ECLI:NL:RBOBR:2023:4310

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
C/01/387005 / FA RK 22-4814
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een voogd in een internationale context met onbekende verblijfplaats van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 augustus 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot benoeming van een voogd over een minderjarige, aangeduid als [naam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als voogd aan te stellen, omdat de moeder van de minderjarige, die onbekend is in de Nederlandse Basisregistratie Personen, vermoedelijk in Hongarije verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat het bestaan of de verblijfplaats van de moeder onbekend is, en heeft de Raad opgedragen om verder onderzoek te doen naar haar verblijfplaats. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de mogelijkheden die Hongarije biedt voor het achterhalen van adressen op basis van de herziene betekeningsverordening. De kinderrechter heeft de beslissing aangehouden tot 8 september 2023, zodat de Raad de gelegenheid krijgt om de verblijfplaats van de moeder te onderzoeken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van redelijke onderzoeksinspanningen om de verblijfplaats van de moeder te achterhalen, en de rechtbank heeft de Raad in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te informeren over de bevindingen van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/387005 / FA RK 22-4814
Datum uitspraak: 9 augustus 2023

Beschikking benoeming voogd

in de zaak van

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Breda, hierna te noemen: de raad,

betreffende

[minderjarige] ,

hierna te noemen: [naam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

vooralsnog zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
hierna te noemen: de moeder,
de
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam, vestiging Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[naam] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland.
hierna te noemen: de heer [achternaam] ,

[naam] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 28 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 31 oktober 2023;
  • het e-mailbericht van de raad van 15 december 2022;
  • het e-mailbericht van de raad van 16 december 2022;
  • de geboorteakte van [naam minderjarige] , ingekomen op 12 juli 2023.
Op 17 juli 2023 heeft de mondelinge behandeling in de zaak plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • de pleegouders.
De moeder en de heer [achternaam] zijn niet verschenen.

De feiten

Op de geboorteakte van [naam minderjarige] staat alleen de moeder als ouder van haar vermeld. Op basis van de overgelegde stukken gaat de rechtbank ervan uit dat de heer [achternaam] de biologische vader van [naam minderjarige] is. [naam minderjarige] is niet erkend door de heer [achternaam] .
In mei 2022 is [naam minderjarige] in een crisispleeggezin geplaatst. Sinds 5 maart 2023 verblijft zij in het huidige pleeggezin.
Bij beschikking van 10 augustus 2022 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [naam minderjarige] . De voorlopige voogdij duurt nog altijd voort nu de raad onderhavig verzoek binnen drie maanden na de beschikking van 10 augustus 2022 heeft ingediend.

Het verzoek

De raad verzoekt de GI te benoemen tot voogd over [naam minderjarige] .

De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
[naam minderjarige] heeft de Hongaarse nationaliteit. De rechtbank moet daarom beoordelen of zij bevoegd is om het verzoek te beoordelen en welk recht daarbij van toepassing is.
Op het tijdstip dat de zaak bij de rechtbank aanhangig werd gemaakt had [naam minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland. Aan de Nederlandse rechter komt daarom rechtsmacht toe om over het verzoek te oordelen (artikel 7 Brussel II ter-verordening).
[naam minderjarige] had haar gewone verblijfplaats in het arrondissement Oost-Brabant op het tijdstip dat de zaak bij de rechtbank aanhangig werd gemaakt. De rechtbank Oost-Brabant is daarom bevoegd om het verzoek te behandelen (artikel 12, tweede lid, Uitvoeringswet internationale kinderbescherming).
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek zal Nederlands recht worden toegepast bij de beoordeling (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Inhoudelijke beoordeling
De raad grondt zijn verzoek op artikel 1:253r in verbinding met artikel 1:253q, tweede en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van die bepalingen benoemt de rechtbank een voogd als het gezag van beide ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen is geschorst. Het gezag van een ouder is geschorst als:
die ouder al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen, of
het bestaan of de verblijfplaats van die ouder onbekend is.
De rechtbank kan ook een voogd benoemen als het gezag van de ouder die het gezag alleen uitoefende is geschorst. De rechtbank belast in zo’n geval in beginsel de tweede ouder met het gezag, tenzij het belang van het kind zich daartegen verzet. Pas als de tweede ouder niet met het gezag wordt belast benoemt de rechtbank een voogd (artikel 1:253r in verbinding met artikel 1:253q, derde lid, BW).
Om te kunnen beoordelen of er een voogd over [naam minderjarige] moet worden benoemd, moet de rechtbank dus eerst vaststellen wie met het gezag over haar is belast.
Wie is belast met het gezag over [naam minderjarige] ?
Gelet op de internationale aspecten in deze zaak dient de rechtbank eerst te beoordelen welk recht van toepassing is op de beantwoording van de vraag wie met het gezag over [naam minderjarige] is belast. Sinds 1 mei 2011 wordt dit aan de hand van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV 1996) bepaald. Op basis van artikel 16 van het HKBV 1996 wordt het van rechtswege ontstaan van gezag beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. De gewone verblijfplaats van [naam minderjarige] is, vanaf haar geboorte, in Nederland gelegen. Dat betekent dat Nederlands recht van toepassing is op de vraag wie van rechtswege met het gezag over [naam minderjarige] is belast.
Ten aanzien van [naam minderjarige] staat alleen het moederschap vast. [naam minderjarige] is niet erkend door de heer [achternaam] . De rechtbank gaat er op basis van de overgelegde stukken van uit dat de moeder niet is gehuwd en geen geregistreerd partnerschap heeft. Dat betekent dat naar Nederlands recht het gezag over [naam minderjarige] van rechtswege alleen bij de moeder berust (artikel 1:253b BW). Hierna zal de rechtbank beoordelen of dit gezag is geschorst.
Is het gezag geschorst?
De raad stelt in het verzoekschrift dat het bestaan of de verblijfplaats van de moeder onbekend is.
Vast staat dat de moeder niet in de Nederlandse Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven. Ten tijde van het uitspreken van de voorlopige voogdij was er geen contact met de moeder mogelijk. Gebleken is dat de raad en de GI ook nadien verschillende keren tevergeefs hebben geprobeerd om de moeder te bereiken op een eerder door haar gebruikt telefoonnummer. De GI heeft de moeder op 7 oktober 2022 als vermist opgegeven. Op de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat het haar evenmin is gelukt om telefonisch via de heer [achternaam] in contact te komen met de moeder.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat hiermee nog onvoldoende vast staat dat het bestaan of de verblijfplaats van de moeder onbekend is. Daartoe overweegt de rechtbank dat er een mogelijkheid bestaat dat zij op enig moment is teruggekeerd naar Hongarije. Uit het raadsrapport blijkt bovendien dat er bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een adres van de moeder in Hongarije bekend is. De rechtbank heeft een zittingsoproep naar dit adres gestuurd. Deze is ongeopend retour gekomen en heeft de moeder dus niet bereikt.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat steeds het nodige moet worden gedaan om het adres van de verweerder te achterhalen. In de Nederlandse rechtspraak wordt dit ook wel omschreven als “redelijke onderzoeksinspanningen”.
Artikel 7 van de herziene EG-betekeningsverordening (2020/1784) biedt een hulpmiddel bij het achterhalen van het adres van een partij. Dit artikel bepaalt:
“1. Indien het adres van de persoon aan wie het gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk in een andere lidstaat moet worden betekend of ter kennis gegeven, niet bekend is, verleent die lidstaat bijstand bij het achterhalen van het adres op ten minste één van de volgende manieren:
autoriteiten aanwijzen waarbij verzendende instanties verzoeken kunnen indienen tot het achterhalen van het adres van de persoon aan wie betekening of kennisgeving moet worden gedaan;
personen uit andere lidstaten rechtstreeks bij bevolkingsregisters of andere voor het publiek toegankelijke databanken verzoeken, ook elektronisch, om informatie over adressen laten indienen door middel van een modelformulier dat op het Europees e-justitieportaal beschikbaar is, of
via het Europees e-justitieportaal gedetailleerde informatie verstrekken over hoe de adressen gevonden kunnen worden van de personen aan wie betekening of kennisgeving moet worden gedaan.
2. Elke lidstaat verstrekt de Commissie de volgende informatie teneinde de informatie beschikbaar te maken via het Europees e-justitieportaal:
de wijzen van bijstand die de lidstaat op grond van lid 1 op zijn grondgebied zal verlenen;
in voorkomend geval, de naam en de contactgegevens van de in de lid 1, punten a) en b), bedoelde autoriteiten;
of de autoriteiten van de aangezochte lidstaat op eigen initiatief bij bevolkingsregisters of andere databanken verzoeken om informatie over adressen indienen ingeval het adres in de aanvraag om betekening of kennisgeving niet correct is.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle wijzigingen van de in de eerste alinea bedoelde informatie.”
Gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie en de omstandigheid dat er reden is om te veronderstellen dat de moeder in Hongarije verblijft, is de rechtbank van oordeel dat van de raad verlangd kan worden dat hij de mogelijkheden benut die ook Hongarije dient te bieden om het adres van de moeder te achterhalen. Niet is gebleken dat de raad al heeft onderzocht of de moeder feitelijk op het aangegeven of op een ander adres in Hongarije verblijft.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de beslissing in deze zaak zal aanhouden en de raad in de gelegenheid zal stellen om nader onderzoek te verrichten naar de verblijfplaats van de moeder. In dat kader wijst de rechtbank de raad op de mogelijkheid om via het Europees e-justitieportaal informatie te verkrijgen over hoe adressen in Hongarije gevonden kunnen worden (https://e-justice.europa.eu Home > Gerechtelijke procedures > Civiele zaken > Betekening of kennisgeving van stukken). Nadat de raad de rechtbank heeft bericht over haar bevindingen zal de rechtbank het verdere verloop van de procedure bepalen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de raad in de gelegenheid om nader onderzoek te verrichten naar de verblijfplaats van de moeder en de rechtbank voor de na te noemen pro forma datum schriftelijk te berichten met gelijke toezending van dit bericht aan de andere belanghebbenden;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot 8 september 2023.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
conc: MvdS