ECLI:NL:RBOBR:2023:4430

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
C/01/394596 / KG ZA 23-334
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing schriftelijke aanwijzing van GI tot inperking omgangsrecht ouders in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2023, hebben ouders een kort geding aangespannen tegen de stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI) vanwege een schorsing van de schriftelijke aanwijzing die hun omgangsrecht met hun minderjarige kind beperkte. De ouders, vertegenwoordigd door advocaten, vorderden een uitbreiding van de omgangsregeling en de GI te verplichten tot medewerking aan de aanmelding van moeder en kind bij een moeder-kindhuis. De ouders stelden dat de GI ten onrechte de omgangsregeling had ingeperkt, en dat het gedrag van hun kind niet het gevolg was van de omgang met hen, maar door andere factoren zoals recente veranderingen in het leven van het kind. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing van de GI onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter schorste de schriftelijke aanwijzing van de GI en oordeelde dat er een deugdelijke onderbouwing van een neutrale orthopedagoog nodig was voordat de omgangsregeling opnieuw kon worden vastgesteld. De GI werd veroordeeld in de proceskosten van de ouders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/394596 / KG ZA 23-334
Vonnis in kort geding van 6 september 2023
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten,
2.
[eisende partij sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L.M. van den Dungen te Venlo,
eisers,
tegen
de stichting
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
vertegenwoordigd door M. Steenbergen.
Partijen zullen hierna de ouders en de GI genoemd worden. Ouders zullen afzonderlijk als de moeder en de vader worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2023 met 15 producties
  • de brief van 18 juli 2023 van de GI met een conclusie van antwoord en 9 producties (waarvan prod. 6 alsnog ter zitting is overgelegd)
  • de mondelinge behandeling op 22 augustus 2023 waarbij door de GI tevens de (tussen-) beschikking van de rechtbank Limburg van 21 juni 2023 is overgelegd, betrekking hebbend op het verzoek van de ouders tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 21 april 2023 (C/03/316991 / JE RK 23-709).
  • de op verzoek van de griffier na afloop van de mondelinge behandeling door de GI toegezonden beschikking van de rechtbank Limburg van 19 juli 2023, houdende verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [plaats] (hierna: [minderjarige] ). De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 2 augustus 2021 is [minderjarige] , destijds nog ongeboren, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.
2.3.
Bij beschikking van 18 oktober 2021 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee weken. In vervolg hierop is bij beschikking van 29 oktober 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 1 november 2021 tot en met 1 mei 2022. Bij beschikking van 19 juli 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 augustus 2024; de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot 2 januari 2024.
2.4.
Vanaf 18 oktober 2021 is omgang tussen ouders en [minderjarige] opgestart via Anacare. In december 2021 is de omgang uitgebreid zowel in duur als in frequentie. In april 2022 is de omgang nogmaals uitgebreid in duur. De omgangsregeling in november 2022 betrof omgang tussen ouders en [minderjarige] wekelijks op maandag en vrijdag van 11:00 uur tot 17:00 uur. De GI heeft hiervoor gekozen om inzicht te krijgen in de interactie tussen ouders en [minderjarige] en ouders de mogelijkheid te geven om te laten zien hoe zij de momenten met [minderjarige] invullen.
2.5.
In augustus 2022 heeft de GI in Multi Disciplinair Casuïstiek Overleg besloten dat zij geen thuisplaatsing in de toekomst zien, hetgeen is neergelegd in een zogenoemd perspectiefbesluit van 21 september 2022. Omdat [minderjarige] in de visie van de GI niet meer bij ouders kan wonen is zij van mening dat de omgangsregeling hierop dient te worden aangepast. De GI heeft daarom besloten om de omgang tussen [minderjarige] en ouders terug te brengen naar twee keer per week omgang voor de duur van twee uur. De GI heeft dit besluit op 29 november 2022 per e-mail gecommuniceerd met ouders en de hulpverlening en op 6 december 2022 mondeling toegelicht.
2.6.
Eveneens op 6 december 2022 heeft de GI een gesprek gevoerd met ouders, de hulpverlening en pleegzorg over de overplaatsing van [minderjarige] naar een perspectief biedend pleeggezin. Op 27 december 2022 is [minderjarige] overgeplaatst naar het nieuwe pleeggezin.
2.7.
Op 22 februari 2023 hebben ouders een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Limburg ex artikel 1:262b BW tot vernietiging van het perspectiefbesluit van 21 september 2022.
2.8.
Op 15 maart 2023 heeft er een evaluatiegesprek plaatsgevonden, waarbij de GI, ouders, begeleider van moeder, Anacare, Vigogroep, de mentor van vader en de advocaten van partijen aanwezig waren. De GI heeft in dat gesprek aangegeven dat [minderjarige] afwijkend gedrag vertoont en dat het idee bestaat dat [minderjarige] wordt overvraagd door de omgang tussen ouders en [minderjarige] . De GI heeft in dat gesprek aangegeven dat de omgang daarom zal worden teruggebracht naar eenmaal per drie weken voor de duur van twee uur. Deze inperking van de omgang is met onmiddellijke ingang geëffectueerd.
2.9.
Op 22 maart 2023 heeft de GI in vervolg op het gesprek van 15 maart 2023 een aankondiging schriftelijke aanwijzing “vaststelling bezoekregeling” gezonden naar de ouders waarin de GI een omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] heeft vastgesteld van eenmaal per drie weken gedurende twee uur onder begeleiding op een neutrale locatie.
2.10.
Op 14 april 2023 hebben ouders een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Limburg ex artikel 1:265, lid 1 BW. Dit verzoekschrift strekt er onder meer toe de schriftelijke aanwijzing houdend inperking van het omgangsrecht vervallen te doen verklaren en tot vaststelling van een omgangsregeling die de rechtbank wenselijk acht in het belang van [minderjarige] . Voorts wordt - subsidiair - verzocht een onderzoek te gelasten door de GI naar de waargenomen verandering in het gedrag van [minderjarige] .
2.11.
Op 21 april 2023 heeft de GI de definitieve aanwijzing “vaststelling bezoekregeling” gegeven waarin de GI een omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] heeft vastgesteld van eenmaal per drie weken gedurende twee uur onder begeleiding op een neutrale locatie.
2.12.
De rechtbank Limburg heeft de verzoeken van ouders van 22 februari 2023 en 14 april 2023 gezamenlijk behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 9 mei 2023.
2.13.
Bij afzonderlijke beschikking van 21 juni 2023 (C/03/316991 / JE RK 23-709, betreffende de schriftelijke aanwijzing) heeft de rechtbank Limburg als volgt overwogen:
“6.5 De rechtbank heeft in de zaak met zaaknummer C/03/314688 / JE RK 23/301 (vernietiging perspectiefbesluit) de raad verzocht onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de volgende vraag:
- Welk opgroeiperspectief is in het belang van [minderjarige] ?
- Indien het opgroeiperspectief bij de ouders ligt:
hoe dient een terugplaatsing te worden vormgegeven?
-Indien het opgroeiperspectief bij het pleeggezin ligt: welke zorgverdeling met de ouders is in het belang van [minderjarige] ?
De rechtbank zal in afwachting van dit onderzoek de beslissing op het verzoek over de schriftelijke aanwijzing ook aanhouden.”

3.Het geschil

3.1.
Ouders vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
de omgang tussen ouders en [minderjarige] uit te breiden naar tweemaal per week gedurende twee uur contact, dan wel een regeling die de voorzieningenrechter in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt,
de GI te verplichten tot medewerking aan de aanmelding van moeder en [minderjarige] bij het moeder en kindhuis Pluryn te Doetinchem, dan wel een vergelijkbaar moeder- en kindhuis,
met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ouders leggen daaraan het volgende ten grondslag.
Zij menen dat de omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] ten onrechte (nog verder) is ingeperkt. De ouders herkennen het gedrag van [minderjarige] zoals dat door de GI wordt geschetst niet. Zij is tijdens de omgang rustig en luistert goed. Ook Anacare heeft aangegeven dat de omgang goed verloopt en dat [minderjarige] hier goed op reageert.
Ouders hebben dan ook sterke bedenkingen bij de conclusie die de GI trekt dat de omgang teveel wordt voor [minderjarige] en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de omgang(sfrequentie) en het waargenomen, zorgelijke gedrag van [minderjarige] . De GI stelt wel dat [minderjarige] door de omgang wordt overvraagd maar zij heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd. Zo heeft de GI tijdens het gesprek op 15 maart 2023 zelf erkend dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de oorzaak van de verandering in gedrag gelegen is bij de omgang met ouders. Er vinden op dit moment veel veranderingen plaats in het leven van [minderjarige] , zij is verhuisd, heeft nieuwe pleegouders gekregen en heeft medische complicaties aan haar oog. Dit kan ook allemaal een gedragsverandering tot gevolg hebben. Daar komt bij dat uit de interne MDCO beslissing van de GI van 9 maart 2023 blijkt dat [minderjarige] veelvuldig de woorden papa en mama zegt en herhaalt. De GI heeft deze informatie niet aan ouders verstrekt. Gelet op dit alles is allerminst zeker dat het gedrag van [minderjarige] een reactie is op overvraging van haar en in het verlengde daarvan is evenmin zeker dat het inperken van de omgang het waargenomen zorgelijke gedrag zal verbeteren. De GI heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de vraag waar het gedrag van [minderjarige] door kan worden veroorzaakt.
Er is volgens de ouders spoed geboden bij het herstel van het contact tussen ouders en [minderjarige] . De ervaring leert dat een onderzoek door de raad vele maanden in beslag kan nemen. Uit de omgangsmomenten blijkt dat [minderjarige] , ondanks het beperkte contact met ouders, zeer gehecht is aan haar ouders. [minderjarige] is nog maar twee jaar oud en indien [minderjarige] en haar ouders de komende 7 a 8 maanden slechts éénmaal in de drie weken twee uur contact hebben zal dit onomkeerbare gevolgen hebben voor de band tussen ouders en [minderjarige] . Daar komt bij dat ouders met de huidige omgangsregeling geen kans geboden wordt zich te laten zien in het raadsonderzoek. In het raadsonderzoek moet worden onderzocht welk opgroeiperspectief in het belang van [minderjarige] is. Dit kan niet worden onderzocht wanneer [minderjarige] enkel in contact komt met haar pleegouders. Ook dienen ouders een kans te krijgen om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. Het moeder-kindhuis is hiervoor de aangewezen plek, omdat daar 24 uur per dag 7 dagen in de week begeleiding beschikbaar is. Pluryn in Doetinchem heeft aangegeven de situatie van moeder een passende casus te vinden voor haar en op het moment van raadplegen ook plek te hebben. Aanmelding van moeder en [minderjarige] bij een moeder-kindhuis geeft ouders de kans hun kwaliteiten te laten zien zodat toegewerkt kan worden naar een situatie waarin de gehele zorg over [minderjarige] door ouders wordt gedragen.
3.3.
De GI voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van de GI dat het spoedeisend belang bij de ingestelde vorderingen ontbreekt, faalt. Vast staat dat de omgangsregeling tussen ouders en [minderjarige] bij schriftelijke aanwijzing van 21 april 2023 is teruggebracht van twee maal in de week twee uur omgang, naar eenmaal in de drie weken twee uur omgang. Deze wijziging is ook direct na het gesprek op 15 maart 2023 doorgevoerd zodat de ouders sedertdien in vergaande mate beperkt zijn geworden in de omgang met hun kind. In het door ouders tegen deze schriftelijke aanwijzing ingediende verzoek tot vervallenverklaring heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen, waarbij de raad heeft aangegeven dat zij op een termijn van ongeveer 12 weken advies zal kunnen uitbrengen.
Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en het feit dat de omgang feitelijk al sinds 15 maart 2023 is teruggebracht hebben ouders een voldoende spoedeisend belang bij een beoordeling van het besluit van de GI om de omgang tussen ouders en [minderjarige] terug te brengen, vooruitlopend op de uitkomst in de door hen tegen dat besluit aanhangig gemaakte bodemprocedure (verzoek tot vervallenverklaring). Ook bij de beoordeling van de vordering onder 2 hebben ouders een voldoende spoedeisend belang. Ouders stellen zich immers op het standpunt dat aanmelding bij een moeder-kindhuis van belang is voor de beoordeling door de rechtbank en de raad in de aanhangige bodemprocedure.
4.2.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het BW kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge lid 2 van genoemd artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 BW. Op grond van artikel 1:264, eerste lid, van het BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
4.3.
Vast staat dat ouders op 14 april 2023 hebben verzocht om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 21 april 2023 tot het vaststellen van een bezoekregeling waarbij een omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] is beperkt tot eenmaal per drie weken gedurende twee uur onder begeleiding op een neutrale locatie. In die procedure heeft de rechtbank de raad gevraagd om een onderzoek in te stellen.
4.4.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering onder 1 van ouders in dit kort geding aldus, dat zij de facto vragen om de schriftelijke aanwijzing van de GI van 21 april 2023 te schorsen, totdat zal zijn beslist op het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.5.
De GI heeft op basis van gedragsveranderingen bij [minderjarige] die zijn waargenomen na omgangsmomenten en waarbij zij telkens enige hersteltijd nodig lijkt te hebben om weer mee te kunnen draaien in het pleeggezin, besloten om - indachtig ook het perspectiefbesluit, op grond waarvan herstel van de gezinsband tussen [minderjarige] en haar moeder niet in de rede ligt - de omgang verder terug te brengen in frequentie. [minderjarige] zou meer schreeuwen, huilen, slechter slapen, druk gedrag laten zien, met spullen gooien en ook lichaamsspanning laten zien. De GI is van mening dat het waargenomen zorgelijk gedrag van [minderjarige] haar beperkt in haar dagelijks leven, waarbij zij meerdere dagen onrust laat zien en hierdoor minder tot ontwikkeling kan komen. [minderjarige] krijgt zo, aldus de GI, onvoldoende gelegenheid om toe te komen aan haar ontwikkelingstaken die bijdragen aan een gezonde, leeftijdsadequate ontwikkeling. Hoewel uitgangspunt is dat de GI de ouders een rol wil geven in het leven van [minderjarige] , ook nu zij in een pleeggezin zal opgroeien, dient de omgang wel afgestemd te zijn op de behoeften van [minderjarige] . De gedragingen van [minderjarige] , de uitkomst uit de CHOP-lijst en het perspectiefbesluit hebben er uiteindelijk toe geleid dat de GI heeft besloten dat de huidige omgangsregeling niet in het belang is van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de omgangsregeling in frequentie dient te worden verminderd, door middel van een schriftelijke aanwijzing.
4.6.
De voorzieningenrechter is, gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van 21 april 2023 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
4.7.
De GI heeft haar besluit om de omgang tussen ouders en [minderjarige] terug te brengen van twee keer per week twee uur naar eenmaal per drie weken twee uur gebaseerd op waarnemingen in het gedrag van [minderjarige] door de pleegzorgwerker van Pactum na omgangsmomenten met ouders. Op basis van enkel die waarnemingen is de conclusie getrokken dat de frequentie van de omgang [minderjarige] te veel belast, op grond waarvan is besloten om met onmiddellijke ingang de frequentie van de omgangscontacten terug te brengen van twee keer per week twee uur naar één keer per drie weken twee uur. De GI heeft echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet, althans onvoldoende onderbouwd dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragsverandering van [minderjarige] die is waargenomen en de frequentie van de (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en ouders. Het verslag van de pleegzorgwerker van Pactum dat door de GI als prod. 2 is ingebracht kan daarvoor niet als afdoende onderbouwing dienen. Nog daargelaten dat daarin evenmin een concreet verband wordt gelegd tussen het gedrag van [minderjarige] en het terugbrengen van de omgang, heeft de GI ter zitting desgevraagd bevestigd dat de pleegzorgwerker getraind is op het doen van feitelijke waarnemingen aangaande het gedrag van [minderjarige] maar dat deze functionaris gekwalificeerd noch bekwaam is om - louter op basis van die waarnemingen -een op gedragswetenschappelijk verantwoorde wijze verband te leggen tussen het waargenomen gedrag en de begeleide omgangscontacten tussen ouders en [minderjarige] en de doorwerking die dit waargenomen gedrag moet hebben op de frequentie van die omgangscontacten. De vertegenwoordigster van de GI heeft dit ter zitting ook onderkend en aangegeven dat het aanbeveling verdient dat een neutrale, ter zake gekwalificeerde orthopedagoog nader onderzoek doet naar de oorzaak of oorzaken van het waargenomen gedrag van [minderjarige] , mede in relatie tot de omgangscontacten tussen [minderjarige] en haar ouders alsook antwoord geeft op de vraag in hoeverre die onderzoeksbevindingen aanleiding geven om de frequentie van die contacten aan te passen. De GI kondigde aan dat een daartoe strekkende opdracht zo spoedig mogelijk zal worden uitgezet, maar dat de uitkomsten daarvan - naar verwachting - wel enige maanden op zich zullen laten wachten.
4.8.
Nu een dergelijk, ook door de GI wenselijk geacht onderzoek thans niet aan de beslissing van de GI ten grondslag ligt, kan vooralsnog niet worden vastgesteld dat de GI de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig heeft voorbereid. Zoals ouders terecht stellen hebben zich recent meerdere ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan in het leven van [minderjarige] , die evengoed (mede) een verklaring zouden kunnen geven voor het door de pleegzorgwerker geconstateerde gedrag van [minderjarige] . Zo is de omgang tussen ouders en [minderjarige] in december 2022 teruggebracht van twee maal in de week 6 uur naar tweemaal in de week twee uur en is [minderjarige] eind december in een ander pleeggezin geplaatst. Voorshands valt zeker niet uit te sluiten dat het waargenomen, als zorgelijk aangemerkte gedrag van [minderjarige] juist is terug te voeren op de in het najaar van 2022 verminderde contacten van [minderjarige] met haar ouders. De GI erkent ook met zoveel woorden in haar beslissing van 21 april 2023 dat er geen conclusie kan worden getrokken waarom [minderjarige] zo reageert op de omgang en of dit voortkomt uit de verschillen in omgeving en opvoeding, door de hoeveelheid prikkels die zij moet verwerken van de omgang, dat het komt door een gemis naar de ouders, of dat ze een bepaalde spanning ervaart bij de omgang bij ouders. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de reden en noodzaak tot beperking van de omgang tussen ouders en [minderjarige] onvoldoende uit de schriftelijke aanwijzing gebleken en is die aanwijzing derhalve onvoldoende gemotiveerd.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat de voorzieningenrechter de vordering onder 1, die strekt tot schorsing van de schriftelijke aanwijzing van 21 april 2023, zal toewijzen, zolang aan die beslissing niet een (nadere) deugdelijke onderbouwing ten grondslag ligt van een neutrale orthopedagoog die onderzoek heeft gedaan naar het gedrag van [minderjarige] zoals hiervoor aan het slot van rechtsoverweging 4.7 beschreven. Bij dit alles betrekt de voorzieningenrechter mede de omstandigheid dat - gezien het door de rechtbank in de bodemprocedure ingewonnen advies omtrent het opgroeiperspectief van [minderjarige] - voorshands allerminst vast staat dat de toekomst van [minderjarige] in haar huidige pleeggezin ligt [1] en niet bij terugkeer bij (één van) haar ouders.
4.10.
De onder 2 gevorderde veroordeling van de GI om moeder en [minderjarige] in te schrijven bij een moeder-kindhuis zal worden afgewezen. Vast staat dat de raad in de lopende bodemprocedures een onderzoek gaat instellen naar - onder andere - de vraag welk opgroeiperspectief in het belang van [minderjarige] is. De voorzieningenrechter acht het prematuur en niet opportuun om, vooruitlopend op de eerdaags te verwachten uitkomsten van dat onderzoek en de daarop te baseren adviezen van de raad, de GI reeds thans te verplichten om moeder en kind in te schrijven bij een moeder-kindhuis.
4.11.
De GI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.
De kosten aan de zijde van ouders worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat €
1.097,00
Totaal € 1.183,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de schriftelijke aanwijzing van de GI van 21 april 2023, totdat uitspraak is gedaan op het door ouders op 14 april 2023 ingediende verzoek tot vervallenverkaring van de schriftelijke aanwijzing, zolang aan de schriftelijke aanwijzing niet een deugdelijke onderbouwing te grondslag ligt van een neutrale orthopedagoog als bedoeld in rechtsoverwegingen 4.7 en 4.9 van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt de GI in de proceskosten, aan de zijde van ouders tot op heden begroot op € 1.183,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.

Voetnoten

1.De omstandigheid dat de Hoge Raad inmiddels, bij arrest van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft beslist dat een perspectiefbesluit niet rechtstreeks via de geschillenregeling ex artikel 1:262b BW kan worden bestreden doet daar - mede gelet op rechtsoverweging 3.6.2 van dat arrest - niet aan af .