Het college stelt dat de regels van artikel 3.50 van de Iov zijn opgenomen in artikel 4.3.1 van de planregels. Dit betekent dat niet moet worden getoetst aan de rechtstreeks werkende regels in artikel 2.73 van de Iov. Het bestemmingsplan is immers in overeenstemming met artikel 3.50 van de Iov.
Uit zowel de Iov als de planregels volgt volgens het college dat een toename van de oppervlakte aan dierenverblijf voor een veehouderij is verboden. Als door de uitbreiding de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in het buitengebied hoger is dan 20 %, kan niettemin van dit verbod worden afgeweken, bijvoorbeeld als maatregelen worden getroffen door de veehouderij, die leiden tot een daling van de achtergrondbelasting, die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
Al sinds de VR 2014 wordt, voor het aantonen dat aan artikel 4.3.1 van de planregels is voldaan, het stappenplan 'Afname overbelasting, nadere informatie over de proportionele bijdrage van een veehouderij aan de afname van een overbelasting' van de provincie Noord-Brabant van 24 april 2014 ('Afname overbelasting') toegepast. Volgens dit document vraagt de VR 2014 aan de substantieel bijdragende bedrijven om ten minste de eigen bijdrage te compenseren. Substantieel bijdragende bedrijven dragen gezamenlijk ten minste 80% bij aan de overbelasting (= de hoeveelheid OUE/m3 die boven de norm uitkomt). Dat betekent dat deze bedrijven ook in verhouding voor de overige 20% van de overbelasting moeten afnemen. Hiermee compenseren ze dus automatisch al meer dan de eigen bijdrage. Bedrijven met slechts een kleine bijdrage aan de overbelasting worden hiermee ontzien.
In de laatste alinea van het document, onder het kopje Achtergrondinformatie, is aangegeven:
"Als referentie dient de uitgangssituatie, de vergunde situatie qua bouwvergunning 20 september 2013 (datum voorbereidingsbesluit VR 2014). Wanneer alle substantieel bijdragende bedrijven zich hebben ontwikkeld (dus op enig moment ná de referentiedatum), wordt de provinciale geurnorm niet meer overschreden."
Dit betekent volgens het college dat er, zolang een deel van de substantieel bijdragende bedrijven zich sindsdien (nog) niet ontwikkeld heeft, dus sprake zal blijven van een overbelaste situatie. Het document 'Afname overbelasting' biedt daarmee géén garantie dat een overbelaste situatie ooit verdwijnt. Bedrijven zijn alleen bij de eerste ontwikkeling na de referentiedatum verplicht om ten minste de eigen bijdrage te compenseren. Als ze daarna nog eens ontwikkelen, behoeven ze volgens het college alleen maar te zorgen dat de geurbelasting op alle overbelaste objecten niet hoger wordt dan bij de vorige ontwikkeling, en hier wordt aan voldaan. Er wordt (terecht) niet verlangd dat ze het aandeel van de bedrijven die zich nog niet ontwikkeld hebben, moeten compenseren. Bij de eerste ontwikkeling, met de verlening van de omgevingsvergunning van 5 juni 2018, heeft al compensatie plaatsgevonden ten opzichte van de achtergrondbelasting die de omgevingsvergunning van 2 mei 2013 opleverde. Als gevolg van de door vergunninghoudster getroffen maatregelen is de gezamenlijke bijdrage op de meest belaste burgerwoning in het buitengebied, Spierkesweg 14, in 2018 al gedaald van 26,981 OUE/m3 naar 23,415 OUE/m3. Deze afname is meer dan de bijdrage die het bedrijf van vergunninghoudster op de overbelaste situatie leverde.
De aanvraag leidt niet tot nieuwe overschrijdingen én niet tot een toename op locaties waar al sprake is van een overschrijding. Hiermee wordt dan ook voldaan aan de vereisten voor een afwijking van het verbod op toename van de oppervlakte aan dierenverblijf. Om de vergroting van de oppervlakte voor het houden van dieren toe te staan, waarbij geen sprake is van een toename van de geurbelasting, zijn dan ook geen nieuwe maatregelen noodzakelijk om de overbelasting terug te dringen. De eigen bijdrage aan de overschrijding is immers al gecompenseerd.