannemelijk is dat het DNA van verdachte via aan één van de daders uitgeleende kledingstukken, bijvoorbeeld handschoenen, op die broek terecht is gekomen. Ook als het DNA-bewijs wordt gezien in relatie tot het door de officier van justitie gepresenteerde ‘steunbewijs’ is er onvoldoende om tot een veroordeling van het tenlastegelegde te kunnen komen. In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte wel vaker – ook in het holst van de nacht en de vroege ochtend – telefonisch contact had met [medeverdachte] . Aan dat steunbewijs kan derhalve geen bewijswaarde worden toegekend. Datzelfde geldt voor het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] . Dat gesprek kan immers niet in verband worden gebracht met het betreffende opsporingsprogramma op de televisie. De door het Openbaar Ministerie gegeven uitleg van dat gesprek is hoogst speculatief. Dat laatste is ook het geval ten aanzien van het overige ‘steunbewijs’ zoals het tapgesprek tussen de vriendin van verdachte en haar zoon. Daaruit volgt slechts dat derden aan het gissen zijn over mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de overval. Tot slot moet in aanmerking worden genomen dat het postuur van verdachte niet past bij het postuur van één van de twee nog niet geïdentificeerde daders die op de camerabeelden te zien zijn. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat hij de persoon met de camouflagejas is (persoon 3) die op die beelden is te zien.
Indien de rechtbank mocht oordelen dat verdachte wel betrokken was bij het tenlastegelegde dient verdachte om een andere reden te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich dienaangaande aangesloten bij het verweer van de raadsman in de zaak van [medeverdachte] . Dat verweer komt er – kort gezegd – op neer dat geen sprake was van een overval omdat er geen goederen zijn weggenomen. Volgens de verklaring van [medeverdachte] was de reden van het geweld een uit de hand gelopen gesprek over een zakelijk conflict. Mocht door de rechtbank worden vastgesteld dat er wél goederen zijn gestolen dan valt dit buiten het verband van het opzet omdat verdachte daar niets van afwist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de in de bewijsbijlage gebezigde bewijsmiddelen die in onderling verband en samenhang dienen te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel is dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van de verweren van de raadsman overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
A.
Alibiverweer en alternatief scenario
Het verweer van verdachte strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde rust, kort gezegd, op twee pijlers:
1. Verdachte was niet op de plaats delict (alibiverweer);
2. Het aangetroffen DNA van verdachte is - gegeven dat alibi - op andere wijze op de broek van aangever gekomen. Blijkens de verklaring van verdachte is secundaire overdacht een aannemelijk - alternatief - scenario.
De rechtbank zal deze verweren hieronder bespreken.
1.
Het alibi
Verdachte heeft in een schrijven van 27 juli 2023 verklaard dat hij niet op de plaats delict is geweest. Verdachte was, volgens die verklaring, in de nacht van 6 op 7 november 2021 bij zijn vriendin [vriendin verdachte] (verder te noemen: [vriendin verdachte] ). Ter staving van dit alibiverweer heeft de verdediging gewezen op het verhoor van [vriendin verdachte] bij de rechter-commissaris van 5 juli 2023 waarin zij de aanwezigheid van verdachte bij haar tijdens die nacht heeft bevestigd. Uit die verklaring volgt dat de aanwezigheid van verdachte noodzakelijk was omdat [vriendin verdachte] vanwege operaties gemiddeld om de twee á drie uur zware pijnstillende medicatie moest nemen. Verdachte moest haar daarmee helpen aangezien [vriendin verdachte] niet kon lopen. Het werd onverantwoord geacht dat zij ‘s nachts alleen met haar, destijds tienjarige, zoontje thuis zou zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [vriendin verdachte] met de nodige voorzichtigheid dient te worden beschouwd. [vriendin verdachte] heeft er immers belang bij om haar partner uit de wind te houden. Aanwijzingen in die richting vindt de rechtbank in het tapgesprek tussen [vriendin verdachte] en haar [zoon vriendin verdachte ] kort na de aanhouding van verdachte op 31 mei 2022. In dat tapgesprek wordt door [zoon vriendin verdachte ] gesproken over personen die naar aanleiding van de getoonde beelden van de overval in het programma ‘Opsporing Verzocht’ de betrokkenheid van verdachte vermoeden. [vriendin verdachte] zegt naar aanleiding daarvan tegen haar zoon: ‘
Het kan ook zijn dat [verdachte] gewoon hier bij mij was'.Bij de rechter-commissaris heeft zij hierover verklaard dat zij zich op deze – voorzichtige – manier heeft uitgedrukt omdat zij eerst wilde uitzoeken of verdachte daadwerkelijk bij haar was. Niet valt in te zien waarom [vriendin verdachte] zich – nota bene ten overstaan van haar zoon – op een dergelijke voorzichtige wijze zou uitdrukken. Temeer nu verdachte die periode mantelzorger was voor [vriendin verdachte] en daar dus veel verbleef. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn als verdachte – ondanks de hulp die zij nodig had – [vriendin verdachte] vaker in de nacht verliet en dat dus moest worden nagedacht om welke nacht het nu precies ging. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de telefoon van verdachte op 6 november 2021 is uitgepeild in Den Haag om 01:45 uur. Ter terechtzitting van 29 augustus 2023 heeft verdachte daarover verklaard dat hij [vriendin verdachte] in die periode slechts die ene nacht op 6 november 2021 voor enkele uurtjes heeft verlaten. Dat was omdat [medeverdachte] hem nodig had vanwege een spoedgeval met diens familie en zelf geen rijbewijs heeft, aldus verdachte. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het dus toch mogelijk was om [vriendin verdachte] in de periode rond het tenlastegelegde ‘s-nachts enige uren te verlaten. Dit staat in schril contrast tot de stellige bewering van verdachte eerder alsmede de verklaring van getuige [vriendin verdachte] dat verdachte in die periode steeds bij haar moest zijn omdat zij medische verzorging nodig had.
Uit de mastgegevens in het dossier volgt dat de telefoon van verdachte op 7 november 2021 om 00:33 uur uitpeilde in de omgeving van [plaats] (de woonplaats van [vriendin verdachte] ). Blijkens Google Maps is het van [plaats] naar Ommel ongeveer een uur met de auto. De overval vond plaats omstreeks 02:45 uur. Daarmee is van een sluitend alibi in die nacht geen sprake, terwijl de reden waarom verdachte bij [vriendin verdachte] moest zijn – zoals hiervoor overwogen – klaarblijkelijk geen dwingende was. Daarbij komt dat de rechtbank het opmerkelijk vindt dat verdachte op de zitting van 29 augustus 2023, geconfronteerd met zijn afwezigheid in de nacht van 6 november 2021, zonder aarzeling de reden van die afwezigheid kan benoemen (spoedgeval in de familie van [medeverdachte] ), terwijl hij zelf pas op 27 juli 2023 over zijn alibi heeft verklaard dat ziet op de overval een nacht later. Niet valt in te zien waarom verdachte gegeven de aard en de ernst van de beschuldiging en waarvoor hij in detentie zat, over zijn alibi niet in een eerder stadium zelf een verklaring heeft afgelegd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte inhoudende dat hij ten tijde van de overval in de woning van [vriendin verdachte] in [plaats] was niet geloofwaardig. Die verklaring bevrijdt hem aldus niet van het tenlastegelegde.
2.
Het alternatief scenario
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich tijdens het verhoor van de politie op 31 mei 2022 en ook bij het verhoor door de rechter-commissaris op 3 juni 2022 op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Tijdens diens verhoor in raadkamer op 15 juni 2022 heeft verdachte zich aangesloten bij de door de raadsman geopperde (theoretische) mogelijkheid dat het DNA van verdachte op andere wijze dan door directe overdacht op de broek van het slachtoffer terecht is gekomen. Van enige concrete en verifieerbare verklaring van de zijde van verdachte was echter geen sprake. Tijdens de terechtzitting van 13 september 2022 volgde evenmin een concrete verklaring. Verdachte herhaalde slechts de bewoordingen van zijn raadsman dat het gebruikelijk is dat in zijn sociale kring ‘spullen’ worden uitgeleend. Tijdens de terechtzitting van 23 november 2022 heeft verdachte verklaard dat hij inziet hoe ernstig het kan zijn als je ‘spullen’ uitleent aan anderen. Eerst op de terechtzitting van 10 mei 2023 heeft verdachte verklaard dat er over en weer ‘spullen’ tussen hem en [medeverdachte] werden uitgeleend. Het zou dan gaan om persoonlijke spullen zoals handschoenen, mutsen, vesten en dergelijke. Sommige spullen, waaronder kleding, liggen al jaren bij de ander, aldus verdachte.
Aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario doet afbreuk dat verdachte pas in een laat stadium met dat scenario is gekomen. Aanvankelijk betrof dat scenario een volledig theoretische mogelijkheid, maar naarmate de tijd vorderde werd de verklaring van verdachte over dat scenario ietwat minder algemeen. Echter ook toen bleef een duidelijke en concrete verklaring over de aard van het uitgeleende, het tijdstip van uitlenen en de lener uit.
Eerst bij schrijven van 27 juli 2023 heeft verdachte aangegeven dat hij voorafgaand aan 7 november 2021 handschoenen heeft uitgeleend. Aan wie, dat wilde verdachte echter niet zeggen. Op de terechtzitting van 29 augustus 2023 heeft verdachte in soortgelijke algemene bewoordingen verklaard en aangegeven dat het om stoffen sporthandschoenen ging.
De rechtbank ziet niet in waarom verdachte niet in een eerder stadium heeft verklaard dat hij voorafgaand aan 7 november 2021 stoffen sporthandschoenen heeft uitgeleend, hetgeen nader onderzoek – en derhalve verificatie of falsificatie van zijn verklaring – wellicht mogelijk had gemaakt. Indien [medeverdachte] de lener was, hetgeen verdachte lijkt te impliceren – maar ook hier is de verklaring van verdachte mistig – wekt het bevreemding waarom verdachte na de bekennende verklaring van [medeverdachte] op 27 februari 2023 geen opening van zaken heeft geven. Bovendien heeft [medeverdachte] niets verklaard over het gegeven dat hij handshoenen van verdachte had geleend, hetgeen – indien dat waar zou zijn – gelet op de uiteindelijke procespositie van [medeverdachte] en de vriendschappelijke band voor de hand zou hebben gelegen.
Ten tweede doet aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario af dat dat scenario niet strookt met overige bewijsmiddelen uit het dossier, die in onderling verband en samenhang dienen te worden beschouwd. De rechtbank zal dat bewijs, dat is opgenomen in de bewijsbijlage, hieronder bespreken.
a.
De telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte]
Uit de opgevraagde historische gegevens van de telefoon van verdachte en [medeverdachte] volgt dat er voor de overval in de nacht van 6 op 7 november 2021 meermaals contact was tussen hun beider telefoons. Het laatste telefonische contact voorafgaand aan de overval vond plaats op 7 november 2021 om 00:33 uur. Vervolgens was er gedurende de rest van de nacht geen contact tussen de telefoons. Pas eerst vroeg in de ochtend en in de loop van 7 november 2021 was er weer contact. Dit is in het bijzonder redengevend nu de overval in de nacht van 7 november 2021 heeft plaatsgevonden en het DNA van beide verdachten op de kleren van het slachtoffer is aangetroffen. In dat licht is het verweer van de verdediging dat het niet ongebruikelijk was dat verdachte en [medeverdachte] in de nacht en vroeg in de ochtend contact hadden van weinig gewicht, nog daargelaten dat dat uit niets blijkt anders dan uit de verklaring van verdachte. Hierdoor is dat derhalve ook niet komen vast te staan.
b.
Het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] op 29 maart 2022
Op 28 en 29 maart 2022 is er in opsporingsprogramma’s op de televisie te weten ‘Bureau Brabant’ en ‘Opsporing Verzocht’ aandacht besteed aan de overval waarbij onder meer de bewakingsbeelden van de overval zijn getoond. Op de website van de politie is te lezen dat Bureau Brabant elke maandag vanaf 18:15 wordt uitgezonden en daarna tot en met de dinsdagmiddag elk uur wordt herhaald. Opsporing Verzocht was op 29 maart 2022 om ongeveer 20:30 te zien.
Op 29 maart 2022 om 11:17 uur, en dus na de uitzending van Bureau Brabant en vóór de uitzending van Opsporing verzocht, is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en verdachte opgenomen. Uit dat afgeluisterde gesprek, dat voor het bewijs is gebezigd, volgt dat [medeverdachte] het belangrijk vindt dat verdachte die avond een tv-programma kijkt, wordt er gesproken over het al dan niet wegdoen van spullen waar verdachte bevestigend op reageert en merkt [medeverdachte] op dat ‘
wijmoeten opletten, want ze zijn dichtbij’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het – nu [medeverdachte] zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde heeft toegegeven – niet anders zijn dan dat dit gesprek gaat over de televisie-uitzendingen in relatie tot het tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard zich te kunnen herinneren dat dit gesprek ging over een lading kleren uit een outlet die verdachte vanuit Duitsland zou ontvangen. Aan die uitleg hecht de rechtbank evenwel geen geloof. Op de eerste plaats is verdachte pas laat met die verklaring gekomen maar ook heeft hij die verklaring desgevraagd niet in een meer verduidelijkende context willen plaatsen. Verdere vragen van de rechtbank daarover heeft verdachte immers niet willen beantwoorden. Bovendien wordt in dat telefoongesprek niet over kleren gesproken, hetgeen voor de hand ligt indien het gesprek daar over zou gaan. De inhoud van het telefoongesprek doet juist vermoeden dat hetgeen daarin besproken wordt niet voor andermans oren bestemd is. Dit leidt de rechtbank af uit het gegeven dat veel zinnen niet worden afgemaakt, vaak wordt gesproken over ‘weet je’, er weinig concrete zaken worden benoemd en in plaats daarvan meestal over die, dat, wat, iets en dergelijke wordt gesproken.
c.
Het tapgesprek tussen [vriendin verdachte] en haar zoon
Dit gesprek tussen de vriendin van verdachte en haar [zoon vriendin verdachte ] is kort na de aanhouding van verdachte op 31 mei 2022 gevoerd en door de politie afgeluisterd. Uit dit gesprek kan worden afgeleid dat er verschillende personen zijn die aan verdachte moesten denken toen zij de beelden van de overval zagen op de televisie. Volgens de raadsman wordt er door de betreffende personen slechts gespeculeerd over de identiteit van de daders, maar naar het oordeel van de rechtbank komt hieraan - in het licht van het overige bewijs - betekenis toe.
d.
Postuur van verdachte en de camerabeelden
Het hiervoor onder c genoemde brengt de rechtbank ertoe enige opmerkingen te maken over het postuur van verdachte in relatie tot de posturen van de drie personen op de camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat zijn postuur, dat gezetter is dan het postuur van de andere twee verdachten, zou kunnen passen bij de persoon met de camouflagejas (persoon 3). Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, kan de rechtbank op grond van het dossier en de camerabeelden niet vaststellen dat de lengte van persoon 3 niet overeenkomt met die van verdachte.
De raadsman heeft er ter terechtzitting daarnaast op gewezen dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de persoon met de camouflagejas is geweest en dat het postuur van verdachte niet past bij het postuur van de overige daders die op de beelden zijn te zien.
Naar het oordeel van de rechtbank staat echter helemaal niet vast dat [medeverdachte] ook daadwerkelijk die persoon is geweest.
De rechtbank wijst daarbij ten eerste op de reactie van [medeverdachte] zodra hij tijdens zijn verhoor werd geconfronteerd met de op de beelden waargenomen vermeende gelijkenissen tussen de in zijn woning in beslaggenomen jas en schoenen en de jas en schoenen die gedragen worden door persoon 3 tijdens de overval. [medeverdachte] begon toen te lachen en merkte op dat het grappig is. Dat [medeverdachte] hier zou lachen omdat de politie kennelijk op het verkeerde spoor zit, past bij de latere onderzoeksbevindingen. Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte] werd namelijk een camouflagejas aangetroffen, maar deze vertoont duidelijke verschillen met de camouflagejas die op de beelden is te zien.
[medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor van 27 februari 2023 verklaard
‘als het een overval was geweest had ik die jas wel weggedaan’. De camouflagejas die bij hem is aangetroffen was dus de jas die hij op de beelden droeg, aldus [medeverdachte] . Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient aan dat onderdeel van die verklaring geen geloof te worden gehecht. Daarbij merkt de rechtbank in zijn algemeenheid op dat de bekennende verklaring van [medeverdachte] met de nodige voorzichtigheid moet worden beschouwd. Onderdelen van die verklaring, zoals het gegeven dat er geen sprake was van een overval omdat er geen goederen zouden zijn weggenomen, zijn immers in strijd met de bewijsmiddelen in het dossier.
e.
Het tapgesprek tussen de vriendin van [medeverdachte] en zijn zus
De vriendin van [medeverdachte] , [vriendin medeverdachte] , werd op 9 april 2022 – twee dagen na diens aanhouding – gebeld door zijn zus. Zij vroeg aan [vriendin medeverdachte] : ‘Waar is [verdachte] , die Marokkaan dan?’ [vriendin medeverdachte] antwoordde dat die
'nog los is', dat ze hem heeft gesproken en dat het tijd wordt dat die wat regelt. Ook aan dit gesprek kent de rechtbank in het licht van het overige bewijs gewicht toe. Verdachte heeft ter terechtzitting namelijk verklaard dat het klopt dat hij die dag bij [vriendin medeverdachte] is geweest. Bovendien heeft verdachte als voornaam [verdachte] en heeft hij onder andere de Marokkaanse nationaliteit. De gekozen bewoordingen wekken bevreemding nu er klaarblijkelijk reden is aan te nemen dat verdachte op enig moment zal worden vastgezet en dat daarom alvast voorbereidingen moeten worden getroffen.
f.
Het tapgesprek tussen verdachteen [oom medeverdachte]
Dit, door de politie afgeluisterde gesprek, vond plaats op 13 april 2022. Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 augustus 2023 betreft het een gesprek tussen hem en een oom van [medeverdachte] die wilde weten hoe het met [medeverdachte] – die enkele dagen daarvoor was aangehouden – ging. Uit dat gesprek leidt de rechtbank af dat de oom van [medeverdachte] ironisch opmerkte dat ze goed bezig zijn, waarop [verdachte] antwoordde ‘niet echt’. De oom van [medeverdachte] gaf aan dat ze het allemaal zelf maar moeten weten, maar dat hij het al vaak heeft gezegd dat er moest worden gestopt met die ‘over’ en ‘ga normaal werken’. Gegeven de aanleiding en context van het gesprek kan het niet anders zijn dan dat het gesprek ging over de overval en dat moet worden opgehouden met het plegen daarvan. In die zin moet naar het oordeel van de rechtbank ook de opmerking van de oom worden begrepen dat ze niet echt goed bezig zijn. Aan de andere uitleg die verdachte daarover ter terechtzitting van 29 augustus 2023 heeft gegeven, te weten dat het met hem die periode op persoonlijk vlak niet voor de wind ging, hecht de rechtbank – gegeven die aanleiding en context van het gesprek en gelet op het overige bewijs – geen geloof.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde dient te worden gesteld.
Verweer inzake het opzettelijk wegnemen van goederen
De rechtbank stelt voorop dat het slachtoffer steeds consistent heeft verklaard dat er sprake was van een overval waarbij goederen zijn ontvreemd. [1] In het bijzonder kent de rechtbank daarbij betekenis toe aan het feit dat hij kort na het gebeuren ten overstaan van zijn gealarmeerde collega heeft verklaard dat sprake was van een overval. [2] Ook ten overstaan van de ter plaatse gekomen politie heeft het slachtoffer verklaard dat sprake was van een overval en dat er goederen waren ontvreemd. [3] De aangifte wordt bovendien ondersteund door de camerabeelden en de beschrijving van die beelden. Uit die beelden blijkt geenszins van enige bedoeling om een zakelijk conflict uit te praten, zoals door [medeverdachte] is verklaard. Integendeel. Het slachtoffer werd direct bespoten met pepperspray en door de personen – die handschoenen en gezichtsbedekkende kleding – droegen, overmeesterd. Daarnaast blijkt dat de gehele woning werd doorzocht, hetgeen ook past bij de overval zoals door het slachtoffer omschreven. Blijkens de aangifte werd door de overvallers meermaals gevraagd naar ‘de kluis’. Ook dat past bij de bevindingen in het dossier. Er was namelijk een kluis waarin de omzet van het feest die avond werd afgestort. [4] Daarmee is er ook een duidelijk motief voor een overval. De kluis bevond zich echter niet in het chalet van het slachtoffer.
Tot slot blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden dat een van de daders de telefoon van het slachtoffer - die tijdens de worsteling buiten het chalet op de grond was gevallen - heeft opgepakt en in zijn broekzak heeft gestopt. Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat de daders het chalet verlieten met een tas.
Uit het voorgaande in samenhang met de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt genoegzaam dat sprake was van een overval en dat het opzet van verdachte daar ook op was gericht. Aan de verklaring van [medeverdachte] dat sprake was van een uit de hand gelopen gesprek over een zakelijk geschil hecht de rechtbank geen geloof.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in voormelde bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
opof omstreeks7 november 2021 te Ommel, gemeente Asten,
tezamen en in vereniging meteen ander ofanderen, althans alleen,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres 2]
een(tot op heden onbekend)geldbedrag en/ofeen telefoon(iPhone 12pro)en/ofeen zonnebril en/of een of meerhorloges, in elk geval enig goed, dat/diegeheel of ten deleaan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- pepperspray, althans een (bijtende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende) vloeistof(fen)in het gezicht van die [slachtoffer] te spuiten en/of- die(op de grond liggende)[slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd en/ofzijn lichaam te schoppen en/of slaan/stompenen/of- die [slachtoffer] met een stroomstootwapen/taser meermalen een stroomstoot(in de nek en/of de buik, in elk geval het lichaam)te geven en/of-(vervolgens)de woning van die [slachtoffer] binnen te dringen en/of- die(op de grond liggende)[slachtoffer] de woning in te sleuren en/of-een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] te richtenen/of te tonenen/of- (met kracht) een arm om de nek van die [slachtoffer] te slaan en/ofde keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of-(vervolgens)de armen/polsen en/ofde benen van die [slachtoffer](met duct tape en/of een telefoonkabel)aan elkaar vast te binden en/of- zijn, verdachtes, knie en/ofvoet op/tegen het hoofd van die(op zijn buik op de grond liggende)[slachtoffer] te drukkenen/of gedrukt te houdenen/of- die(op de grond liggendeen/of vastgebonden)[slachtoffer] meermalen in zijn gezicht en/of op zijn lichaam te schoppenen/of slaan/stompenen/of- tegen die [slachtoffer] te zeggen:“We willen de kluis” en/of“We hebben je broer, zus en vader, dus die kluis komt wel boven water”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekkingen/of- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Er moet nog meer geld zijn en een kluis. Als je dat niet geeft dan steek ik je nu 3 keer in je rug”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan - kort gezegd - een gewelddadige roofoverval op de woning (chalet) het slachtoffer in de nachtelijke uren. De verdachten hebben hem opgewacht en hebben hem, toen hij thuis aankwam, aangevallen. Het slachtoffer is bespoten met pepperspray, getaserd en verschillende keren geslagen en geschopt. Hij is vervolgens door de overvallers het chalet ingesleurd waar zijn armen en benen zijn vastgebonden en waarna de gewelddadigheden zich hebben voortgezet. De daders hebben het chalet doorzocht en zijn uiteindelijk met verschillende waardevolle spullen weer vertrokken. Het slachtoffer heeft zich uiteindelijk zelf weten te bevrijden en heeft hulp gezocht bij een in de buurt wonende collega die hem aanvankelijk, vanwege de door het geweld ontstane verwondingen en zwellingen in het aangezicht, niet herkende.
Verdachte heeft aldus blijk gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, zijn gezondheid, veiligheid en eigendom. Een woning behoort een veilige omgeving te zijn. Het is zeer beangstigend om midden in de nacht bij en in de woning te worden overvallen met geweld en dreiging met geweld. Slachtoffers van zo’n overval krijgen veelal te maken met psychische gevolgen die nog geruime tijd na het voorval hun leven zullen beïnvloeden. Dat dit ook in het onderhavige geval is geweest blijkt wel uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen verklaring. De overval, die ongeveer een half uur heeft geduurd, is zeer beangstigend geweest voor hem. Hij was letterlijk aan het wachten op het moment dat hij een mes in zijn rug zou krijgen, zo gaf hij ter zitting aan. Ook vreesde hij dat hij zou worden ontvoerd. De impact van de overval op zijn leven is groot geweest en nog altijd kampt hij met de psychische gevolgen ervan. Hij slaapt slecht en is nog steeds bang als hij ‘s avonds laat thuiskomt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet met een andere straf worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het in de LOVS gestelde oriëntatiepunt voor een woningoverval is een gevangenisstraf voor de duur van drie tot vijf jaren, afhankelijk van onder meer de mate van het gebruikte geweld. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde geweld is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige overval qua ernst aan de bovenkant van de in het oriëntatiepunt genoemde bandbreedte zit. Als vertrekpunt gaat de rechtbank daarom uit van een gevangenisstraf van viereneenhalf jaar.
Strafverzwarend voor de verdachte is vervolgens niet alleen dat er sprake was van medeplegen en dat de woningoverval in de nachtelijke uren plaatsvond, maar ook het gegeven dat het slachtoffer letsel, bestaande uit een gezwollen en bebloed aangezicht, heeft opgelopen. Daarnaast heeft de rechtbank ten nadele van verdachte acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 7 augustus 2023 waaruit volgt dat hij op 16 oktober 2014 en 3 februari 2016 ter zake afpersing is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Dit brengt de rechtbank ertoe een hogere straf op te leggen dan het voormelde vertrekpunt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 11 augustus 2023.
De rechtbank ziet geen factoren die in strafverlagende zin in de straftoemeting betrokken dienen te worden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Die straf is passend en geboden.
Deze straf is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf omdat de rechtbank uitgaat van een ander vertrekpunt en weging van de strafverhogende omstandigheden. Met de straf die de rechtbank zal opleggen wordt de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking gebracht. Hiermee sluit de rechtbank ook aan bij straffen die zijn opgelegd in andere zaken waarbij sprake is van vergelijkbare situaties. De rechtbank doelt daarbij op de mate van het geweld dat is toegepast, de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden en de gevolgen die daarmee veroorzaakt zijn voor aangever.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij.

De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en heeft een bedrag gevorderd van in totaal € 19.520,28. Dit bedrag bestaat uit € 10.520,28 aan materiële schade ter zake weggenomen eigendommen en € 9.000,- aan immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente en de hoofdelijkheid gevorderd en verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal en hoofdelijk dient te worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich aangesloten bij de verweren die zijn gevoerd in de zaak van [medeverdachte] .
Primair is - in verband met de door de verdediging bepleite vrijspraak - verzocht de vordering niet ontvankelijk te verklaren. Als subsidiair standpunt is het volgende aangevoerd.
Immateriële schade
De raadsman heeft zich, ter zake de gevorderde kosten in verband met geleden immateriële schade, op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd en – zo begrijpt de rechtbank – in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De ter onderbouwing overgelegde uitspraken passen volgens de raadsman immers onvoldoende bij de onderhavige zaak. Ter illustratie van dat ingenomen standpunt heeft de raadsman enkele uitspraken bijgevoegd waarin de rechtbank tot toewijzing van een lager schade bedrag is gekomen.
Materiële schade
Voorts dient de vordering te worden afgewezen c.q. niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van opgevoerde eigendommen die niet zijn genoemd in de - de rechtbank begrijpt: initiële - aangifte. Niet kan worden vastgesteld dat deze goederen daadwerkelijk zijn weggenomen, aldus de verdediging.
Ter zake het als schadepost opgevoerde geldbedrag is niet onderbouwd hoeveel geld daadwerkelijk is weggenomen, terwijl de tenlastelegging vermeldt dat het gaat om een onbekend geldbedrag. Tevens is onvoldoende onderbouwd dat er een tweede zonnebril is weggenomen nu dat pas bijna twee jaren na het tenlastegelegde wordt gevorderd.
De verzochte vergoeding voor de horloges dient te worden afgewezen. Er is immers sprake van verboden goederen. Een vergoeding ter zake geleden schade van dergelijke goederen kan niet worden toegewezen.
Beoordeling.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering betrokken hetgeen door de procesdeelnemers naar voren is gebracht.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft daarom op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek recht op immateriële schadevergoeding.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank alle feiten en omstandigheden betrokken en acht geslagen op bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegewezen. [5] De rechtbank zal - gelet op het vorenstaande en naar redelijkheid en billijkheid - een bedrag toewijzen van € 5.000,-. Voor het overige zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
-
Post iPhone (€ 865,60)
De rechtbank zal de vordering op dit punt toewijzen zoals gevorderd. Dit deel van de vordering is niet weersproken.
-
Post sierraden en aansteker [merknaam 1] (resp. € 880,26 en € 478,79)
In de aangifte van 7 november 2021, die kort na het tenlastegelegde is opgenomen, is geen melding gemaakt van deze goederen. Dat kan aangever echter niet worden tegengeworpen. Zijn woning was immers doorzocht en overhoop gehaald. Bovendien was aangever gewond en is hij naar het ziekenhuis gebracht. Dat hem nog niet duidelijk was welke goederen waren weggenomen, is niet verwonderlijk. De politie heeft in de aangifte opgemerkt later een lijst te maken van de goederen die aangever mist [6] . Die lijst is opgenomen in de bijlage goederen die op 23 juli 2023 is opgemaakt. Dat die lijst op een laat tijdstip is opgemaakt, brengt niet mee dat onvoldoende is onderbouwd dat die goederen ook zijn weggenomen. Dit onderdeel is gelet op de aangifte in samenhang met de bijlage goederen voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel toewijzen zoals gevorderd.
-
Post zonnebrillen [merknaam 2] (€ 4.180,- en € 1.115,63)
In de initiële aangifte van 7 november 2021 heeft aangever melding gemaakt van de diefstal van een zonnebril van [merknaam 2] . Op de bijlage goederen is nog een tweede [merknaam 2] zonnebril vermeld. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder de post sierraden en aansteker heeft overwogen, zal de rechtbank de vordering op dit onderdeel toewijzen zoals gevorderd.
-
Post geldbedrag (€ 1.000,-)
Uit de aangifte volgt dat er een geldbedrag is weggenomen. Reeds onderweg naar het ziekenhuis heeft aangever verklaard dat hij ongeveer € 1.000 contant geld in huis had. [7] Eenzelfde bedrag is ook vermeld in de goederen bijlage. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel daarom toewijzen zoals gevorderd.
-
Post horloges (€ 2.000,-)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze post van de vordering. Thans is – mede gelet op de betwisting – onvoldoende onderbouwd wat de waarde van deze horloges is. Aangever heeft immers verklaard dat deze horloges nep waren [8] en dat sommige horloges kapot waren. [9] Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezenverklaarde toewijzen tot het bedrag van € 13.520,28 vermeerderd met de wettelijke rente. Dat bedrag bestaat uit € 8.520,28 ter zake geleden materiële schade en
€ 5.000,- ter zake geleden immateriële schade.
Voor zover de benadeelde partij op onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard, kunnen deze onderdelen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezenverklaarde samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een van de mededaders is betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f en 312 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Bewezenverklaring
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straffen en maatregel
Legt ten aanzien van het bewezenverklaarde feit op de volgende straf:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt ten aanzien van het bewezen verklaarde feit op de volgende maatregel:
- de schadevergoedingsmaatregel. Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 13.520,28 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 102 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 8.520,28 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering benadeelde partij
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 13.520,28 euro.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 8.520,28 materiële schadevergoeding en
€ 5.000,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. A. Bril, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2023.

Voetnoten

1.De aangifte, p.34-35 en het verhoor van aangever bij de rechter-commissaris van 5 juli 2022, p. 4.
2.Het verhoor van [betrokkene] bij de rechter-commissaris van 5 juli 2022, p. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23 en proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 43 en proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 119.
5.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:918).
6.Proces-verbaal aangifte, p. 34.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27 en de bijlage goederen waarop vermeld is ‘namaakhorloges’.
9.Proces-verbaal aangifte, p. 35.