ECLI:NL:RBOBR:2023:4160

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
21/2510 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beëindiging WIA-uitkering en opleidingsniveau van eiseres

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 23 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen tot 30 januari 2021, maar het UWV beëindigde deze per 20 oktober 2021, omdat zij volgens hen meer dan 65% van haar oude loon zou kunnen verdienen. Eiseres betwistte dit besluit en voerde aan dat haar opleidingsniveau onjuist was vastgesteld, aangezien zij de basisschool niet had afgemaakt. De rechtbank oordeelt dat het UWV het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, met name met betrekking tot het opleidingsniveau van eiseres. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, waarbij het UWV binnen zes weken na de uitspraak moet aangeven hoe zij dit gaat doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2510 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Çankaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Stichting Brabantzorgte Oss (gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) met ingang van 20 oktober 2021.
1.1.
Met het besluit van 2 november 2020 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 31 januari 2021 voortgezet als een loonaanvullingsuitkering gebaseerd op volledige, niet-duurzame arbeidsongeschiktheid.
1.2.
De derde-partij heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 7 september 2021 op het bezwaar van de derde-partij heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 20 oktober 2021 beëindigd, omdat zij op 31 januari 2021 meer dan 65% zou kunnen verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat kennisneming van bepaalde stukken niet wordt toegestaan aan de derde-partij, maar alleen aan een gemachtigde die arts of advocaat is of toestemming van de rechtbank heeft gekregen.
1.6.
Eiseres en het UWV hebben nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV. De derde-partij was niet aanwezig.

Feiten

2. Eiseres werkte bij de derde-partij als medewerker huishoudelijke hulp voor 21 uur per week. Op 2 februari 2017 heeft zij zich ziek gemeld. Zij is twee jaar ziek gebleven en heeft met het besluit van 28 januari 2019 een WIA-uitkering gekregen tot en met 30 januari 2021. Het UWV heeft daarbij vermeld kort voor die datum te zullen laten weten wat voor uitkering eiseres na die datum zou krijgen. Dat heeft geleid tot de besluitvorming vermeld onder de inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 20 oktober 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering en daardoor in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het verzoek tot heropenen van het onderzoek
5. Eiseres heeft na de sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd een brief van 7 augustus 2023 met als bijlage een brief van psychiater Kaya van 31 juli 2023 bij de rechtbank ingediend. In die brief heeft zij verzocht het onderzoek te heropenen. De rechtbank beslist dat deze brief met bijlage buiten beschouwing blijven, omdat die geen aanleiding geven tot heropening van de zaak. [1] Er is namelijk geen sprake van een situatie waarin het onderzoek niet volledig is geweest. De brief van psychiater Kaya van 31 juli 2023 is weliswaar na de zitting op 19 juni 2023 door eiseres ontvangen, maar uit niets blijkt dat zij haar verzoek om informatie ruim vóór de zitting aan hem heeft gedaan. Tussen de datum van de functionele mogelijkhedenlijst van 15 juli 2021 en de datum van de zitting zijn 11 maanden gelegen, zodat eiseres ruim de mogelijkheid heeft gehad om psychiater Kaya op een eerder moment te vragen om te reageren op het standpunt van de verzekeringsarts(en). Eiseres had dus op tijd kunnen beschikken over zijn reactie en die voorafgaand aan de zitting kunnen overleggen. Bovendien komt de informatie in de brief van psychiater Kaya voor het overgrote deel overeen met zijn brief van 23 juli 2020, waarin ook staat dat de klachten niet zijn verminderd. Verder heeft het UWV al de mogelijkheid gehad om de brief van psycholoog Sahin van 22 maart 2023 voor te leggen aan de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B). Het UWV heeft tijdens de zitting uitgelegd dat geen gebruik is gemaakt van die mogelijkheid, omdat het gaat om een behandeling die heeft plaatsgevonden na de datum waar het in deze zaak over gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om het UWV te verzoeken de brief van psycholoog Sahin alsnog aan de verzekeringsarts B&B voor te leggen. Het verzoek tot heropenen van het onderzoek wordt daarom afgewezen.

Omvang van het geding

6. Op de zitting heeft het UWV het standpunt dat het beroep van eiseres nietontvankelijk is, laten varen. Eiseres heeft zich niet langer op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarom zal de rechtbank deze punten niet bespreken.
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres vindt het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig nu geen navraag is gedaan bij de behandelaars. Zij heeft medische informatie overgelegd en betoogt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Volgens haar is niet duidelijk hoe de arbeidsdeskundige tot het opleidingsniveau is gekomen.
Hoe beoordeelt de rechtbank het besluit?
8. De rechtbank beoordeelt of de besluitvorming van het UWV zorgvuldig heeft plaatsgevonden, of partijen in gelijke mate de gelegenheid hebben gehad om bewijsmateriaal aan te dragen en of het bestreden besluit inhoudelijk juist is.
Heeft de besluitvorming zorgvuldig plaatsgevonden?
8.1.
De vereisten waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Awb en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen standhouden.
8.2.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 15 juli 2021 blijkt dat het dossier, waaronder medische informatie, is bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts eiseres die dag gezien op het spreekuur. Tijdens het spreekuur is een uitgebreide anamnese inclusief dagverhaal afgenomen en is eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de verzekeringsarts geen tegenstrijdigheden bevat en dat de conclusies van de verzekeringsarts logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
8.3.
Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts navraag had moeten doen bij haar behandelaars, omdat de informatie van psychiater Kaya van 23 juli 2020 zeer verouderd is en de verzekeringsarts volgens haar niet heeft gemotiveerd waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een verbetering. Ook had de verzekeringsarts volgens haar navraag moeten doen bij revalidatiecentrum Tolbrug, omdat zij daar vanaf 19 juli 2021 behandeld zal worden.
8.3.1.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag varen. Raadpleging van de behandelend artsen is blijkens vaste rechtspraak aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat een behandelend arts een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. [2]
8.3.2.
Anders dan eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts navraag had moeten doen bij haar behandelaars. De rechtbank wijst erop dat in de brief van psychiater Kaya van 23 juli 2020 staat vermeld dat de therapie wordt beëindigd. Op het spreekuur van de verzekeringsarts op 15 juli 2021 heeft eiseres vermeld dat zij niet onder behandeling is. Gelet hierop bestond geen aanleiding om informatie bij psychiater Kaya op te vragen, omdat geen sprake meer was van een behandeling. Dat de behandeling wordt beëindigd omdat de praktijk wordt gesloten en het niet zinnig lijkt om de behandeling te continueren, maakt dit niet anders. Deze informatie van de (voormalig) behandelaar geeft ook geen aanleiding om aan de eigen bevindingen van de verzekeringsarts, dat wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren op 15 juli 2021 sprake was van een verbetering ten opzichte van 14 januari 2019, te twijfelen. De rechtbank stelt vast dat uit de informatie van de psychiater blijkt dat de GAF-score van eiseres is verbeterd sinds het begin van de behandeling, van 5560 naar 6065. De psychiater geeft aan dat eiseres lijdt onder haar lichamelijke klachten en relatieproblemen cq reactief stemmingsklachten ervaart. De psychiater vermeldt dat ondanks langdurige therapie bovengenoemde klachten en problemen niet zijn verminderd. Eiseres heeft nog moeite met het accepteren van haar somatische klachten. Haar partner stond niet open voor relatietherapie. Er lijkt volgens de psychiater geen mogelijkheid tot gedragsverandering of verdere verbetering. De psychiater concludeert dat het niet zinnig lijkt om de therapie te continueren, eventueel zou eiseres ter voorkoming van decompensatie binnen de basis GGZ kunnen worden gezien. Met het UWV vindt de rechtbank deze brief van de psychiater voldoende duidelijk. Het komt er dus op neer dat er geen indicatie was voor het opvragen van aanvullende informatie bij de psychiater.
8.3.3.
Ook wat betreft revalidatiecentrum Tolbrug is niet gebleken dat sprake was van een situatie waarin een verzekeringsarts de behandelend sector moet raadplegen. Er was geen sprake van een situatie waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene. De rechtbank wijst erop dat uit de brief van oefentherapeut Van Anrooij van 15 november 2021 blijkt dat eiseres bij Tolbrug geen behandeling heeft gehad, alleen onderzoek en verwijzing. Ook uit de informatie van Tolbrug van 19 juli 2021 blijkt dat is gekozen voor doorverwijzing naar een eerstelijns oefentherapeut die is aangesloten bij het netwerk chronische pijn. Ten slotte heeft eiseres ook niet gesteld dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over haar beperkingen. Er was dus ook geen indicatie voor de verzekeringsarts om informatie op te vragen bij het revalidatiecentrum.
8.4.
Eiseres merkt op dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat zij niet heeft kunnen reageren op het voorgenomen besluit. Zij heeft het voorgenomen besluit immers niet ontvangen, omdat dit is verstuurd naar haar oude adres. Op de zitting heeft zij aangegeven dat dit gebrek hersteld is, nu zij in beroep alsnog heeft kunnen reageren. Zij heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Het UWV kan zich hierin vinden.
Hebben partijen in gelijke mate de gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen?
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is geweest. Eiseres heeft informatie ingebracht van haar behandelaars (psychiater, orthopedisch chirurg, anesthesioloog, oefentherapeut) en gesteld noch gebleken is dat sprake is van bewijsnood aan de zijde van eiseres. Ze heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit en de rechtbank hoeft niet alleen af te gaan op de informatie van de verzekeringsarts.
Is het bestreden besluit inhoudelijk juist?
8.6.
Ter beantwoording van bovenstaande vraag beoordeelt de rechtbank of eiseres met wat zij heeft aangevoerd, twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de besluitvorming door het UWV, of heeft aangetoond dat die juistheid ontbreekt. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
8.7.
Dat wat eiseres aanvoert, leidt bij de rechtbank niet tot twijfel aan de medisch inhoudelijke beoordeling door het UWV. Het UWV is bekend met de psychische en lichamelijke klachten van eiseres. De verzekeringsarts stelt dat het plausibel is dat er sprake is van psychische klachten en belemmeringen en hij neemt daarvoor diverse beperkingen aan in persoonlijk en sociaal functioneren. Hij legt goed uit dat er geen grond meer is om de forse beperkingen die eerder werden aangenomen volledig over te nemen. Vanwege de lichamelijke klachten neemt de verzekeringsarts diverse beperkingen aan in dynamische handelingen en statische houdingen. Hij legt ook goed uit waarom hij eiseres niet volledig volgt in haar ervaren lichamelijke onvermogen. Verder neemt de verzekeringsarts beperkingen aan in werktijden. De verzekeringsarts B&B heeft weliswaar summier, maar voldoende gemotiveerd waarom de medische informatie hem geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Zij heeft weliswaar medische informatie ingediend, maar de rechtbank kan uit die informatie niet afleiden dat eiseres verdergaand beperkt is in haar mogelijkheden om te werken. Uit de informatie blijkt namelijk wel dat er sprake is van psychische klachten, maar niet dat die nog in zodanige mate aanwezig zijn dat verdergaande of dezelfde beperkingen als bij de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 2019 aan de orde zijn. Uit de medische informatie blijkt ook dat eiseres diverse lichamelijke klachten heeft, maar daaruit blijkt niet dat het beeld dat de verzekeringsartsen van de lichamelijke klachten van eiseres schetsen onjuist is en dat eiseres verdergaand beperkt is. De rechtbank voegt daaraan toe dat in de brief van kliniek ViaSana van 2 maart 2021 wordt gesproken over een geringe toename van afwijkingen. Dat betekent echter niet dat extra beperkingen gerechtvaardigd zijn. Ten slotte gaat de informatie van CaleidoZorg over een behandeling die heeft plaatsgevonden van 25 november 2022 tot 2 februari 2023. Dat is ruim een jaar na de datum waar het in deze zaak over gaat. Uit die informatie kan de rechtbank dus niet afleiden dat de verzekeringsartsen onvoldoende beperkingen hebben aangenomen.
8.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zijn standpunt over de geschiktheid van de geselecteerde functies onvoldoende gemotiveerd. De arbeidsdeskundigen van het UWV zijn er namelijk van uitgegaan dat eiseres opleidingsniveau 2 heeft, omdat eiseres op haar WIA-aanvraag heeft aangegeven dat zij de huishoudschool heeft gevolgd, maar dat zij geen diploma heeft behaald. Eiseres betwist dat zij voldoet aan de eisen van opleidingsniveau 2. Bij het psychisch onderzoek bij Ergatis op 30 maart 2018 heeft eiseres verteld dat zij 8 jaar oud was toen zij naar Nederland kwam en dat zij in Nederland niet naar school is gegaan. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de basisschool in Turkije 5 klassen heeft en dat zij tot klas 2 naar school is gegaan. Ook heeft zij toegelicht dat zij in Nederland hooguit zes maanden naar een school is geweest om als huishoudelijke hulp werkzaam te zijn. Eiseres betoogt daarom dat zij opleidingsniveau 1 heeft, nu zij de basisschool niet heeft afgerond en ook niet enkele jaren vervolgonderwijs heeft gedaan. Dit betekent dat het onderzoek naar het opleidingsniveau en de geschiktheid van de geselecteerde functies onzorgvuldig is en dat onvoldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn.

Conclusie

9. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
9.1.
Om het gebrek te herstellen, moet de arbeidsdeskundige B&B nader onderzoeken en motiveren welk opleidingsniveau eiseres heeft en zo nodig nader motiveren of de functies geschikt zijn.
9.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.3.
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.4.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
9.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:246.