ECLI:NL:RBOBR:2023:4048

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
SHE 23/1731
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Alcoholwetvergunning op basis van Wet Bibob wegens ernstig gevaar voor misbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een vakantiepark exploiteert met een horeca-inrichting. De burgemeester van Valkenswaard had op 6 juli 2023 de Alcoholwetvergunning van verzoekster ingetrokken op grond van de Wet Bibob, omdat er ernstig gevaar bestond dat de vergunning zou worden gebruikt voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voldoende spoedeisend belang had aangetoond, maar dat het bezwaar tegen de intrekking van de vergunning op de a-grond geen redelijke kans van slagen had. De burgemeester had voldaan aan zijn vergewisplicht en het advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) was zorgvuldig tot stand gekomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de vergunning noodzakelijk en evenwichtig was, ondanks de ingrijpende gevolgen voor verzoekster. Het verzoek om schorsing van de intrekking werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1731

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de burgemeester van de gemeente Valkenswaard, de burgemeester

(gemachtigden: mr. F.A. Pommer en P.A.M. Weemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
1.1.
De burgemeester heeft met een besluit van 6 juli 2023 (het bestreden besluit) de aan verzoekster verleende Alcoholwetvergunning voor het uitoefenen van een horeca-inrichting op [naam vakantiepark] ingetrokken.
1.2.
Daartegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd de werking van het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat verzoekster de exploitatie van de horeca-inrichting mag voortzetten gedurende de behandeling van haar bezwaar.
1.3.
Bij uitspraak van 14 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een ordemaatregel te treffen, afgewezen.
1.4.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verder heeft verzoekster op verzoek van de voorzieningenrechter een schriftelijke toelichting gegeven op het spoedeisend belang.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoekster exploiteert het vakantiepark [naam vakantiepark] aan de [adres] . Zij heeft sinds 23 juli 2004 een Drank- en Horecavergunning voor het uitoefenen van een horecabedrijf op dit vakantiepark [1] . Volgens het handelsregister is verzoekster opgericht op 9 november 2000. [naam B.V.] is leidinggevende omdat deze rechtspersoon sinds 1 november 2006 bestuurder is. [naam B.V.] is zeggenschaphebbende van verzoekster, omdat deze rechtspersoon sinds de oprichting van verzoekster enig aandeelhouder is van verzoekster. [naam] is (uiteindelijk) leidinggevende en zeggenschaphebbende van verzoekster, aangezien hij sinds 27 maart 1990 bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam B.V.] Voorts is [naam] leiddinggevende van verzoekster aangezien hij sinds 9 november 2000 bestuurder is van verzoekster.
2.1.
Het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft op 10 maart 2022 aan de burgemeester een tip op basis van artikel 11 van de Wet Bibob uitgebracht met betrekking tot verzoekster en [naam B.V.] Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester een eigen onderzoek uitgevoerd naar verzoekster. Bij brief van 4 oktober 2022 heeft de burgemeester verzoekster hiervan op de hoogte gebracht. De burgemeester heeft het LBB vervolgens op 22 december 2022 om advies gevraagd ten aanzien van de Alcoholwetvergunning van verzoekster vanwege feiten en omstandigheden die uit het eigen onderzoek van de burgemeester zijn gebleken, onder meer justitiële documentatie, mogelijke fiscale boetes en bestuurlijke handhaving en tevens de door het LBB uitgebrachte tip. Het LBB heeft het onderzoek gericht op verzoekster en (het concern) van diens (uiteindelijke) zeggenschaphebbende en leidinggevenden.
2.2.
Het LBB heeft op 15 maart 2023 een advies aan de burgemeester uitgebracht. Daarin concludeert het LBB: “
Het Bureau is van oordeel dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Bibob).
2.3.
Naar aanleiding van het advies van het LBB heeft de burgemeester op 25 mei 2023 aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de verleende Alcoholwetvergunning in te trekken. Verzoekster heeft op 8 juni 2023 een zienswijze ingediend.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de verleende Alcoholwetvergunning van verzoekster ingetrokken, omdat ernstig gevaar bestaat dat deze vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet Bibob; de zogenoemde a-grond), of strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet Bibob; de zogenoemde b-grond). Daarnaast heeft de burgemeester de Alcoholwetvergunning ingetrokken omdat [naam] niet langer voldoet aan de eis dat hij als leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholwet en artikel 2.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Valkenswaard 2022). Aan dit besluit heeft de burgemeester het advies van het LBB van 15 maart 2023 ten grondslag gelegd. De burgemeester vindt dat de intrekking van de Alcoholwetvergunning noodzakelijk en evenwichtig in verhouding is tot de geconcludeerde mate van gevaar en ook voldoet aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Awb. Dit betekent dat het besluit ook blijft gelden als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen hebben waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft ook gelden als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar – die moet de burgemeester nog nemen – kan hij daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. Als het zover komt, dan mag de rechtbank anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster de horeca-inrichting al ruim twintig jaar exploiteerde. Sinds de afwijzing van de ordemaatregel van 14 juli 2023 is de horeca-inrichting daadwerkelijk gesloten. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat de sluiting voor verzoekster ingrijpende financiële gevolgen heeft. Ook acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verzoekster een substantieel aantal oproepkrachten heeft gecontracteerd dat vanwege de sluiting niet, althans in veel mindere mate, wordt ingezet. Verder is niet zonder betekenis dat het vakantiepark thans volgeboekt is en gasten hadden verwacht gebruik te kunnen maken van de horeca-inrichting. Onder deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter, anders dan de burgemeester, dat verzoekster het spoedeisende belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. De voorzieningenrechter zal vervolgens een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven over de intrekking van de Alcoholwetvergunning. Hiertoe beoordeelt hij of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft zich voor die beoordeling aangesloten bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 augustus 2023 [2] .
4.1.
De van toepassing zijnde bepalingen voor zover van belang zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de burgemeester voldaan aan zijn vergewisplicht?
5. Verzoekster voert aan dat de burgemeester niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. In het advies noch in het bestreden besluit wordt aandacht besteed aan de omstandigheden waaronder enkele van de strafbare feiten zijn begaan. Bovendien hebben [naam B.V.] en [naam] de verschillende feiten al in een eerder stadium en in andere gemeentes betwist. De burgemeester had hierover navraag kunnen doen bij het LBB.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een bestuursorgaan, gelet op de deskundigheid van het LBB, in beginsel van diens advies uit mag gaan. [3] Dit neemt niet weg dat het zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is. Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het LBB, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het LBB en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan. Wel dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de gestelde vragen op zodanige wijze zijn beantwoord dat op basis van het advies op zorgvuldige wijze en voldoende gefundeerd kan worden beslist.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. In het Bibob-advies is uitgebreid toegelicht om welke feiten het gaat en wordt daarbij verwezen naar en geciteerd uit bronmateriaal. De burgemeester heeft kunnen concluderen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en de conclusies die daarin worden genoemd zijn gestoeld op de genoemde feiten. Verzoekster heeft met name de feiten die de burgemeester ten grondslag heeft gelegd aan de a-grond, waarover hierna meer, niet met concrete feiten en omstandigheden betwist, wat op haar weg had gelegen. Gelet hierop is de burgemeester niet gehouden om navraag te doen bij het LBB.
Kan de burgemeester de a-grond aan de intrekking ten grondslag leggen?
6. Verzoekster betoogt dat er geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
6.1.
De burgemeester baseert de conclusie dat sprake is van een ernstig gevaar dat de Alcoholwetvergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (de a-grond), op het advies van het LBB. Hierin staan de volgende feiten en omstandigheden genoemd die volgens het LBB ernstig doen vermoeden dat [naam B.V.] , meerdere daaronder vallende rechtspersonen en [naam] , strafbare feiten hebben gepleegd:
  • handelen in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) door [naam B.V.] Dat ziet op het zich schuldig maken aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017; het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de gestelde termijnen betalen van omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018; het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de gestelde termijn betalen van loonheffingen over het jaar 2016; het opzettelijk niet doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2018;
  • handelen in strijd met de AWR door [naam B.V.] en andere rechtspersonen in het concern. Dat ziet op het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de gestelde termijnen betalen van loonheffingen over het jaar 2016;
  • handelen in strijd met de AWR door [naam] , doordat het aan zijn opzet of grove schuld is te wijten dat de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2014 tot en met 2017 voor een te laag bedrag zijn vastgesteld.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen verzoekster, [naam B.V.] , de andere rechtspersonen binnen dit concern en [naam] een Bibob-relatie bestaat in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob. Dat betekent dat naast de strafbare feiten die verzoekster al dan niet vermoedelijk zelf heeft gepleegd, ook de al dan niet vermoedelijk door [naam B.V.] , de andere rechtspersonen binnen het concern en [naam] gepleegde strafbare feiten bij de beoordeling van de a-grond betrokken mogen worden.
6.3.
Verzoekster betwist (wel) dat er is gehandeld in strijd met de AWR. Tijdens de zitting heeft verzoekster er verder op gewezen dat uit een recent ontvangen concept-tenlastelegging blijkt dat het Openbaar Ministerie van een veel lager bedrag aan genoten voordeel uitgaat.
6.4.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat bij de beoordeling van de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob feiten en omstandigheden mogen worden betrokken die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. Het kan daarom gaan om strafbare feiten waarvan niet in rechte is vastgesteld dat en door wie zij zijn gepleegd. Wel dient het aannemelijk te zijn dat de strafbare feiten zijn gepleegd.
6.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op grond van het Bibob-advies het aannemelijk heeft mogen vinden dat er in strijd is gehandeld met de AWR, gelet op de uitgebreide toelichting en verwijzing naar bronmateriaal in het advies. Verzoekster volstaat met de desbetreffende feiten te betwisten zonder dat te concretiseren of te onderbouwen. Dat is onvoldoende.
6.6.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het LBB in het Bibob-advies heeft geconcludeerd dat het, door bovengenoemd handelen in strijd met de AWR, verkregen financieel voordeel zeer groot is. Niet gebleken is dat het voordeel niet meer bestaat. Hoewel ten aanzien van de handelingen fiscale navorderingen en naheffingen alsmede bestuurlijke boetes zijn opgelegd, is niet gebleken dat deze vorderingen daadwerkelijk zijn betaald. In het advies is vermeld dat deze vorderingen niet zijn betaald. Verzoekster heeft tijdens de zitting een e-mail van een advocaat voorgelezen waaruit zou blijken dat het Openbaar Ministerie in de voorlopige tenlastelegging uitgaat van een veel minder groot financieel voordeel. Dit is echter onvoldoende om niet meer uit te gaan van het Bibob-advies op dit punt.
6.7.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester tot de conclusie kunnen komen dat in de situatie van verzoekster ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Om die reden is de burgemeester bevoegd om op grond van de a-grond verzoeksters Alcoholwetvergunning in te trekken.
Is de intrekking van de vergunning evenredig?
7. Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit niet evenredig is. In dit kader moeten de vermeende strafbare feiten in het concrete geval, de omstandigheden rond het begaan van die feiten als ook het tijdsverloop betrokken worden. Het bestreden besluit is eens te meer onevenredig, nu het bestreden besluit midden in de vakantieperiode komt waarmee de exploitatie van de horeca-inrichting direct gestaakt zou moeten worden. De burgemeester heeft de exploitatie van de horeca-inrichting al geruime tijd toegestaan, ook terwijl zij al geruime tijd op de hoogte is van de feiten en omstandigheden die aan de conclusies ten aanzien van het vermeende gevaar ten grondslag liggen. Daarbij komt dat een groot deel van de werknemers van het bedrijf in de horeca werkzaam is. Een deel van hen is oproepkracht en zal hun baan verliezen indien de horeca-inrichting niet wordt geëxploiteerd. Daarnaast is de animatie op het vakantiepark aan de horeca-inrichting gekoppeld en is sprake van lopende contracten met leveranciers voor de dranken en de spijzen. Dit maakt dat de belangen van verzoekster om de horeca-inrichting (verder) te exploiteren zwaarder wegen dan de belangen van de burgemeester om de exploitatie te staken. Ook is er sprake van afnameverplichtingen. Dit maakt aldus dat het besluit in ieder geval volstrekt niet evenredig te achten is waar het gaat om het moment van intrekking, althans het moment waarop dat besluit gelding heeft gekregen, door aan die intrekking geen enkele vorm van begunstigingstermijn te verbinden. Het besluit kan de evenredigheidstoets in de zin van zowel de Wet Bibob als artikel 3:4 van de Awb daarom niet doorstaan.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de intrekking van de vergunning het algemeen belang dient om te voorkomen dat de overheid het benutten van uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen faciliteert, teneinde de ontwrichtende gevolgen voor de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de veiligheid te voorkomen. De Wet Bibob strekt er bovendien toe te voorkomen dat oneerlijke concurrentie ontstaat of machtsposities worden opgebouwd met witgewassen geld en/of verwevenheid van de onder- en bovenwereld [5] .
7.2.
De burgemeester heeft, zoals hiervoor onder 6.7 is overwogen, ervan mogen uitgaan dat in dit geval een ernstig gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. De burgemeester heeft daarnaast mogen vinden dat de feiten op basis waarvan de conclusie dat sprake is van ernstig gevaar is vastgesteld, ernstig zijn en dat het tijdsverloop daarvan niet zodanig is dat die niet meer betrokken kunnen worden. De aanzienlijke voordelen zijn namelijk gerealiseerd met strafbare feiten van ongeveer vier jaren geleden. Hieruit blijkt ook dat de pleegdatum van het laatste AWR-feit 16 april 2020 is, ongeveer drie jaren geleden. Blijkens de (voorlopige) tenlastelegging van 23 september 2022 is in of omstreeks de periode van 23 januari 2020 tot en met 29 november 2021 geen aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting ten name van [naam B.V.] over het tijdvak 2018, en dat is minder dan twee jaren geleden.
7.3.
Verder heeft de burgemeester erop kunnen wijzen dat het vakantiepark ook zonder de horeca-inrichting geëxploiteerd kan blijven worden. Verzoekster heeft dat ook erkend. De levensvatbaarheid van de onderneming van verzoekster staat dus niet op het spel. Voorts is niet in geschil dat gasten die op het vakantiepark verblijven gebruik kunnen maken van het aanbod aan horeca in de omgeving van het park. Ook is niet gebleken dat verzoekster personeel zal moeten ontslaan; hooguit zullen oproepkrachten niet worden ingezet.
7.4.
De burgemeester kan met het verbinden van voorschriften, of bijvoorbeeld het verlenen van een tijdelijke vergunning, niet voorkomen dat het vermoedelijk genoten zeer grote financiële voordeel alsnog, bijvoorbeeld via concernfinancieringen mede door verzoekster zal worden benut. De burgemeester mocht daarnaast tot de conclusie komen dat, mede gelet op het slechte naleefgedrag binnen het gehele [naam concern] , inclusief door verzoekster zelf, van regels en voorschriften op zeer uiteenlopende terreinen, met het verbinden van voorschriften in dit geval niet hetzelfde doel kan worden bereikt als met de intrekking van de vergunning. Dit slechte naleefgedrag blijkt niet alleen uit de aan de a-grond ten grondslag gelegde al dan niet vermoedelijk gepleegde strafbare feiten, maar ook uit de overige in het advies genoemde al dan niet vermoedelijk gepleegde strafbare feiten. Dat wellicht niet al deze feiten zijn komen vast te staan, doet aan het slechte naleefgedrag niet af. Overigens heeft verzoekster ook na het bestreden besluit van slecht naleefgedrag blijk gegeven door de horeca-inrichting geopend te houden.
7.5.
Gelet op het voorgaande is de intrekking van de vergunning, ondanks dat dit voor verzoekster ingrijpende gevolgen heeft, noodzakelijk en evenwichtig.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoekster tegen de intrekking van de Alcoholwetvergunning op de a-grond van artikel 3 van de Wet Bibob geen redelijke kans van slagen heeft. De burgemeester heeft verzoeksters vergunning mogen intrekken. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8.1.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in te gaan op de andere gronden waarop de vergunning is ingetrokken, te weten de b-grond respectievelijk de grond dat [naam] niet zou voldoen aan het vereiste dat hij als leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een (nadere) belangenafweging te maken, mede gelet ook op wat in het kader van de evenredigheid is overwogen. Er is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen en de intrekking van de vergunning te schorsen. Verzoekster mag daarom, in ieder geval gedurende de bezwaarprocedure, de horeca-inrichting op het vakantiepark niet meer exploiteren.
9. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4 luidt als volgt:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 6:16 luidt als volgt:
Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Artikel 8:81 luidt voor zover van belang als volgt:
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…)
Alcoholwet
Artikel 8 luidt voor zover van belang als volgt:
1. Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
(…)
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
(…).
Wet Bibob
Artikel 3 luidt voor zover van belang als volgt:
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
2 Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
(…)
4 De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschaphebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.
(…).
Artikel 11 luidt als volgt:
Indien het Bureau beschikt over gegevens die erop duiden dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds gepleegd zijn of – naar redelijkerwijs op grond van feiten of omstandigheden kan worden vermoed – gepleegd zullen worden, kan het een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak wijzen op de mogelijkheid om eigen onderzoek te doen en eventueel daarna het Bureau om een advies te vragen.
Algemene plaatselijke verordening Valkenswaard 2022
Artikel 2.28, derde lid, luidt voor zover van belang als volgt:
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning (als)
a. een leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is zoals bedoeld in artikel 8 van de Alcoholwet;
(…)
d. in het geval en onder de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Voetnoten

1.Die vergunning is per 1 juli 2021 op grond van artikel 48b, eerste lid, van de Alcoholwet een Alcoholwetvergunning geworden
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3500 en 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1254.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2821.
5.Kamerstukken II, 1999-2000, 26 883, nr. 3 en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2287.