ECLI:NL:RBGEL:2023:4446

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
23_4851
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van alcoholwet- en APV-exploitatievergunningen op basis van Wet Bibob door burgemeester van Arnhem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een vakantiepark exploiteert met een horeca-inrichting. De burgemeester van Arnhem heeft op 13 juli 2023 de alcoholwetvergunning en de APV-exploitatievergunning van verzoekster ingetrokken op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). De burgemeester stelde dat er ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (de a-grond). De voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen de intrekking op de a-grond beoordeeld en geconcludeerd dat dit bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De burgemeester heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en mocht het Bibob-advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) aan zijn beslissing ten grondslag leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op basis van dit advies tot de conclusie kon komen dat er ernstig gevaar bestond voor het gebruik van de vergunningen voor criminele activiteiten. De intrekking van de vergunningen is evenredig, gezien de ernst van de verwijten en het algemeen belang. Het verzoek om schorsing van de intrekking van de vergunningen is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4851

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de burgemeester van Arnhem

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzoek hangende bezwaar om een voorlopige voorziening van verzoekster gaat over de intrekking door de burgemeester van de Alcoholwetvergunning [1] en de APV-exploitatievergunning [2] voor de openbare inrichting van verzoekster, zijnde een café-restaurant, gelegen op het [locatie] , [locatie] te [woonplaats] . [3] Deze intrekking staat in het besluit van 13 juli 2023.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon] namens verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde en namens de burgemeester zijn gemachtigde alsmede mr. D.J. Heemskerk, M. Jochemsen en J. Stoop.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Hieraan voorafgaand het volgende. De voorzieningenrechter heeft zich afgevraagd of de vragen die in deze zaak spelen zich wel lenen voor een beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Die vraag beantwoordt hij positief. In dit dossier bevinden zich uitgebreide beschouwingen van zowel de burgemeester als verzoekster, zowel voorafgaand aan het bestreden besluit, in het bestreden besluit als in de gronden van bezwaar. Partijen hebben standpunten gedegen op zitting kunnen toelichten. Aan de hand daarvan is beantwoording mogelijk van de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Samenvatting en leeswijzer
3. Verzoekster exploiteert een vakantiepark, waarop zich een horeca-inrichting bevindt. De burgemeester heeft met toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) de alcoholwetvergunning en de APV-exploitatievergunning voor de horeca-inrichting van verzoekster ingetrokken op de grond dat ernstig gevaar bestaat dat deze mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (de zogenaamde. a-grond), of strafbare feite te plegen (de zgn. b-grond), zie onder 6 tot en met 6.1.3. Daarnaast heeft hij de alcoholwetvergunning ingetrokken op de grond dat [persoon] ( [persoon] ) niet langer voldoet aan de eis dat hij als leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn (artikel 8 van de Alcoholwet). De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat het bezwaar tegen de intrekking op de a-grond geen redelijke kans van slagen heeft. De burgemeester heeft voldaan aan de vergewisplicht en mag het Bibob-advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) van 3 januari 2023 aan zijn beslissing ten grondslag leggen, zie onder 7 tot en met 7.1.1. Hij mag op basis van dit advies tot de conclusie komen dat voldaan is aan de a-grond: er bestaat ernstig gevaar dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen op geld waardeerbare voordelen, die zeer groot zijn, te benutten, zie onder 8 tot en met 8.3.7. De burgemeester heeft ook hoewel de financiële en persoonlijke gevolgen voor verzoekster groot zijn, gelet op de ernst van de verwijten het algemeen belang zwaarder mogen laten wegen. De intrekking van de vergunning is evenredig en hij heeft geen begunstigingstermijn hoeven hanteren, zie onder 9 tot en met 9.2.4. Omdat het bezwaar tegen de intrekking op de a-grond geen redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter in deze uitspraak niet de andere door de burgemeester gehanteerde intrekkingsgronden van de vergunningen en wijst hij het verzoek om schorsing van de vergunningen af, zie onder 10.
Wettelijk kader
4. Op grond van het artikel 7 in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob kan een (gemeentelijke) vergunning worden geweigerd of ingetrokken indien ernstig gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (a-grond), of strafbare feiten te plegen (b-grond). Daarnaast kan een vergunning op grond van artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de Alcoholwet, door de burgemeester worden ingetrokken als sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
4.1.
De van toepassing zijnde bepalingen voor zover van belang voor de a-grond [4] , zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit
5. Verzoekster exploiteert een vakantiepark in [woonplaats] . Tot het vakantiepark behoort een horeca-inrichting. Volgens het handelsregister is verzoekster opgericht op 22 oktober 2004. [Holding] is leidinggevende en zeggenschaphebbende van verzoekster, omdat deze vennootschap sinds de oprichting bestuurder en enig aandeelhouder is van verzoekster. [persoon] is uiteindelijk leidinggevende en uiteindelijk zeggenschaphebbende van verzoekster, omdat hij sinds 27 maart 1990 bestuurder en enig aandeelhouder is van [Holding]
5.1.
Op 9 november 2016 is aan verzoekster door de burgemeester een exploitatievergunning verleend voor het exploiteren van de horeca-inrichting. Op dezelfde dag heeft de burgemeester aan verzoekster een drank- en horecawetvergunning [5] verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf in de horeca-inrichting.
5.2.
Het LBB heeft op 10 maart 2022 aan de burgemeester een tip uitgebracht met betrekking tot verzoekster. [6] Naar aanleiding van deze tip heeft de burgemeester een eigen onderzoek laten uitvoeren naar verzoekster. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek heeft hij, bij brief van 5 augustus 2022, verzoekster geïnformeerd over het feit dat hij het LBB gaat verzoeken om een nader onderzoek in te stellen en hem daaromtrent van advies te voorzien.
5.3.
Het LBB heeft naar aanleiding van het adviesverzoek van de burgemeester het onderzoek gericht op verzoekster, [Holding] , gelieerde vennootschappen, [persoon] en de overige op de vergunningen als leidinggevende vermelde personen.
5.4.
Op 3 januari 2023 heeft het LBB een Bibob-adviesrapport (het advies) uitgebracht aan de burgemeester. Daarin concludeert het LBB:
“Het Bureau is van oordeel dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Bibob).”
5.6.
Naar aanleiding van het advies heeft de burgemeester in zijn brief van 20 maart 2023 aan verzoekster het voornemen meegedeeld om de alcoholwetvergunning en de APV-exploitatievergunning in te trekken. Naar aanleiding van dit voornemen heeft verzoekster op 26 april 2023 een zienswijze ingediend. Vervolgens is de burgemeester overgegaan tot intrekking van de vergunningen.
Het standpunt van de burgemeester
6. De burgemeester legt aan de intrekking van de vergunningen van verzoekster – samengevat en voor zover het gaat over de a-grond [7] – het volgende ten grondslag.
6.1.
De burgemeester neemt de constateringen en conclusies van het LBB uit het advies over. Daarom is hij van mening dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Verzoekster staat blijkens het advies in relatie tot strafbare feiten vanwege de volgende feiten en omstandigheden, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob, omdat er feiten en omstandigheden zijn die ernstig doen vermoeden dat:
  • verzoekster deze strafbare feiten zelf heeft gepleegd (art. 3, vierde lid, onderdeel a, van de Wet Bibob);
  • [Holding] deze strafbare feiten heeft gepleegd en [Holding] direct leiding geeft aan en direct zeggenschap heeft over verzoekster; en
  • [Holding] eveneens in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot verzoekster, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Wet Bibob;
  • diverse van hetzelfde concern uitmakende rechtspersonen deze strafbare feiten hebben gepleegd en deze rechtspersonen allen in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot verzoekster, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Wet Bibob; en
  • [persoon] deze strafbare feiten heeft gepleegd, en hij indirect leiding geeft aan en indirect zeggenschap heeft over verzoekster, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Wet Bibob.
6.1.1.
Naar het oordeel van de burgemeester is er in navolging van het advies sprake van een ernstig vermoeden dat [Holding] heeft gehandeld in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Die ernstige vermoedens zien op het handelen in strijd met de AWR in het kader van de loonheffingen, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting. Fiscale vergrijpen zijn naar haar aard gericht op het behalen van financieel voordeel. In dit geval zijn er op grond van het advies sterke aanwijzingen dat het verkregen financieel voordeel ten aanzien van het handelen in strijd met de AWR zeer groot is. Het totaalbedrag dat is nagevorderd/nageheven (exclusief boetes en belastingrente) bij [Holding] en andere rechtspersonen binnen het concern is € 5.929.781,-. Dit bedrag zou zonder verjaring nog veel groter zijn geweest. Ook het financiële voordeel dat [persoon] (privé) heeft behaald is vermoedelijk zeer groot. Het totaalbedrag dat is nagevorderd (exclusief vergrijpboetes en belastingrente) is € 1.203.047,-.
Het tijdsverloop is - mede gezien de grootte van de beschreven voordelen - niet dermate lang dat het afbreuk doet aan de genoemde conclusie, namelijk die van een ernstig gevaar op de a-grond. De beschreven voordelen zijn namelijk gerealiseerd met strafbare feiten van circa vier jaar geleden. Uitgaande van de in het advies genoemde pleegdatum van de AWR-feiten van 16 april 2020, gaat het om circa drie jaar geleden. Blijkens de (voorlopige) tenlastelegging d.d. 23 september 2022 wordt aan [persoon] ter zake vennootschapsbelasting gesproken van de periode van 23 januari 2020 tot en met 29 november 2021. Uitgaande van de laatstgenoemde datum dateert een deel van de AWR-feiten vermoedelijk van nog geen twee jaar geleden.
6.1.2.
Uit het advies zijn feiten en omstandigheden naar voren gekomen dat verzoekster al dan niet vermoedelijk strafbare feiten heeft gepleegd, dan wel dat de (rechts)personen die in relatie staan tot verzoekster al dan niet vermoedelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Daarbij gaat het om de volgende feiten:
  • handelen in strijd met de AWR door [Holding] en andere rechtspersonen in hetzelfde concern;
  • (feitelijk leidinggeven aan) handelen in strijd met de AWR door [persoon] ;
  • handelen in strijd met de APV door een andere rechtspersoon in het concern;
  • valsheid in geschrifte door [persoon] ;
  • handelen in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door een andere rechtspersoon in het concern;
  • handelen in strijd met de Wet wapens en munitie door [persoon] ;
  • handelen in strijd met het Drinkwaterbesluit door verzoekster;
  • handelen in strijd met Bouwbesluit 2012 door een andere rechtspersoon in het concern.
6.1.3.
De burgemeester is van mening dat zijn besluit tot intrekking van de vergunningen noodzakelijk en evenwichtig is in verhouding tot de geconcludeerde mate van gevaar en tevens voldoet aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Heeft de burgemeester voldaan aan zijn vergewisplicht?
7. Verzoekster betoogt dat de burgemeester niet voldaan heeft aan zijn vergewisplicht door geen aanleiding te zien om naar aanleiding van wat bij de zienswijze naar voren is gebracht nader onderzoek te doen of nadere vragen te stellen aan het LBB.
7.1.
Dit betoog van verzoekster slaagt niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan, gelet op de deskundigheid van het LBB, in beginsel van diens advies uit mag gaan. [8] Dit neemt niet weg dat het zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is. Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het LBB, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het LBB en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan. Wel dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat de gestelde vragen op zodanige wijze zijn beantwoord dat op basis van het advies op zorgvuldige wijze en voldoende gefundeerd kan worden beslist.
7.1.1.
De burgemeester heeft, gelet op de feiten en bronnen vermeld in het advies en de daarbij horende bijlage, kunnen concluderen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en geen zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat hij het advies niet aan zijn beslissing ten grondslag mocht leggen. Dat verzoekster over een aantal gestelde strafbare feiten opmerkingen maakt en vragen stelt is daarvoor onvoldoende.
Is voldaan aan de a-grond?
8. Op grond van het artikel 7 in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob kan een (gemeentelijke) vergunning worden geweigerd of ingetrokken indien ernstig gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Dit wordt de a-grond genoemd. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet Bibob wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
8.1.
Voor de a-grond geldt: hoe groter het met de vermoedelijk gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordeel, des te groter het gevaar. Dit betreft immers de kans dat een vergunning mede gebruikt zal worden om criminele voordelen te benutten.
Daarbij zijn de volgende criteria van belang:
1. Dat een strafbaar feit is gepleegd, daarvoor moet sprake zijn van:
a. een afdoening die erop wijst dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd of
b. een ernstig vermoeden dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd.
2. Het strafbare feit moet zijn gepleegd door:
a. de betrokkene of
b. een (rechts)persoon die in een relevante Bibob-relatie tot de betrokkene staat.
3. Uit dat strafbare feit moet een groot voordeel verkregen of te verkrijgen zijn en nog resteren.
4. Na de realisatie van dat voordeel mag niet te veel tijd verstreken zijn.
8.1.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob feiten en omstandigheden mogen worden betrokken die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten. [9] Het kan derhalve gaan om strafbare feiten waarvan niet in rechte is vastgesteld dat en door wie zij zijn gepleegd. Wel dient het aannemelijk te zijn dat de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.1.2.
Ten aanzien van het tijdsverloop na de realisatie van het verkregen voordeel, volgt uit vaste rechtspraak dat voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel blijft uitmaken van het vermogen zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken. [10] Dit neemt niet weg dat het tijdsverloop onder omstandigheden dient te worden meegenomen in de beoordeling omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen. Voordeel wordt op zich dus niet minder met verloop van tijd, maar het kan wel minder relevant worden al naar gelang meer tijd verstrijkt. In beginsel geldt dat hoe recenter het voordeel is gerealiseerd, hoe eerder sprake is van een ernstig gevaar. Daarbij geldt dat voordeel langer van belang blijft, naarmate dat voordeel groter is. Een groot voordeel levert dus niet altijd een ernstig gevaar op.
8.1.3.
Kenmerkend voor de Wet Bibob is dat een vergunning ook geweigerd of ingetrokken kan worden, omdat een ander dan de betrokkene (vermoedelijk) strafbare feiten heeft gepleegd, zelfs als de betrokkene zelf van onbesproken gedrag is. Daarvoor is vereist dat de betrokkene in een ‘Bibob-relatie’ staat tot die andere (rechts)persoon. Deze relaties staan uitputtend opgesomd in artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob. De belangrijkste Bibob-relaties betreffen de (rechts)personen die:
  • direct of indirect zeggenschap hebben over de betrokkene;
  • direct of indirect leiding geven aan de betrokkene;
  • direct of indirect vermogen verschaffen aan de betrokkene; en
  • in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot de betrokkene.
8.2.
Verzoekster betwist het bestaan van ernstig gevaar.
8.3.
Dit betoog slaagt niet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
8.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil is dat tussen verzoekster, [Holding] , de andere rechtspersonen binnen dit concern en [persoon] een Bibob-relatie bestaat in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob. Dat betekent dat naast de strafbare feiten die verzoekster al dan niet vermoedelijk zelf heeft gepleegd, ook de al dan niet vermoedelijk door [Holding] , de andere rechtspersonen binnen het concern en [persoon] gepleegde strafbare feiten bij de beoordeling van de a-grond betrokken mogen worden.
8.3.2.
Uit het advies komen feiten en omstandigheden naar voren dat verzoekster al dan niet vermoedelijk strafbare feiten heeft gepleegd, dan wel dat de (rechts)personen die in een ‘Bibob-relatie’ tot haar staan al dan niet vermoedelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Daarbij gaat het om de volgende feiten:
  • handelen in strijd met de AWR door [Holding] Dat ziet op het zich schuldig maken aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017; het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de gestelde termijnen betalen van omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018; het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de gestelde termijn betalen van loonheffingen over het jaar 2016; het opzettelijk niet doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2018;
  • handelen in strijd met de AWR door [Holding] en andere rechtspersonen in het concern. Dat ziet op het opzettelijk niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de gestelde termijnen betalen van loonheffingen over het jaar 2016;
  • handelen in strijd met de AWR door [persoon] , doordat het aan zijn opzet of grove schuld is te wijten dat de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2014 tot en met 2017 voor een te laag bedrag zijn vastgesteld.
8.3.3.
Verzoekster ontkent deze handelingen, maar volstaat in de zienswijze naar aanleiding van het voornemen tot intrekking [11] , het bezwaarschrift tegen de intrekking [12] en tijdens de zitting met deze betwisting. Enige toelichting waarom de burgemeester niet van de aannemelijkheid van deze strafbare feiten mag uitgaan ontbreekt. Dat in bezwaar dit wellicht alsnog kan worden toegelicht, leidt er niet toe dat er nu aan voorbij gegaan moet worden dat er op dit moment geen begin van een toelichting is gegeven. Verzoekster wijst er wel op dat niet alle feiten zijn meegenomen in de concept-tenlasteleggingen. Wat daar ook van zij, in dit geval zijn voor een deel van de feiten ook aanzienlijke bestuurlijke vergrijpboetes opgelegd. De burgemeester mag daarom van de aannemelijkheid van het gepleegd zijn van deze strafbare feiten uitgaan. Dit geldt ook voor het merendeel van de overige strafbare feiten die in het advies zijn opgenomen.
8.3.4.
Door het LBB is in het advies geconcludeerd dat het, door bovengenoemd handelen in strijd met de AWR, verkregen financieel voordeel zeer groot is. Het totaalbedrag dat is nagevorderd/nageheven (exclusief boetes en belastingrente) bij [Holding] en andere rechtspersonen binnen het concern is € 5.929.781,-. Ook het financiële voordeel dat [persoon] (privé) heeft behaald is vermoedelijk zeer groot. Het totaalbedrag dat is nagevorderd (exclusief vergrijpboetes en belastingrente) is € 1.203.047,-.
8.3.5.
Niet gebleken is dat het voordeel niet meer bestaat. Hoewel ten aanzien van de handelingen fiscale navorderingen en naheffingen alsmede bestuurlijke boetes zijn opgelegd is niet gebleken dat deze vorderingen daadwerkelijk zijn betaald. In het advies is vermeld dat deze vorderingen niet zijn betaald.
8.3.6.
Uit het advies volgt dat het tijdsverloop gelet op de hiervoor genoemde financiële voordelen niet dermate lang is dat niet meer kan worden gesproken van een ernstig gevaar als bedoeld in de a-grond. Deze aanzienlijke voordelen zijn namelijk gerealiseerd met strafbare feiten van circa vier jaar geleden. Hieruit blijkt ook dat de pleegdatum van het laatste AWR-feit 16 april 2020 is. Dat is ongeveer drie jaar geleden. Blijkens de (voorlopige) tenlastelegging van 23 september 2022 wordt aan [persoon] met betrekking tot de vennootschapsbelasting gesproken van de periode van 23 januari 2020 tot en met 29 november 2021. Dat is minder dan twee jaar geleden. Het tijdsverloop staat daarmee niet in de weg dat de financiële voorwaarden meewegen bij de gevaarsbeoordeling.
8.3.7.
De burgemeester heeft daarom tot de conclusie kunnen komen dat in de situatie van verzoekster ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Gelet hierop is voldaan aan de voorwaarden voor het intrekken van de vergunningen op de a-grond.
Is de intrekking van de vergunningen evenredig?
9. De burgemeester is dus bevoegd om de vergunningen van verzoekster in te trekken. Dit mag echter alleen als dit evenredig is. De burgemeester licht in zijn besluit toe waarom deze intrekking noodzakelijk en evenwichtig is.
9.1.
Verzoekster betoogt dat de intrekking van de vergunning niet in stand kan blijven, gelet op het evenredigheidsbeginsel. In onderhavige zaak gaat de burgemeester direct tot intrekking over. Hij wenst verzoekster geen enkele kans te bieden, ondanks hetgeen naar voren is gebracht met betrekking tot het feit dat de vermeende feiten waarop het zwaartepunt ligt allemaal niet onherroepelijk zijn, dat al sprake is van verbeteringen, dat er de afgelopen jaren niet van herhaling van de verdenking van die feiten waarop het zwaartepunt ligt is gebleken en dat verzoekster bereid is (vergaande) maatregelen te treffen en aanvullende vergunningsvoorwaarden te accepteren. Het vakantiepark is voor het grootste deel volgeboekt. De nu aanwezige gasten rekenen op de aanwezigheid van de horeca. Daar is personeel op ingezet. Ook is er sprake van afnameverplichtingen. Dit maakt aldus dat het besluit in ieder geval volstrekt niet evenredig te achten is waar het gaat om het moment van intrekking, althans het moment waarop dat besluit gelding heeft gekregen, door aan die intrekking geen enkele vorm van begunstigingstermijn te verbinden. Het besluit kan de evenredigheidstoets in de zin van zowel de Wet Bibob als artikel 3:4 van de Awb daarom niet doorstaan.
9.2.
Dit betoog slaagt niet. De intrekking van de vergunningen dient het algemeen belang om te voorkomen dat de overheid het benutten van uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen faciliteert, teneinde de ontwrichtende gevolgen voor de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de veiligheid te voorkomen. De Wet Bibob strekt er bovendien toe te voorkomen dat oneerlijke concurrentie ontstaat of machtsposities worden opgebouwd met witgewassen geld en/of verwevenheid van de onder- en bovenwereld. [13]
9.2.1.
De gevolgen van de intrekking beperken zich niet tot verzoekster. Ook haar klanten kunnen hier last van hebben, omdat zij tijdens hun vakantie geen gebruik kunnen maken van de horecavoorzieningen op het vakantiepark. De financiële en persoonlijke gevolgen zijn voor verzoekster ingrijpend. Daar staat tegenover dat de verwijten op grond waarvan de burgemeester het besluit heeft genomen, zeer ernstig zijn. De burgemeester heeft daarom het algemeen belang in verhouding tot de gevolgen die verzoekster en haar klanten ondervinden zwaarder mogen laten wegen en in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het voorkomen dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten dan aan het belang van verzoekster bij het behouden van de vergunningen.
9.2.2.
Daarbij is van belang dat verzoekster voor de levensvatbaarheid van haar bedrijf of anderszins niet afhankelijk is van de vergunningen. De exploitatie van de horecafaciliteiten kan door haar worden uitbesteed aan een externe partij. Ook kunnen gasten die op het vakantiepark verblijven gebruik maken van het aanbod aan horeca in de omgeving van dit vakantiepark. Ten aanzien van het, door verzoekster, gestelde grote aantal annuleringen dat na de intrekking van de vergunningen zou hebben plaatsgevonden, overweegt de voorzieningenrechter dat niet door verzoekster is onderbouwd dat de financiële gevolgen daarvan voor haar en het concern dermate groot zijn dat de levensvatbaarheid op korte termijn in gevaar dreigt te komen.
9.2.3.
De burgemeester kan met het verbinden van voorschriften, of bijvoorbeeld het verlenen van een tijdelijke vergunning, niet voorkomen dat het vermoedelijk genoten zeer grote financiële voordeel alsnog, bijvoorbeeld via concernfinancieringen mede door verzoekster zal worden benut. De burgemeester mocht daarnaast tot de conclusie komen, mede gelet op het slechte naleefgedrag binnen het gehele Oostappen-concern, inclusief door verzoekster zelf, van regels en voorschriften op zeer uiteenlopende terreinen met het verbinden van voorschriften in dit geval niet hetzelfde doel kan worden bereikt als met het intrekken van de vergunningen. Dit slechte naleefgedrag blijkt niet alleen uit de aan de a-grond ten grondslag gelegde al dan niet vermoedelijk gepleegde strafbare feiten, maar ook uit de overige in het advies genoemde al dan niet vermoedelijk gepleegde strafbare feiten. Dat wellicht niet al deze feiten komen vast te staan, doet dit aan slechte naleefgedrag niet af.
9.2.4.
Het eventueel stellen van een begunstigingstermijn hoeft pas aan de orde te komen wanneer de burgemeester handhavend op zal treden, bijvoorbeeld bij het opleggen van een last onder dwangsom bij het toch, zonder vergunningen daartoe exploiteren van de horecavoorzieningen op het vakantiepark van verzoekster.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het bezwaar tegen de intrekking van de vergunningen op de a-grond van artikel 3 van de Wet Bibob heeft geen redelijke kans van slagen. De burgemeester heeft de alcoholwetvergunning en de APV-exploitatievergunning van verzoekster mogen intrekken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in te gaan op de andere gronden waarop de vergunningen van verzoekster zijn ingetrokken, te weten de b-grond respectievelijk de grond dat [persoon] niet zou voldoen aan het vereiste dat hij als leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn, zoals voorgeschreven in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de Alcoholwet. Er is geen reden om een voorlopige voorziening te treffen en de intrekking te schorsen. Verzoekster mag daarom, in ieder geval gedurende de bezwaarprocedure, de horeca, bestaande uit een café-restaurant, gelegen op [locatie] [woonplaats] niet meer exploiteren.
10.1.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op 2 augustus 2023:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Artikel 3, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
…..
4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschaphebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
…..
7. Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.
Artikel 7, eerste lid
Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.

Alcoholwet

Artikel 3, eerste lid
Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 31, derde lid, aanhef en onder a
Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:
a. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;
…..

Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem

Artikel 2.3.1.2, eerste lid
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Voetnoten

1.Vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet.
2.Vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
3.Het besluit daartoe is genomen op 13 juli 2023 en verzonden op 19 juli 2023.
4.Omdat de voorzieningenrechter de andere intrekkingsgronden niet beoordeelt, zie onder 10, is de weergave van de van toepassing zijnde bepalingen beperkt tot wat voor de a-grond relevant is.
5.Thans: alcoholwetvergunning.
6.Het LBB heeft toepassing gegeven aan artikel 11 van de Wet Bibob.
7.Omdat de voorzieningenrechter de andere intrekkingsgronden niet beoordeelt, zie onder 10, is de weergave van dit standpunt beperkt tot wat voor de a-grond relevant is.
8.Bijvoorbeeld: ABRvS 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3500) en ABRvS 21 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2821).
9.Bijvoorbeeld ABRvS 27 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7505) en ABRvS 21 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2821).
10.Bijvoorbeeld ABRvS 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2226) en ABRvS 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:223).
11.Zie punt 12 van de zienswijze.
12.Zie punt 7 van de gronden van het bezwaar.
13.Kamerstukken II 1999/2000, 26 883, nr. 3, blz. 2 en ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL: