ECLI:NL:RBOBR:2023:401

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C/01/335249 / HA ZA 18-407
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en dwaling bij levensverzekeringen met beleggingscomponenten

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit drie personen, een verklaring voor recht dat SEB Life International Insurance Company Ltd. onrechtmatig heeft gehandeld door hen levensverzekeringen aan te bieden met een beleggingscomponent, de zogenaamde Personal Portfolio Policies (PPP's). De eisers stelden dat zij bij het afsluiten van deze verzekeringen zijn misleid door onjuiste en onvolledige informatie over de risico's van de beleggingen, die voornamelijk in risicovolle hedgefondsen waren ondergebracht. De rechtbank oordeelde dat SEB Life tekort is geschoten in haar informatie- en waarschuwingsplichten en dat zij heeft gefaciliteerd dat de eisers op eenzijdige wijze hebben belegd in deze risicovolle fondsen. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, inclusief de terugbetaling van hun inleg en het gemiste rendement, en verklaarde de overeenkomsten op grond van dwaling vernietigbaar. De rechtbank oordeelde dat de schade gedeeltelijk aan de eigen schuld van de eisers was te wijten, en bepaalde dat SEB Life 85% van de schade moest vergoeden. De zaak werd aangehouden voor verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/335249 / HA ZA 18-407
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3.
[eiser sub 3],
voor zichzelf en in hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. M.N. van Dam te Amsterdam,
tegen
vennootschap naar buitenlands recht
SEB LIFE INTERNATIONAL INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd te Dublin (Ierland),
gedaagde,
advocaat mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en SEB Life genoemd worden.
[eisers] zal daarbij in meervoud worden aangeduid en SEB Life in vrouwelijk enkelvoud.
zullen afzonderlijk worden aangeduid als [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 april 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 november 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 april 2022
  • de brief van [eisers] van 20 april 2022 waarin zij de rechtbank berichten af te zien van
een contra-enquête
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eisers] van 22 juni 2022
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van SEB Life van 24 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is er gebeurd? Samenvatting eerdere vonnissen in deze zaak.

2.1.
Via de PPP werden door SEB Life levensverzekeringen voor [eisers] afgesloten waarvan het rendement afhankelijk was van beleggingsfondsen. De modelportefeuille die aan [eisers] is aangeboden betrof de zogenaamde ‘Blauwdruk Portefeuille’ bestaande uit 1 tot 5 fondsen. Dit waren de volgende fondsen:
1) het Cubex fonds, 2) het MPV Premium Euro fonds, 3) het Argyle fonds, 4) het Axiom fonds en 5) het Secured Growth Finance Opportunities […] Secured Loan fonds (voorheen Methexis fonds).
hebben PPP’s afgesloten waarin beleggingen in (een aantal van) deze fondsen zijn ondergebracht. De rechtbank verwijst naar de punten 3.9 tot en met 3.12. van het tussenvonnis van 13 mei 2020.
2.2.
[eisers] vorderen in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat SEB Life onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld dan wel toerekenbaar tekortgeschoten is in de op haar rustende wettelijke en contractuele verplichtingen c.q. (bijzondere) zorgplichten, in het bijzonder omdat SEB Life:
a. a) de PPP (een levensverzekeringsproduct op beleggingsbasis, genaamd Personal Portfolio Policy) op de markt heeft gebracht door middel van misleidende, onjuiste, dan wel onvolledige informatie; en/of
b) met haar PPP een product op de markt heeft gebracht dat ongeschikt was voor particuliere cliënten; en/of
c) ernstig tekortgeschoten is in de op haar rustende informatie- en/of waarschuwingsplichten vóór de verstrekking van de PPP en tijdens de looptijd van de PPP; en/of
d) op grote schaal heeft bewerkstelligd, gefaciliteerd of gedoogd dat particuliere beleggers op eenzijdige en onaanvaardbare wijze hebben belegd in zeer risicovolle hedgefondsen.
[eisers] stellen dat zij hierdoor schade hebben geleden en vorderen niet alleen hun inleg terug maar ook het gemiste benchmarkrendement van deze inleg. Ook betogen zij dat de PPP’s neergelegd in de overeenkomsten tussen partijen buitengerechtelijk zijn vernietigd op grond van dwaling of bedrog dan wel vorderen zij de vernietiging van deze overeenkomsten op grond van dwaling of bedrog.
Het tussenvonnis van 13 mei 2020
2.3.
Op 13 mei 2020 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. In dit tussenvonnis heeft de rechtbank het verweer van SEB Life dat [eisers] vanwege verjaring geen beroep meer kunnen doen op vernietiging van de overeenkomsten op grond van dwaling en bedrog, verworpen. Ook heeft de rechtbank beslist dat het beroep van SEB Life op artikel 6:89 BW (schending van de klachtplicht door [eisers] ) niet op gaat. Verder heeft de rechtbank de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat de PPP ongeschikt was voor particuliere cliënten afgewezen, omdat het product niet per definitie als zodanig ongeschikt is (deze vordering is genoemd in punt 2.2. sub b van dit vonnis). Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het informatiemateriaal dat door SEB Life is opgesteld om haar product in de markt te zetten niet deugde omdat het deels misleidend en/of niet correct en ook onvolledig was en SEB Life de verantwoordelijkheid droeg voor dit informatie-materiaal. De rechtbank heeft de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat SEB Life de PPP op de markt heeft gebracht door middel van misleidende, onjuiste dan wel onvolledige informatie, toegewezen (deze vordering is genoemd onder punt 2.2. sub a van dit vonnis). De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er een aanvullende informatie-verplichting van SEB Life jegens [eisers] kan worden aangenomen. Zij heeft geconcludeerd dat SEB Life tekortgeschoten is in haar informatieplicht jegens [eisers] door [eisers] in de fase voorafgaande aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst onvoldoende te informeren over de kenmerken van de gekozen hedgefondsen, meer speciaal de daaraan verbonden specifieke risico’s en eventuele problemen met de waardeerbaarheid daarvan.
2.4.
In het kader van de beoordeling van de vordering genoemd in punt 2.2. sub d van dit vonnis (de gevorderde verklaring voor recht dat SEB Life aansprakelijk is voor schade en de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de (buitengerechtelijke) vernietiging van de overeenkomsten op grond van dwaling dan wel bedrog) heeft de rechtbank aan [eisers] een bewijsopdracht verstrekt. Deze luidt als volgt:
“laat [eisers] toe te bewijzen dat SEB Life er (middels haar masterbrokers) op heeft aangestuurd dan wel heeft gefaciliteerd dat de Nederlandse verzekerden, waaronder zij zelf, bij het afsluiten van de PPP via hun tussenpersoon er voor zouden kiezen (zeer) risicovolle hedgefondsen in hun PPP op te nemen en dat dit de reden was waarom [eisers] heeft gekozen voor een PPP met hedgefunds”.
2.5.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [eisers] een akte met bewijsstukken overgelegd, waarna SEB Life een antwoordakte heeft ingediend met producties. Vervolgens heeft [eisers] daar bij akte op gereageerd. Daarna heeft de rechtbank op 28 april 2021 een tussenvonnis gewezen.
Het tussenvonnis van 28 april 2021
2.6.
De rechtbank heeft [eisers] in dit tussenvonnis toegelaten tot het leveren van aanvullend bewijs, heeft SEB Life toegelaten tot tegenbewijs en heeft tenslotte [eisers] de mogelijkheid gegeven om in het kader van de contra-enquête tegen dat tegenbewijs nader bewijs te leveren van hetgeen voorshands bewezen is geoordeeld. De rechtbank heeft daarover het volgende overwogen:
“2.36. Gezien het voorgaande was het voor SEB Life gaandeweg steeds duidelijker dat de PPP via een vast concept door haar introducer ABC Connect en later [bedrijf 3] aan Nederlandse verzekerden werd aangeboden en dat die activiteiten in strijd waren met haar eigen policy. Duidelijke aanwijzingen dat SEB Life hier gaande weg mee bekend was, zijn het businessplan van [bedrijf 3] dat door SEB Life voorafgaand aan de bespreking van 28 oktober
2010 is ontvangen, de door haar ruim daarvoor verleende toestemming aan [bedrijf 1] om een aantal specifieke fondsen die per definitie ongeschikt waren voor particuliere beleggers voor deze beleggers open te stellen voor gebruik via de PPP (augustus en september 2009), het businessplan van Investerenisbeter.nl (2011) en het aantal polissen dat door de tussenpersonen inmiddels was afgesloten op basis van de modelportefeuille
(Blauwdruk Portefeuille), over welke informatie SEB Life beschikte.
De rechtbank komt daarom tot het voorshands oordeel dat in ieder geval het opgedragen bewijs is geleverd vanaf oktober 2010. SEB Life zal, zoals hierna zal worden overwogen, worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
2.37.
De rechtbank constateert echter dat [eisers]
het standpunt inneemt dat al vanaf een presentatie in maart 2009 voor SEB Life kenbaar was wat de gang van zaken was of zou worden en dat SEB Life daar van het begin af aan volop aan heeft meegewerkt. Dat dit het geval was, is op dit moment niet komen vast te staan. De rechtbank heeft in de bewijsopdracht geen tijdsbepaling opgenomen, maar het aanvangsmoment van het gestelde aansturen/faciliteren is meer in het algemeen van belang voor de positie van de verzekerden en in het bijzonder voor de familie [naam] die het eerste inschrijfformulier op 23 juni 2010 heeft ondertekend. Dat was dus -op basis van de thans voorhanden gegevens nog voordat het businessplan van [bedrijf 3] bij SEB Life bekend was.
De rechtbank zal [eisers] daarom overeenkomstig haar aanbod toelaten aanvullend bewijs te leveren door het horen van getuigen.Meer specifieke dan wel aanvullende bewijslevering in dit verband is ook nodig ter beoordeling van onder meer de schadevorderingen. Voor de duidelijkheid geldt dat dit valt onder de bewijsopdracht die de rechtbank bij vonnis van 13 mei 2020 aan [eisers] heeft gegeven.
2.38.
SEB Life heeft een aanbod tot tegenbewijs gedaan, door onder meer het horen van [A] en [B] . Naar de rechtbank begrijpt beslaat dit aanbod de totale periode, dus ook de periode waarvan de rechtbank hiervoor op basis van de thans voorhanden gegevens heeft geoordeeld dat SEB Life er gaande weg mee bekend was dat de PPP via een vast concept door haar introducer ABC Connect en later [bedrijf 3] aan Nederlandse verzekerden werd aangeboden en dat die activiteiten in strijd waren met haar eigen policy. SEB Life wordt in staat gesteld dit tegenbewijs te leveren.
Het is naar het oordeel van de rechtbank het meest praktisch als eerst [eisers] getuigen doet horen over het aanvullend bewijs en daarna SEB Life getuigen hoort in het kader van bedoeld tegenbewijs.
2.39.
Voor de duidelijkheid geldt dat [eisers] vervolgens weer de mogelijkheid zal hebben om in het kader van de contra-enquête tegen dat tegenbewijs nader bewijs te leveren van hetgeen voorshands bewezen is geoordeeld (zie bijvoorbeeld Hoge Raad, 26-04-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766).[…]”.
(Onderstreping in dit vonnis is aangebracht door de rechtbank. Waar gesproken wordt over de PPP wordt in dit vonnis ook de aanduiding ‘wrapper’ gebruikt).

3.De verdere beoordeling van het geschil

3.1.
[eisers] hebben voorafgaand aan het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van 1 november 2021 van mevrouw [C] (hierna: [C] ) in het geding gebracht. Vervolgens hebben [eisers] op 3 november 2021 twee getuigen doen horen, te weten de heer [D] (hierna: [D] ) en de heer [E] (hierna: [E] ). [D] was bestuurder van ABC Connect en [E] de oprichter (DGA) van [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ).
Bij gelegenheid van dit getuigenverhoor hebben [eisers] verklaard dat zij ook de heer [A] (hierna: [A] ) hadden opgeroepen als getuige. Hij is echter niet verschenen en dus niet gehoord. Na dit getuigenverhoor hebben [eisers] bij akte van 17 november 2021 kenbaar gemaakt dat zij van het horen van [A] afzien.
Vervolgens heeft SEB Life de heer [B] (hierna: [B] ) doen horen. Dit getuigenverhoor heeft op 5 april 2022 plaatsgevonden. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
3.2.
Op 20 april 2022 hebben [eisers] de rechtbank bericht af te zien van tegenbewijs zoals bedoeld in punt 2.39 van het tussenvonnis van 28 april 2022. Daarna hebben [eisers] op 22 juni 2022 een conclusie na getuigenverhoor genomen en heeft SEB Life op 24 augustus 2022 een antwoordconclusie na getuigenverhoor genomen.
3.3.
De rechtbank zal nu beoordelen of het aan partijen opgedragen (tegen)bewijs is geleverd.
3.4.
[eisers] is in de gelegenheid gesteld om aanvullend bewijs te leveren dat SEB Life er (middels haar masterbrokers) op heeft aangestuurd dan wel heeft gefaciliteerd dat de Nederlandse verzekerden, waaronder zij zelf, bij het afsluiten van de PPP via hun tussenpersoon er voor zouden kiezen (zeer) risicovolle hedgefondsen in hun PPP op te nemen en dat dit de reden was waarom [eisers] hebben gekozen voor een PPP met hedgefondsen. Dit valt onder de bewijsopdracht die de rechtbank al bij tussenvonnis van
13 mei 2020 aan [eisers] heeft gegeven.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 28 april 2021 voorshands geoordeeld dat dit bewijs is geleverd vanaf oktober 2010. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis ook overwogen dat de stelling van [eisers] dat al vanaf een presentatie in maart 2009 voor SEB Life kenbaar was wat de gang van zaken was of zou worden en SEB Life daar van het begin af aan volop aan heeft meegewerkt, nog niet is komen vast te staan. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat in de bewijsopdracht geen tijdsbepaling is opgenomen maar het aanvangsmoment van het gestelde aansturen/faciliteren meer in het algemeen van belang is voor de positie van de verzekerden en in het bijzonder voor de familie [naam] die het eerste inschrijfformulier op 23 juni 2010 heeft ondertekend.
3.5.
[eisers] hebben in eerste instantie (al in een eerder stadium van de procedure) schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht van [E] en de heer [F] . Vervolgens heeft SEB Life een schriftelijke getuigenverklaring van [B] in het geding gebracht. In het tussenvonnis van 28 april 2021 is de rechtbank uitgebreid op deze verklaringen in gegaan. Deze schriftelijke getuigenverklaringen, alsmede de schriftelijke verklaring van [C] worden naast eerdergenoemde mondelinge getuigenverklaringen meegenomen bij de beoordeling of [eisers] zijn geslaagd in het bewijs.
3.6.
In het kader van haar eerdere bewijswaardering in het tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank een chronologische tijdlijn gevolgd. Daarin is eerst de periode maart 2009 aan bod gekomen (zie de punten 2.9 en 2.10 van dat tussenvonnis) vanwege een bijeenkomst van ABC Connect in die periode waarin zij haar concept zou hebben uitgelegd en waarbij volgens [eisers] [A] namens SEB Life aanwezig zou zijn geweest. In het tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eisers] de gestelde aanwezigheid van [A] vooralsnog nog niet hadden aangetoond.
3.7.
Over deze bijeenkomst in maart 2009 heeft de getuige [D] , voor zover relevant, het volgende verklaard:
“Het kan kloppen dat [E] aanwezig was bij een bijeenkomst in maart 2009. […].Het zou kunnen dat dhr. [A] daarbij aanwezig was. […]”.
3.8.
De getuige [E] heeft, voor zover relevant, over die periode als volgt verklaard:
“Ik weet dat ABC Connect een wrapper gebruikte […].
Het doel van de wrapper was dat je vrijwel alle beleggingen wereldwijd in de wrapper kon stoppen. Het is een soort administratieve vehicle voor die beleggingen. Als Irish Life de belegging accepteerde kon het worden opgenomen in de wrapper. ABC maakte gebruik van 1 tot 8 vaste fondsen maar in de twee jaar dat ik ABC heb gevolgd wisselde de fondsen wel af en toe.
Ik volgde ABC al een tijdje. Op uitnodiging van ABC heb ik een presentatie van ABC bijgewoond. Dat was in 2009 in Rotterdam. U houdt mij voor dat ik een specifieke datum noem in mijn verklaring namelijk 28 maart 2009. Ik heb die datum achterhaald van de presentatie die ik daarvan had. U houdt mij voor dat u geen datum in de presentatie heeft zien staan. Ik heb de datum genomen die staan in de eigenschappen van het bestand. Ik weet in ieder geval zeker dat ik in het voorjaar 2009 de presentatie heb bijgewoond, voor 200%.
Bij de bijeenkomst in het voorjaar 2009 was [D] en [A] aanwezig. [A] vertelde over de inhoud van de wrapper en de mogelijkheden die de wrapper bood. [D] vertelde over de fondsen, en de tendensen en trends van de markt. Ik heb meerdere van ABC bijgewoond. Ik schat ongeveer 3 tot 5. Soms waren bij dit soort bijeenkomsten vertegenwoordigers van een fonds aanwezig die dan het betreffende fonds dan promootte. [A] was frequent aanwezig bij deze bijeenkomsten. Ik weet niet of dat 80 tot 50% van de bijeenkomsten was maar dat durf ik niet te zeggen. Ik ben bij meerdere bijeenkomsten in 2009 geweest. In 2010 weet ik niet of ik een bijeenkomst heb bijgewoond. Ik heb vooraf bijeenkomsten bijgewoond bij de opstart. De fondsen deden hun verhaal in het Engels net zoals [A] . [D] hield zijn verhaal in het Nederlands.
[D] presenteerde het product zo dat de klanten konden kiezen tussen een mix van die 8 fondsen, of een fonds. [A] heeft met name gehad over de structuur van de wrapper, en de wijze waarop de commissie/kosten konden worden ondergebracht in het product, dat er geen einddatum zat aan de wrapper en dat er een overlijdensrisico polis bij kon worden afgesloten. Hij gaf aan dat zo lang Irish Life het beleggingsproduct goedkeurde bijna alles kon worden opgenomen. Hij heeft toen niet gesproken over een lijst van producten van Irish Life zelf.[..]”
3.9.
In haar schriftelijke verklaring van 1 november 2021 schrijft [C] over deze bijeenkomst:
“Ik kan mij herinneren bij deze bijeenkomst aanwezig te zijn geweest. Ik weet niet meer op welke
precieze datum deze presentatie plaatsvond, maar ik weet nog wel dat het ergens begin 2009 geweest
moet zijn. Ik kan me dit nog herinneren omdat [E] en ik destijds net gestart waren met
[bedrijf 3] . Ik kan me ook nog herinneren dat de bijeenkomst plaatsvond op het kantoor van ABC Connect
in Rotterdam. Er waren niet zoveel mensen, ik denk zo tussen de acht â tien man. Wij waren daar om
te leren hoe het concept van ABC Connect werkte.
…] Tijdens deze bijeenkomst werd eerst een presentatie gegeven door de heer [D] van ABC Connect over het concept. Hij legde uit dat de PPP gebruikt kon worden als wrapper om te beleggen in hedgefondsen die tot dan toe niet toegankelijk waren voor particulieren en hoe Irish Life de PPP aanbood. Hij ging ook in op een aantal fondsen waarin volgens hem veilig belegd kon worden. Daarna nam [A] van Irish Life het van hem over. Het was een vrij technische presentatie met veel grafieken en legde uit hoe de wrapper werkte en hoe je daarin fondsen kon plaatsen. [..]”
3.10.
Op basis van de getuigenverklaringen van [D] , [E] (waaronder ook zijn schriftelijke verklaring) en [C] acht de rechtbank bewezen dat er een bijeenkomst is geweest in het voorjaar van 2009, maar mogelijk niet specifiek op 28 maart 2009, waarin ABC Connect in het bijzijn van [A] aangaf wat de mogelijkheden waren van de wrapper en [A] het concept uitlegde. Dat het bij die specifieke bijeenkomst al zo was dat ABC Connect als het ware promootte dat juist een aantal niet standaard beleggingen in de wrapper werden opgenomen is op basis van deze getuigenverklaringen niet voldoende duidelijk geworden. Dit blijkt ook niet uit de schriftelijke verklaring van [E] (zoals geciteerd in punt 2.9 van het tussenvonnis van 28 april 2021). Dat ABC Connect tijdens die bijeenkomst een aantal specifieke niet standaard beleggingen naar voren bracht en een aantal voorbeeldportefeuilles toonde is daarvoor onvoldoende. Op grond van voornoemde verklaringen van [E] en [D] kan niet geconcludeerd worden dat toen, in het voorjaar van 2009, al duidelijk was of moest zijn voor SEB Life dat haar product, de PPP, eenzijdig in de markt zou worden gezet met niet-standaard beleggingen.
3.11.
[D] heeft ook het volgende verklaard:
“Op een vraag van mr. van Dam antwoord ik als volgt.
Ik verklaarde zojuist dat ik geen hedge fondsen gebruikten maar het waren wel alternatieve beleggingen. Het ging om niet beursgenoteerde fondsen zoals IEE. Ik durf niet meer te zeggen of duidelijk was waar die fondsen in investeerde. Voor die alternatieve fondsen wist ik waarin werd belegd. Bij hedge fondsen weet je dat vaak niet. De alternatieve beleggingen stonden wel onder toezicht in het land van herkomst. Sommige van de fondsen die ik gebruikte stonden niet op de lijst van Irish Life die heb ik aangedragen bij Irish Life. Ik bracht het fonds dan rechtstreeks in contact met Irish Life zodat het fonds alsnog op die lijst van Irish Life kwam te staan. Feitelijk maakte ik gebruik van 4 a 5 fondsen.
U vraagt mij naar die 5 fondsen, dat is het IEE fonds, het Alternative Finance Fund (agri culture fonds) van PresitgeFunds, ARASBRIDGE FUNDS en het Duitse fonds waar ik het zojuist over had. Mij wordt getoond bijlage 1 bij de verklaring van [E] pagina 16. Een aantal van de daarop genoemde fondsen gebruikte ik niet dat vond ik niets, dat vond ik te vaag. Het gaat bijvoorbeeld over het Wesa funds, Superfund, en de andere fondsen van PrestigeFunds.
Feitelijk had ik alleen maar contact met [A] . [A] heeft een keer tegen mij gezegd om ook naar de eigen fondsen van Irish Life te kijken, maar ik zei hem dat ik vast wilde houden aan de 4 a 5 fondsen die ik zelf gebruikte. [A] kon dit ook zien op de aanvraagformulieren die ik indiende. Ik hield ongeveer elke maand een bijeenkomst voor tussenpersonen en [A] was daar vaak bij. Dan sprak ik hem dus ook. Tijdens de presentaties nodigde ik altijd een vertegenwoordiger uit van een van de fondsen en werd er van de fondsen die ik gebruikte een filmpje getoond. Het wisselde welke vertegenwoordiger van welk fonds er tijdens de bijeenkomst aanwezig was. Ook dhr. [A] was regelmatig aanwezig. Tijdens de bijeenkomst promootte ik de 4 a 5 fondsen die ik gebruikte. We namen dan stap voor stap door hoe de fondsen werkte en hoe Irish Life werkte. U houdt mij voor bijlage 1 van de verklaring van [E] (productie 54). Dit is een afbeelding van de website van ABC Connect. U zegt mij dat ik moet doorbladeren. Dit is inderdaad een presentatie maar sommige dingen herinner ik me wel en sommige dingen herinner ik me niet. U houdt mij voor dat [E] heeft dat het een presentatie is van ABC Connect u ziet dat ik de presentatie aan het doorbladeren ben, dat zou kunnen kloppen. Dit is een presentatie van ABC Connect. U wijst mij erop dat er ook fondsen op staan waarvan ik zojuist verklaarde dat ik die nooit gebruikte dat klopt. Maar dan wees ik alleen maar op het bestaan van het fonds”.
3.12.
Dit wordt in hoge mate ondersteund door de verklaring van [E] die op dit punt als volgt luidt:
“Ik heb meerdere (Rechtbank: bijeenkomsten) van ABC bijgewoond. Ik schat ongeveer 3 tot 5. Soms waren bij dit soort bijeenkomsten vertegenwoordigers van een fonds aanwezig die dan het betreffende fonds dan promootte. [A] was frequent aanwezig bij deze bijeenkomsten. Ik weet niet of dat 80 tot 50% van de bijeenkomsten was maar dat durf ik niet te zeggen. Ik ben bij meerdere bijeenkomsten in 2009 geweest. In 2010 weet ik niet of ik een bijeenkomst heb bijgewoond. Ik heb vooraf bijeenkomsten bijgewoond bij de opstart. De fondsen deden hun verhaal in het Engels net zoals [A] . [D] hield zijn verhaal in het Nederlands.
[D] presenteerde het product zo dat de klanten konden kiezen tussen een mix van die 8 fondsen, of een fonds. [A] heeft met name gehad over de structuur van de wrapper, en de wijze waarop de commissie/kosten konden worden ondergebracht in het product, dat er geen einddatum zat aan de wrapper en dat er een overljdensrisico polis bij kon worden afgesloten”.
3.13.
Hieruit leidt de rechtbank af dat ABC Connect tijdens bijeenkomsten die (nog) in 2009 plaatsvonden specifieke, niet standaard beleggingen, promootte aan tussenpersonen, waarbij vertegenwoordigers van die specifieke beleggingen (of fondsen) toelichtingen gaven. Ook leidt de rechtbank hieruit af dat [A] daarvan wist omdat hij daarbij aanwezig was. Uit de verklaringen volgt dat die bijeenkomsten deels in het Engels, deels in het Nederlands plaatsvonden. Hoewel [A] geen Nederlands sprak kan er vanuit worden gegaan dat hij op grond van de context waarbinnen de bijeenkomsten plaatsvonden, waarbij voornamelijk specifieke niet standaard beleggingen werden besproken en vertegen-woordigers van de specifieke fondsen aanwezig waren, wel heeft begrepen wat er tijdens die bijeenkomsten verteld werd.
3.14.
In de punten 2.11. tot en met 2.16 van het tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank geciteerd uit de schriftelijke verklaring van [E] (over de zomer 2009) en uit e-mailberichten tussen [E] en SEB Life (met name met [A] ) uit de periode augustus en september 2009.
Over de wijze waarop [E] de PPP wilde gaan gebruiken en de fondsen waarin hij interesse had, heeft [E] tijdens het getuigenverhoor meer duidelijkheid gegeven. Hij verklaart onder meer:
“Ik heb contact gehad met [A] . Ik wilde namelijk een agentschap. Ik heb met hem contact gelegd om te kijken hoe de administratieve werking van de wrapper werkte en ik had vragen of dit wel een levensverzekering product was. Anders had ik dit niet mogen verkopen. Ik heb ook gezegd dat ik andere fondsen in de wrapper wilde stoppen dan ABC. Mijn interesse ging uit naar Asset Backed Lending fondsen. Dat zijn dus die alternatieve fondsen waar ik het zojuist over had. Ik ben bijvoorbeeld begonnen met Argyl fonds. Ik ben heel specifiek geweest richting [A] dat ik de wrapper wilde gebruiken voor een vast aantal fondsen. Ik ben begonnen met drie fondsen en heb dat later verder uitgebreid naar ongeveer 8 fondsen. Ik heb dit zo telefonisch en per email met [A] besproken. Als bijlage bij mijn verklaring zitten e-mails waarbij ik aan [A] goedkeuring vraag voor de eerste drie fondsen die ik wilde gebruiken. [A] was geïnteresseerd in het volume wat ik zou kunnen aanbrengen. [A] kende de alternatieve fondsen. Van het Argyl fonds had hij nog niet gehoord. dat fonds moest nog worden beoordeeld door Irish Life. Irish Life beoordeelde dan of het een acceptabel fonds was, dat werd volgens mij door de backoffice bekeken. Dan werd beoordeeld of het fonds kon worden opgenomen in de wrapper”.
en
“Zoals ik zojuist verklaarde ben ik begonnen met drie fondsen die ik heb moeten aanmelden bij Irish Life. Ik verwijs naar de correspondentie die ik als bijlage twee bij mijn verklaring heb gevoegd. Ik kan mij niet meer herinneren dat ik indertijd met hem telefonisch heb gesproken. U houdt mij voor mijn email van 14 september 2009 aan [A] (bijlage 6 bij mijn verklaring) en vraagt mij wat ik bedoel met ‘the concept’. Ik bedoel daarmee het concept van sparenisleuker.nl (rb: hierna genoemd het [bedrijf 3] concept) en de drie alternatieve fondsen die daar in het begin in werden gezet. Ik heb expliciet tegen [A] gezegd dat ik het concept alleen wilde vullen met die drie fondsen. Later heb ik dat uitgebreid naar andere fondsen. Ik geloof in het olievleksysteem. Een fonds moet eerst goed worden onderzocht wil ik het in de markt zetten. pas veel later heeft [A] met mij gesproken over de fondsen van Irish Life, zoalsik al zei pas in 2011”.
3.15.
[C] verklaart in dit verband nog:
“Wij waren na de presentatie (rb: presentatie in maart 2019) eager om met dit product te gaan werken. Daarvoor hebben wij het product SparenlsLeuker.nl verder doorontwikkeld. Dit werd later omgedoopt tot InvesterenlsBeter.nl. Met [bedrijf 3] wilden wij een modelportefeuille die gevuld was met een aantal alternatieve fondsen aan klanten aanbieden. Wij wilden particuliere investeerders (en later ook de tussenpersonen) met dit product een alternatief bieden waarmee zij konden investeren in duurzame fondsen. Dit mede in reactie op de financiële crisis die toen om zich heen greep. De selectie van funds verschilde in zoverre van ABC Connect. Het concept waarbij de PPP als wrapper voor het investeren in een aantal (relatief) vastomlijnde funds werd gebruikt was echter hetzelfde.[..]”
3.16.
Op basis van deze verklaringen en hetgeen in het tussenvonnis van 28 april 2021 is opgenomen over de mailwisselingen tussen [E] en [A] kan worden aangenomen dat het [A] vanaf september/oktober 2009 duidelijk moet zijn geweest dat het de bedoeling was van [E] om de wrapper van SEB Life eenzijdig te gebruiken en in de markt te zetten voor alternatieve, niet standaard fondsen. Hoewel SEB Life stelt dat dit in strijd was met haar eigen policy blijkt uit niets dat zij hier tegenwicht aan heeft geboden of dit niet toestond. Integendeel, gebleken is dat een groot deel van de beleggingen in Nederland via de PPP risicovolle niet standaard beleggingen betrof.
3.17.
De familie [naam] heeft vervolgens door tussenkomst van [F] op 23 juni 2010 een PPP afgesloten op basis van het [bedrijf 3] concept van [E] . Uit de schriftelijke verklaring van [E] blijkt dat hij vier maanden later, op 28 oktober 2010 samen met zijn collega [C] een bespreking heeft gehad met [B] en [A] . [E] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan deze bespreking het businessplan van [bedrijf 3] , wat [A] volgens hem al kende, heeft gedeeld met Irish Life (overgelegd als bijlage 5a bij zijn schriftelijke verklaring). [E] heeft ook schriftelijk verklaard dat in het businessplan het concept van [bedrijf 3] verder is toegelicht en dat hij heeft toegelicht dat het product zou bestaan uit een modelportefeuille van een beperkt aantal alternatieve beleggingsproducten-/hedgefondsen die zonder de PPP alleen toegankelijk waren voor institutionele en/of professionele beleggers. Die verklaring wordt in grote lijnen ondersteund in de schriftelijke verklaring van [C] :
“[...] Ik weet niet meer precies wanneer wij voor het eerst direct contact met hem (rb: [A] ) hadden. Dat is in de loop van 2009 geweest zijn. Ik weet nog wel dat wij uiteindelijk in oktober 2010 een meeting met [A] hadden waarin wij het businessplan van [bedrijf 3] uit de doeken deden. Dit hebben wij ook zo met [A] besproken. Maar ook daarvoor wist hij al hoe ons concept in elkaar stak. Wij hebben daar altijd zo met hem over gecommuniceerd. Bovendien was hij als gezegd aanwezig en betrokken bij de bijeenkomst begin 2009 waarin ABC Connect het concept uit de doeken deed en was hij ook daarna nauw betrokken bij de sales door ABC Connect. [..] Wij dachten echt dat we een fantastisch product voor particuliere klanten hadden dat hen in staat stelde
om op een veilige manier te investeren in beleggingsfondsen die normaal gesproken alleen voor
professionele beleggers open stonden. [..]”
3.18.
Met betrekking tot dit businessplan heeft [E] mondeling het volgende verklaard:
“U vraagt mij of ik al bij de start een business plan had. Ik heb eerst marktonderzoek moeten
doen en dat heb ik verricht in 2009 en 2010. Ik ben toen al wel gaan schrijven aan het
business plan en dat is in die periode geperfectioneerd. Ik heb tussentijds wel overleg gehad
met [A] want wij spraken elkaar regelmatig. Uiteindelijk heb ik dat business plan
aan Irish Life gepresenteerd.
Ik sprak [A] regelmatig. Hij was regelmatig in Nederland (in Eindhoven, Utrecht, etc,
al dan niet op doorreis). Hij is ook regelmatig bij ons op kantoor geweest en we hadden ook
regelmatig telefonisch contact. In het begin een keer in de week en later misschien een keer
in de twee weken”.
en:
“Bijlage 5a bij mijn verklaring is het business plan waar ik het zojuist over had en wat is
verstrekt aan Irish Life. Dit business plan is besproken tijdens de bespreking op 28 oktober
2010 en voor zover ik mij kan herinneren waren daar zowel [B] als [A]
aanwezig. Ik heb verklaard dat [A] dit business plan al kende. Daarmee bedoel ik dat
ik, zoals ik zojuist al verklaarde regelmatig contact heb gehad met [A] over de inhoud
van het business plan waar ik mee bezig was. Op vragen van mr. Van Dam antwoord ik als volgt.
U houdt mij voor pagina 4 van het business plan waarin onder punt 1 staat dat de Nederlandse markt vanaf september 2009 is binnengetreden. Ik heb in augustus 2009 een aanvraag gedaan voor een agentschap en vanaf september 2009 ben ik feitelijk getart met het [bedrijf 3] concept. Gedurende het opstellen van mijn business plan werkte ik dus ook feitelijk met het concept vanuit mijn eigen kantoor”.
3.19.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat [A] al ruim voor de presentatie van het businessplan op 28 oktober 2010 op de hoogte was van de kern daarvan en dat kennelijk goedkeurde. Dat blijkt ook uit het feit dat [E] later formeel als introducer (of masterbroker) is aangesteld, ten behoeve waarvan het businessplan nogmaals voorafgaand aan de bespreking op 28 oktober 2010 ter kennis van SEB Life was gebracht.
3.20.
Voor de gebeurtenissen in de periode 2011 verwijst de rechtbank naar de punten 2.26. tot en met 2.31. in het tussenvonnis van 28 april 2021.
3.21.
In het tussenvonnis van 28 april 2021 wordt in de punten 2.33. en 2.34 ingegaan op de periode 2012. Daarbij is een schriftelijke verklaring van [E] geciteerd waarin hij verklaart dat hij op 25 april 2012 met SEB Life een bijeenkomst heeft georganiseerd voor de tussenpersonen, waarbij namens SEB Life [B] en [A] aanwezig zijn geweest en InvesterenisBeter.nl (de opvolger van [bedrijf 3] ) een presentatie heeft gegeven waarin de modelportefeuille en het onderliggende plan zijn besproken en toegelicht. Op dit punt heeft de getuige [E] het volgende verklaard:

Ik kan me niet meer herinneren dat ik met [B] heb gesproken over het sparenisleuker
concept op het moment dat ik hem ontmoette. Later heb ik wel met [B] gesproken
over het sparenisleuker concept. Wij zijn toen naar Dublin gegaan en we hebben daar met de
directie van SEB gesproken. U houdt mij voor punt 11 van mijn verklaring (rb: bijeenkomst van ….) en dat is inderdaad de bespreking waar ik nu op doel. Ook later in 2012 hebben wij inhoudelijk over
het concept sparenisleuker gesproken in Den Bosch, op de golfbaan met [B] . U houdt mij voor dat [B] heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat er inhoudelijk is gesproken over sparenisleuker. Ik blijf bij mijn verklaring”.
3.22.
[F] heeft over deze presentatie de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“Nadat ILI eind 2011 was overgenomen door SEB heeft er op 25 april 2012 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen SEB, de masterbroker [bedrijf 3] en de tussenpersonen. Ik was op die bijeenkomst aanwezig. Namens SEB waren de heren [B] en [A] aanwezig. [bedrijf 3] heeft op die bijeenkomst een presentatie in het Engels gegeven. Tijdens de bijeenkomst heeft [bedrijf 3] de modelportefeuille gepresenteerd en nader toegelicht. De heren [B] en [A] van SEB waren bij die presentatie aanwezig en gaven zelf ook een presentatie over de PPP.
Indien nodig ben ik bereid deze verklaring onder ede te herhalen”.
3.23.
[B] heeft hierover mondeling als volgt verklaard:
“U vraagt mij naar de bijeenkomst op 25 april 2012 en waarover ik heb verklaard in punt 25
van mijn schriftelijke verklaring. Ik was daarbij aanwezig het was op een golfclub hier in de buurt. Er was een agenda die ik hier voor mij heb liggen. Ik heb daar gesproken en [A] ook. Ik zie dat ik van half 10 tot kwart over 10 op het programma stond. We hebben een presentatie gegeven in het Engels welke presentatie van tevoren was goedgekeurd door onze afdeling compliance. Irish Life was in die tijd net overgenomen door SEB. We hebben toen gesproken over het nieuwe merk, onze lijst met fondsen en de kosten van het product. Ik weet niet of [E] tijdens deze bijeenkomst heeft gesproken dat staat in ieder geval niet op de agenda. Ik weet niet of de rest van de presentatie in het Engels of in het Nederlands was. ingewikkelde dingen werden in het Nederlands gezegd
maar door wie dat weet ik niet.
U houdt mij voor een zakelijke weergave van de verklaring van dhr. [E] opgenomen in punt 2.33 van het tussenvonnis van 28 april 2021. [E] heeft verklaard dat tijdens deze bijeenkomst in het Engels een presentatie is gegeven over Inversterenisbeter en waarin een model portefeuille werd besproken en toegelicht waarbij particulieren beleggers met een laag risico profiel uit een select aantal hedge funds investeerde. Ik kan mij niet herinneren dat een dergelijke presentatie is gegeven. Ik zou me dat zeker hebben herinnerd omdat wij een aantal maanden daarvoor de relatie met de andere introducer hadden verbroken vanwege het feit dat die introducer liet deed voorkomen dat SEB Life de externe fondsen had goedgekeurd, een due diligence onderzoek had uitgevoerd en dat was niet zo.
U houdt mij voor dat het feit dat u niet wilde dat naar de buitenwacht werd gepresenteerd dat externe fondsen waren goedgekeurd door SEB Life door een due diligence onderzoek nog niet betekent dat een model portefeuille bestaat waarin die fondsen continue in een vaste samenstelling werden gestopt. Nogmaals ik verklaar dat ik niet bekend was met een model portefeuille zoals door [E] verklaard. En ik ben ook niet bij andere bijeenkomsten met brokers geweest.
U vraagt mij of ik me kan herinneren of er over specifieke fondsen is gesproken. Dat weet ik
niet. ik heb gesproken over onze fondsen. Ik herinner me dat iemand anders ook iets heeft
gezegd, ik weet niet meer precies waarover, ik baseer me op de agenda van die bijeenkomst
en dan doel ik op Neutralis.
U houdt mij voor bijlage 9C bij de verklaring van [E] . Ik ken deze presentatie niet. ik
heb dit niet als presentatie meegemaakt”.
3.24.
Over de inhoud van de presentatie op 25 april 2012 lopen de verklaringen van
[B] , [E] en [F] uiteen. [B] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat [E] tijdens deze presentatie heeft gesproken en ook niet dat er een presentatie is gegeven over Investeren.is.Beter waarin een modelportefeuille werd besproken en toegelicht waarbij particuliere beleggers met een laag risicoprofiel uit een select aantal hedgefondsen investeerden. [F] bevestigt de verklaring van [E] dat tijdens deze bijeenkomst door [bedrijf 3] de modelportefeuille is gepresenteerd en nader toegelicht. Hij heeft ook verklaard dat deze modelportefeuille zoals samengesteld door
[bedrijf 3] en goedgekeurd door ILI, bestond uit 5 hedgefondsen. Gelet op de gelijkluidende verklaringen van [E] en [F] kan naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangenomen dat tijdens de bijeenkomst op 25 april 2012 in aanwezigheid van [B] en [A] door [bedrijf 3] de modelportefeuille is gepresenteerd en nader toegelicht.
3.25.
Bij akte na getuigenverhoor heeft SEB Life gesteld dat [E] en [F] een aanzienlijk eigen belang hebben bij de door [eisers] ingestelde vorderingen en hun verklaringen daardoor lijken te zijn ingegeven. Zij betoogt dat deze verklaringen in het kader van de bewijswaardering daarom kritisch moeten worden benaderd. De rechtbank acht de verklaringen van [E] en [F] voldoende betrouwbaar en consistent om als bewijs te kunnen dienen. SEB Life heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten verschaft die doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [E] en [F] afgelegde getuigenverklaringen. Daarbij wordt meegenomen dat met name [E] ook zichzelf sterk belast, omdat hij verklaart dat hij de eenzijdige samenstelling van de portefeuille met de niet standaard fondsen heeft bedacht en dat concept ook uitdroeg naar klanten en tussenpersonen. Verder vindt zijn verklaring ook in voldoende mate steun in verschillende e-mails, de verklaring van [C] en in de verklaring van [D] en wordt de verklaring van [E] op essentiële punten niet weerlegd door ander bewijsmateriaal.
Verder geldt voor de schriftelijke verklaring van [F] dat SEB Life nu juist zelf naar voren brengt dat de modelportefeuille uit de koker van ABC-Connect/ [E] komt en de verklaring van [F] daarmee feitelijk in overeenstemming is.
3.26.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank bewezen dat SEB Life heeft
gefaciliteerddat [eisers] bij het afsluiten van de PPP via hun tussenpersoon ervoor zouden kiezen (zeer) risicovolle hedgefondsen in hun PPP op te nemen en dat dit de reden was waarom [eisers] hebben gekozen voor een PPP met hedgefondsen. Daarbij dient het begrip faciliteren te worden uitgelegd zoals in punt 2.5. van het tussenvonnis van
3 november 2021 staat vermeld.
Dat SEB Life op dit gebruik heeft aangestuurd is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Daarbij wordt overwogen dat het niet SEB Life is geweest die [eisers] heeft geadviseerd en de modelportefeuille ook niet uit de koker van SEB Life kwam. Deze is door de masterbrokers bedacht en aan de tussenpersonen gepresenteerd. [F] is als tussenpersoon rechtstreeks betrokken geweest bij de besprekingen met [eisers] over de PPP. Daarbij heeft [F] de modelportefeuille aan [eisers] voorgehouden en is het is ook [F] geweest die de informatie (waaronder het informatiemateriaal afkomstig van SEB Life) aan [eisers] heeft verstrekt. Nu SEB Life jegens [eisers] geen directe inspanningen heeft verricht, uitsluitend gericht op de verkoop van de PPP via de modelportefeuille, verwerpt de rechtbank het standpunt van [eisers] dat SEB Life hierop heeft aangestuurd.
3.27.
De rechtbank komt tot het bewijs op basis van voornamelijk de verklaringen van [E] en de reeds in het tussenvonnis van 3 november 2021 aangehaalde stukken waaruit blijkt dat [A] (en daarmee SEB Life) vanaf september/oktober 2009 wist dat het de bedoeling was van [E] om de wrapper van SEB Life eenzijdig via een vooraf vastgestelde modelportefeuille te gebruiken en in de markt te zetten voor niet geactiveerde / risicovolle beleggingen zoals bij [eisers] aan de orde. Hoewel SEB Life stelt dat dit in strijd was met haar eigen policy blijkt uit niets dat zij heeft ingegrepen en dit niet heeft toegestaan. Integendeel, gebleken is dat een groot deel van de beleggingen in Nederland via de PPP risicovolle niet standaard beleggingen betrof. Ter comparitie heeft SEB Life meer specifiek ten aanzien van [eisers] erkend dat zij wist dat de investeringen in hedgefondsen deel uitmaakten van de beleggingsportefeuilles van [eisers] en dat dit ook de reden was waarom zij hen een verklaring van goed begrip lieten ondertekenen.
3.28.
De verklaring van [B] en hetgeen SEB Life bij conclusie na getuigen-verhoor heeft aangevoerd zijn onvoldoende om dit bewijs te onzenuwen of anders te oordelen. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
3.29.
SEB Life betwist bij conclusie na getuigenverhoor dat zij in de periode maart 2009 en september 2009 kennis heeft genomen van de concrete plannen van Sparenisleuker ( [bedrijf 3] ). Zij betwist ook dat het businessplan gedurende de periode voorafgaand aan de bespreking op 28 oktober 2010 (uitvoerig) met [A] is besproken en verder betwist zij dat de modelportefeuille van [E] ter sprake is gekomen tijdens de bespreking van
30 september 2011 in Dublin. Tenslotte betwist zij dat deze modelportefeuille is besproken tijdens de meeting van 25 april 2012. Zij betoogt dat [D] en [E] beiden bepaald niet te koop liepen met de wijze waarop zij gebruik maakten van de PPP en zij heeft nader toegelicht dat [E] zijn handelwijze geheim lijkt te hebben gehouden.
Uit voorgaande overwegingen en hetgeen in het tussenvonnis reeds is overwogen komt echter een beeld naar voren dat het vanaf het begin duidelijk was hoe in eerste instantie ABC Connect en later [bedrijf 3] de wrapper wilden gaan gebruiken en hoe die in de markt werd gezet. Dit is ook duidelijk gemaakt aan [A] , althans dit had duidelijk kunnen en moeten zijn voor [A] . [D] heeft verklaard tegen [A] te hebben gezegd zijn eigen 4-5 fondsen (die hij zelf koos) te willen gebruiken en daaraan vast te willen houden en hij heeft ook verklaard dat [A] dit kon zien op de aanvraagformulieren die hij indiende. Hij heeft verder verklaard dat hij die fondsen promootte tijdens bijeenkomsten waar [A] vaak bij was en dat [A] wist in welke fondsen er belegd werd omdat hij dat dan zag. Verder heeft hij verklaard dat hij tijdens die bijeenkomsten de omzetresultaten toonde; het totaal wat in de PPP werd belegd. Vaststaat dat de fondsen waarin werd belegd geen fondsen waren van de lijst van SEB Life (de huisfondsen van SEB Life van de zgn. ‘select list’). Het was voor SEB Life dus duidelijk hoe ABC Connect te werk ging. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden onvoldoende ingegrepen, terwijl de werkwijze van ABC Connect kennelijk in strijd was met haar eigen interne regels of bedrijfsmodel om niet altijd met een beperkt aantal fondsen te werken. In de conclusie na getuigenverhoor betoogt SEB Life weliswaar dat zij het contract met ABC Connect heeft beëindigd maar vervolgens heeft Sparenisleuker ( [bedrijf 3] ) van haar wel de ruimte gekregen om hetzelfde te doen, zij het met een beperkt aantal andere hedgefondsen.
3.30.
Uit de verklaring van [B] kan worden afgeleid dat hij zelf geen of nauwelijks contact onderhield met de tussenpersonen maar dat [A] het dagelijks contact met de introducer(s) en de broker(s) onderhield. Hij heeft ook verklaard dat hij wist dat er externe fondsen beschikbaar waren naast de huisfondsen, dat een andere afdeling (de afdeling Fondsen) beoordeelde of deze fondsen toelaatbaar waren en dat hij niet wist van het bestaan van een portefeuille van een mix van deze fondsen. Uit de verklaringen van [D] , [E] en [C] volgt echter dat ABC Connect en [E] (later [bedrijf 3] ) zich daar wel van bedienden en dat [A] daarvan wist. Over de werkwijze van [E] heeft de rechtbank hiervoor reeds overwogen dat SEB Life al ruim voor de presentatie van het businessplan van [E] op 28 oktober 2010 op de hoogte was van de kern daarvan (het [bedrijf 3] concept) en dat kennelijk goedkeurde. Het kan zijn dat [B] vanuit zijn functie niet bekend was met de specifieke beleggingen en hij, zoals hij heeft verklaard, niet het overzicht had per polis, maar binnen SEB Life moet dit concept toch zijn opgevallen.
Temeer nu uit de eerder door SEB Life in het geding gebrachte gegevens blijkt dat via een groot deel van de PPP’s in Nederland de inleg van de verzekerden werd ondergebracht in een select aantal risicovolle hedgefondsen via een vooraf vastgestelde modelportefeuille (in het geval van [eisers] de blauwdrukportefeuille).
Dat dit verborgen of achter de rug om van SEB Life gebeurde is niet aannemelijk. Uit hetgeen de rechtbank bewezen acht en de bewijsmiddelen die daartoe leiden volgt dat [D] en [E] hun werkwijze tegenover SEB Life niet geheim hebben gehouden.
3.31.
SEB Life stelt bij conclusie na getuigenverhoor dat de PPP in Nederland niet zo eenzijdig in de markt is gezet als [eisers] willen doen geloven. Zij heeft dit standpunt onderbouwd in de punten 3.31 tot en met 3.36 van deze conclusie. Ervan uitgaande dat de daarin opgenomen cijfers juist zijn - hetgeen niet bij voorbaat kan worden aangenomen omdat [eisers] zich daarover niet heeft kunnen uitlaten - dan blijkt daar in ieder geval uit dat een zeer aanzienlijk percentage van de PPP’s in de jaren 2010 t/m 2012 volgens de modelportefeuille van [E] tot stand is gekomen en dat dit SEB Life had moeten opvallen, zeker nu zij ook de informatie had van [E] dat hij conform dat concept ging werken.
3.32.
SEB Life heeft bij conclusie na getuigenverhoor verder aangevoerd dat zij niet op basis van eigen onderzoek had kunnen zien dat het om risicovolle beleggingen ging omdat zij geen onderzoek deed naar het kredietrisico of risicoprofiel en dit ook niet beoordeelde. Zij betwist de verklaring van [E] dat zij uitvoerig due diligence onderzoek deed en stelt dat zij ook niet op andere wijze wetenschap had van het (hoge) risicoprofiel van de door [D] en [E] gehanteerde beleggingen.
Zoals in het tussenvonnis van 13 mei 2020 reeds is overwogen heeft SEB Life echter niet of niet gemotiveerd betwist dat de fondsen waarin werd belegd aangemerkt kunnen worden als zeer risicovolle hedge fondsen en had SEB Life een eigen verantwoordelijkheid om aan [eisers] de juiste informatie te verstrekken. SEB Life is na haar conclusie van antwoord gaan schuiven met haar stellingen. In haar conclusie van antwoord stelt zij nog dat zij de verzekerden zelf om een verklaring van goed begrip vroeg omdat sprake was van niet-standaard risicovolle beleggingen en zij met deze verklaring extra de aandacht op dit risico wilde vestigen maar later nuanceert zij dit standpunt. Zij heeft echter niet echt bestreden dat het in dit geval om zeer risicovolle beleggingen ging. In elk geval kan worden aangenomen dat SEB Life in de regel moest weten dat dit soort beleggingen veel risicovoller waren dan de gangbare beleggingen en dat [E] die veel risicovollere beleggingen standaard in zijn portefeuille ging opnemen. [B] heeft verklaard dat SEB Life (de afdeling Fondsen) onderzocht welke fondsen buiten de huisfondsen toelaatbaar waren om in te beleggen en toegevoegd te worden aan de wrapper. Onder die omstandigheden rustte op SEB Life de verplichting om dit niet zomaar te faciliteren, maar de klant extra te waarschuwen voor het beleggingsrisico en hier dus wel degelijk goed naar te kijken. Het enkel marginaal toetsen aan de Ierse wetgeving en het laten ondertekenen van een verklaring van goed begrip, zoals door SEB Life gesteld, is daarvoor dan niet afdoende.
3.33.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van SEB Life dat het haar niet duidelijk was dat het om risicovolle beleggingen ging nu zowel [E] als [D] spraken over lage risicoprofielen. [B] heeft verklaard dat SEB Life zelf toetste of de fondsen toelaatbaar waren en aangenomen moet worden dat een professionele verzekeraar als SEB Life begreep om wat voor soort beleggingen het ging.
3.34.
Bij conclusie na enquête is SEB Life verder nog uitvoerig ingegaan op de relatie tussen ABC Connect / [E] ( [bedrijf 3] ) en de tussenpersonen en de kennis van de tussenpersonen. Dit is echter niet relevant in deze procedure, omdat de aansprakelijkheid van de tussenpersonen niet aan de orde is en overigens ook niet afdoet aan de eigen verplichtingen van SEB Life in deze. De rechtbank gaat daarom hier niet op deze stellingen in. Dit geldt ook voor de stelling van SEB Life dat het een één-tweetje is geweest tussen [E] en de tussenpersonen.
3.35.
Op grond van voorgaande overwegingen concludeert de rechtbank dat de onder 2.2. sub d genoemde verklaring voor recht gedeeltelijk wordt toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling dat SEB Life heeft gefaciliteerd dat [eisers] op eenzijdige wijze hebben belegd in zeer risicovolle hedgefondsen.
Welke vorderingen resteren?
3.36.
In het tussenvonnis van 13 mei 2020 is door de rechtbank reeds geoordeeld dat SEB Life tekortgeschoten is in haar informatieplicht jegens [eisers] De rechtbank verwijst naar de punten 5.25.1, 5.25.2 en 5.26. van dat tussenvonnis. De rechtbank heeft daarbij niet expliciet overwogen dat de onder 2.2. sub c genoemde verklaring voor recht wordt toegewezen. Op grond van de overwegingen in dit tussenvonnis en hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de waarschuwingsplicht van SEB Life, zal deze verklaring voor recht worden toegewezen voor zover deze ziet op de vaststelling dat SEB Life ernstig tekortgeschoten is in de op haar rustende informatie- en/of waarschuwingsplichten vóór de verstrekking van de PPP. Dat SEB Life tijdens de looptijd van de PPP op deze puntentekort is geschoten is door [eisers] niet of onvoldoende gemotiveerd gesteld dan wel onderbouwd.
3.37.
De rechtbank dient verder nog te beslissen op de in de dagvaarding sub II tot en met IV genoemde vorderingen.
3.38.
Vordering sub II betreft de gevorderde verklaring voor recht dat SEB Life aansprakelijk is voor de dientengevolge door de SEB cliënten, althans [eisers] , geleden en te lijden schade. Deze vordering is in beginsel toewijsbaar gelet op onder meer de uitkomst van de bewijsopdracht aan [eisers] (het ‘faciliteren’ door SEB Life vermeld in punt 3.24.) en hetgeen de rechtbank reeds heeft beslist over de schending van de informatie - en/of waarschuwingsplichten door SEB Life voor de totstandkoming van de overeenkomsten. Daarbij geldt wel dat SEB Life alleen aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden en te lijden schade, omdat de rechtbank niet kan beslissen over de aansprakelijkheid voor schade van cliënten van SEB Life die niet in deze procedure zijn betrokken. Verder is de vraag of SEB Life aansprakelijk is voor de schade en er voor haar ten aanzien van deze schade een betalingsverplichting bestaat, (nog) afhankelijk van de beoordeling van het verweer van SEB Life over het causaal verband en de toerekening van de schade. De rechtbank heeft hier nog geen beslissing over genomen en komt hier later in dit vonnis op terug.
3.39.
Bij de beoordeling van het gevorderde sub III gaat het om de vraag of [eisers] de tussen partijen overeenkomsten met polisnummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] rechtsgeldig hebben vernietigd op grond van dwaling of bedrog, dan wel of de rechtbank de overeenkomsten op één van deze gronden moet vernietigen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Bedrog
3.40.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
3.41.
Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op (artikel 3:44 lid 3 BW).
3.42.
[eisers] hebben hun stelling dat sprake is van bedrog als volgt onderbouwd.
SEB Life wist of behoorde te weten dat de wijze waarop zij de PPP in de markt zette en de wijze waarop de PPP op structurele wijze werd aangewend om toezichtrecht te omzeilen en particuliere beleggers onder te brengen in ongeschikte zeer risicovolle hedgefondsen, misleiding tot gevolg zou hebben. SEB Life heeft de (onjuiste) indruk gewekt dat de PPP een veilige manier was om geld te beleggen in liquide en makkelijk te waarderen fondsen. Volgens haar eigen uitlatingen kon via de PPP alleen in fondsen worden belegd die aan de door SEB Life gestelde eisen voldeden.
3.43.
SEB Life betwist dat sprake was van bedrog en heeft bij conclusie van antwoord het volgende aangevoerd.
Voor zover SEB Life op enig onderdeel tekort zou zijn geschoten in haar
informatievoorziening, dan is dat onvoldoende om te kunnen spreken van bedrog.
Voor vernietiging van een overeenkomst op grond van bedrog is een enkele onjuiste
mededeling of verzwijging onvoldoende. Er moet sprake zijn van een dusdanig
ernstige opzettelijke misleiding dat het rechtsgevolg van de vernietiging kan worden
gerechtvaardigd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zelfs indien de door SEB Life gedane mededelingen onjuist zijn, of SEB Life iets zou hebben verzwegen, dan ontbreekt daaraan het opzettelijke karakter. Voor bedrog moet sprake zijn van het willens en wetens misleiden van de ander. Mededelingen waarvan men meent dat zij juist zijn kunnen - ook indien zij later onjuist blijken te zijn - geen bedrog opleveren, evenmin als mededelingen die men onbewust niet heeft gedaan. SEB Life was, en is nog steeds, van mening dat het door haar beschikbaar gestelde informatiemateriaal correct, volledig en niet misleidend is. Er is derhalve geen sprake van opzettelijke misleiding.
Het feit dat SEB Life een grote financiële dienstverlener is, terwijl [eisers] particulieren zijn, brengt hierin geen verandering. Zij werden bij het afsluiten van de PPP’s immers bijgestaan door [bedrijf 2] . SEB Life had daarbij geen betrokkenheid en mocht erop vertrouwen dat [eisers] door [bedrijf 2] als tussenpersoon op juiste wijze werden voorgelicht over de risico’s van de PPP’s en de keuze van de beleggingen. Voor zover er al sprake zou zijn van misleiding (hetgeen SEB Life dus betwist), hebben [eisers] bovendien niet aangetoond dat zij zonder deze misleiding geen PPP’s, of PPP’s onder andere voorwaarden, hadden gesloten. Zodoende ontbreekt het causale verband tussen de vermeende misleiding en het aangaan van de overeenkomsten.
3.44.
In reactie daarop hebben [eisers] ter comparitie het volgende naar voren gebracht over het door hun gestelde bedrog en de door hun gestelde dwaling:
SEB Life voert aan dat van opzet (en dus bedrog) geen sprake was, maar miskent dat het niet hoeft te gaan om wetenschap. Een "geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans" op misleiding is voldoende. Daarvan is onmiskenbaar sprake want:
( i) SEB Life wist dat haar particuliere cliënten volledig vertrouwden op haar deskundigheid en op de volledigheid en juistheid van de informatie met betrekking tot de PPP;
(ii) SEB Life hield haar (beoogde) cliënten voor dat via de PPP uitsluitend belegd kon worden in liquide en eenvoudig te waarderen effecten;
(iii) SEB Life wist of behoorde te weten - al voordat zij de PPP verstrekte -
dat zij de op haar rustende verplichtingen om de hedge funds regelmatig en uitvoerig te waarderen niet zou (kunnen) nakomen;
(iv) SEB Life heeft haar cliënten er niet op gewezen of gewaarschuwd dat haar PPP gebruikt werd (en kon worden) om op grote schaal toezicht regelgeving te omzeilen. De enkele opmerking dat kon worden belegd in 'niet-standaard' effecten, kan SEB Life niet baten;
( v) SEB Life heeft haar cliënten er niet op gewezen (laat staan voor gewaarschuwd) dat via de PPP belegd kon worden in hedge funds die normaal gesproken niet voor haar cliënten open stonden, omdat deze per definitie ongeschikt waren.
3.45.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er door [eisers] op grond van voornoemde overeenkomsten met SEB Life werd belegd in zeer risicovolle hedgefondsen. Zij heeft daarnaast vastgesteld dat met de vermelding in de brochure van SEB Life:
“dat er gekozen kon worden voor elke belegging die naar de mening van SEB Life voldoende liquide is en eenvoudig kan worden gewaardeerd, met andere woorden elke belegging genoteerd op een erkende beurs is aanvaardbaar”door SEB Life de indruk is gewekt dat de beleggingen bestaan uit beleggingen genoteerd op een erkende beurs, die voldoende liquide, in de zin van verhandelbaar, zijn en eenvoudig waardeerbaar zijn. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het informatiemateriaal deels misleidend en/of niet correct was en ook onvolledig. Zij heeft echter ook vastgesteld dat het informatiemateriaal op zich op geen enkele wijze toewerkte naar een eenzijdig pakket van beleggingen zoals feitelijk bij [eisers] aan de orde. Op grond van dit laatste punt verwerpt de rechtbank de stelling van [eisers] dat sprake is van bedrog. Vast is komen te staan dat SEB Life de eenzijdige samenstelling van de beleggingen niet heeft bedacht en daar ook niet actief naar toegewerkt heeft en dat het idee om de wrapper te gebruiken voor een beperkt aantal fondsen afkomstig was van [E] en [D] . Uit het feit dat er gebreken kleefden aan het informatiemateriaal wat betreft deze beleggingen, blijkt nog niet dat dit is gedaan met de opzet om klanten zoals [eisers] te bewegen tot het beleggen in risicovolle hedgefondsen. Het was ook niet SEB Life zelf die de beleggingen uitzocht met de klanten zoals [eisers] Dat werd gedaan door of op advies van tussenpersonen, zoals in het geval van [eisers] , (onder andere) [F] . SEB Life stuurde die tussenpersonen ook niet aan. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat SEB Life [eisers] heeft bewogen tot het kiezen van de betreffende beleggingen. SEB Life heeft weliswaar vanaf enig moment geweten dat haar wrapper door [E] op een heel specifieke manier aan de hand van een modelportefeuille in de markt werd gezet en heeft [eisers] daarvoor niet gewaarschuwd (hetgeen fout en onrechtmatig is) maar uit niets blijkt dat SEB Life dit bewust heeft gedaan om [eisers] te misleiden en er voor te zorgen dat zij belegden zoals zij hebben gedaan. Het enkel openstellen van de PPP, met de wetenschap die SEB Life had over het gebruik van de wrapper door [E] , is onvoldoende om er vanuit te kunnen gaan dat SEB Life [eisers] heeft bewogen om de overeenkomsten te sluiten. Het beroep op bedrog wordt daarom verworpen.
Dwaling
3.46.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar indien:
a. de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten; en
c. de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden (artikel 6:228 lid 1 BW).
3.47.
[eisers] betogen dat zij hebben gedwaald bij het aangaan van de PPP’s en dat zij deze nooit zouden hebben afgesloten, althans niet onder dezelfde voorwaarden, als zij adequaat waren voorgelicht over de risico's verbonden aan de PPP’s. Zij voeren daartoe het volgende aan.
Vaststaat dat het doel van [eisers] was om extra rendement te krijgen op hun spaargeld ter aanvulling van het pensioen. Verder staat als onbetwist vast dat daarbij een 100% belegging in hedgefondsen niet past. Daarmee is gegeven dat [eisers] bij een juiste voorstelling van zaken de PPP’s niet zouden hebben gesloten. SEB Life wist of behoorde dat te weten, waardoor - zeker gelet op haar specifieke deskundigheid - sprake is van dwaling. SEB Life stelt dat indien er onduidelijkheid bestond over de risico's van de PPP, [eisers] hierover nadere informatie hadden moeten inwinnen. Daarmee miskent SEB Life echter dat er geen onduidelijkheid was en [eisers] mochten vertrouwen op de volledigheid en de juistheid van de door SEB Life verstrekte informatie. Verder miskent SEB Life dat de mededelingsplicht vóór de onderzoeksplicht gaat, zeker bij SEB Life als aanbieder van een financieel product. Nu vaststaat dat SEB Life haar informatie- en waarschuwingsplichten heeft geschonden verzetten de redelijkheid en billijkheid zich er bovendien tegen dat [eisers] de dwaling aan zichzelf te wijten hebben. Nu SEB Life heeft gezwegen, waar zij had moeten spreken, kan een vermeende tekortkoming in de onderzoeksplicht van [eisers] niet aan [eisers] worden tegengeworpen.
3.48.
SEB Life betwist dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken, althans zij stelt dat enige dwaling omtrent de PPP voor rekening van [eisers] moet blijven. Zij meent dat zij door het verschaffen van het informatiemateriaal voldoende informatie heeft verschaft over de wezenlijke kenmerken van de PPP op grond waarvan [eisers] een weloverwogen keuze konden maken om wel of niet de PPP’s af te sluiten. [eisers] waren of hadden zich bewust moeten zijn van de kenmerken en risico’s van de PPP. Deze blijken uit het informatiemateriaal. Op meerdere plaatsen wordt gewaarschuwd dat er (grote) risico’s kunnen kleven aan de PPP en dat de gehele inleg verloren kan gaan.
SEB Life betwist dat [eisers] , indien zij op de hoogte waren van de risico’s, de
PPP’s niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, hadden afgesloten. Dat [eisers]
achteraf teleurgesteld zijn over de waardeontwikkeling van de PPP’s, betekent niet dat
zij de PPP’s niet zouden zijn aangegaan als SEB Life meer of andere informatie aan hen of de tussenpersoon had verstrekt. Hieromtrent is door [eisers] ook niets gesteld. Zij hebben in overleg met [bedrijf 2] bewust de keuze gemaakt voor niet-standaard beleggingen. SEB Life heeft door middel van de Verklaring van Goed Begrip extra aandacht gevestigd op het feit dat sprake was van niet standaard beleggingen. Desalniettemin heeft [bedrijf 2] kennelijk geadviseerd om de PPP onder de huidige voorwaarden aan te gaan.
Van [eisers] mag bovendien worden verwacht dat zij het informatiemateriaal met de
nodige aandacht en oplettendheid zouden lezen en zich rekenschap zouden geven van de inhoud daarvan. De informatie in het informatiemateriaal was voor een gemiddeld
geïnformeerde, oplettende consument voldoende begrijpelijk. Op SEB Life rustte
geen verdergaande verplichting in het kader van haar mededelingsplicht. Wanneer
er ondanks de waarschuwingen van SEB Life in het informatiemateriaal nog
onduidelijkheid bestond bij [eisers] over de risico’s van de PPP, dan hadden zij hierover nadere informatie moeten inwinnen. Nu zij dit hebben nagelaten en alsnog de overeenkomsten zijn aangegaan, dient de dwaling op grond van artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van [eisers] te blijven. [eisers] stellen dat zij hebben vertrouwd op uitlatingen van de tussenpersoon maar zij hebben niet toegelicht waarop zij hebben vertrouwd. Bovendien kunnen eventuele uitlatingen van [bedrijf 2] geen grond voor vernietiging ex artikel 6:228 BW opleveren. Daarnaast kwalificeert [bedrijf 2] niet als hulppersoon van SEB Life in de zin van artikel 6:76 BW. SEB Life heeft dus geen gebruik gemaakt van [bedrijf 2] bij de uitvoering van enige verbintenis jegens [eisers]
3.49.
De rechtbank stelt voorop dat zij eerder al heeft vastgesteld dat er door [eisers] werd belegd in zeer risicovolle hedgefondsen, dat door SEB Life de indruk is gewekt dat deze fondsen voldoende liquide en eenvoudig waardeerbaar waren, dat het informatiemateriaal van SEB Life deels misleidend en/of niet correct was en ook onvolledig, maar ook dat het informatiemateriaal niet toewerkte naar een eenzijdig pakket van beleggingen zoals dat feitelijk is gebeurd. Ter beantwoording ligt voor de vraag of er sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken bij [eisers] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. Omdat [F] daarbij als tussenpersoon was betrokken, is het relevant wat er in de verhouding [F] - [eisers] tijdens hun besprekingen en contacten over en voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten is gezegd en gebeurd. [F] heeft hierover schriftelijk het volgende verklaard:

Ik heb de PPP met de modelportefeuille aangeboden aan mijn klanten en voor zover ik weet deden alle bij [bedrijf 3] aangesloten tussenpersonen in Nederland hetzelfde. Het [bedrijf 3] -concept werd door mij aangeboden aan klanten met een defensief beleggersprofiel. Klanten die hun spaargeld beter wilde laten renderen zonder grote risico’s te lopen. 13 klanten van de ruim 375 klanten van [bedrijf 2] B.V. hebben een PPP afgesloten.
Daarnaast heb ik zelf, mijn vrouw en twee broers ook belegd via de PPP, omdat ik het een
veilig spaarconcept achtte door de betrokkenheid van ILI”.
3.50.
Tijdens de comparitie van partijen is hierover, voor zover relevant, het volgende verklaard:
De heer [F] :
Het klopt dat de hedge funds niet op de lijst van 120 standaard beleggingen van SEB Life stonden. Op de bijeenkomst van de masterbrokers en de tussenpersonen werd de portefeuille gevuld met hedge fondsen. Dat was het idee en daar stond een medewerker van SEB Life naast.
Dit was [A] en nog iemand waarvan ik de naam mij even niet kan herinneren.
Er is sprake van twee achtereenvolgende trajecten.
SEB Life maakte gebruik van een lijst met fondsen waarin geïnvesteerd kon worden. Hierop
stonden 120 standaard beleggingen van SEB Life vermeld. Daarop stonden ook de interne
fondsen van SEB Life (de ‘huisfondsen’) en deze stonden ook op het platform van SEB Life. In
1e instantie stonden de betreffende fondsen (de hedge funds) waarin eisers hebben geïnvesteerd,
niet op dit platform. Om op dit platform te kunnen komen was een voorafgaande controle door
SEB Life nodig. Ik ging ervanuit dat de betreffende hedge fondsen pas op de lijst van SEB
Life, ofwel het platform, kwamen nadat SEB Life had onderzocht of zij geschikt waren voor
consumenten. De master brokers en SEB Life keurden de fondsen. Het waren de master
brokers die de hedge fondsen ter goedkeuring voorlegden aan SEB Life.
Het was voor mij essentieel dat de hedge fondsen door SEB Life werden gekeurd voordat zij op
het platform van SEB Life kwamen. Dit was voor mij een soort goedkeuring dat het
betreffende fonds akkoord en veilig was, want ik ben zelf geen beleggingsanalist.
Uiteindelijk had SEB Life een lijst (platform) van 3000 fondsen. Daar stonden de fondsen uit
het mandje van eisers op maar in 1e instantie stonden deze hedge funds daar dus niet op.
Als tussenpersoon kreeg ik de informatie over de PPP van de masterbroker en ook de
informatie over de hedge fondsen. Ik heb het dan over de prospectus. Ook verstrekte SEB Life
informatie over haar eigen fondsen ‘huisfondsen’.
Mevrouw [eiser sub 1] :
Via een kennis van onze dochter ben ik bij [bedrijf 2] B.V. terecht gekomen
Wij hebben bij deze tussenpersoon de vraag neergelegd hoe wij ons spaargeld het beste konden
besteden in de periode naar onze pensioenleeftijd toe. [F] heeft onze financiële situatie
eerst geanalyseerd. Hij gaf aan dat wij wel wat geld hadden om iets mee te doen. Het ging hier
om een aanbieder “Sparen is leuker” of iets dergelijks.
De heer [eiser sub 3] :
Er is bij de PPP niet gesproken over de risico’s die daaraan verbonden zaten, althans niet in de
mate zoals het hier naar voren komt. Onze tussenpersoon heeft gezegd dat het een vertrouwd
product was.
Mevrouw [eiser sub 2] :
Er is wel gezegd dat er altijd wel een risico aan beleggen zat, maar dat was dus in zijn
algemeenheid.
Mevrouw [eiser sub 2] en de heer [eiser sub 1] :
Wij wisten niet wat SEB Life was. We wisten de namen van de fondsen niet en ook niet wat een hedge fund was.
De heer [eiser sub 1] :
Er was een aanbod van misschien 3 of 4 fondsen en daar hebben we uit gekozen.
De heer [eiser sub 3] . mevrouw [eiser sub 2] en de heer [eiser sub 1] :
Er werd met ons niet gesproken over de verschillen tussen de fondsen.
De heer [F] :
Ik heb eisers duidelijk uitgelegd was de fondsen inhoudelijk inhielden, althans ik heb de
kenmerken van de fondsen genoemd. Zo heb ik verteld dat het Cubex fonds investeerde in
goud. Misschien dat eisers zich dat kunnen herinneren.
Eisers verklaren dat zij zich dat inderdaad kunnen herinneren.
De heer [F] :De masterbroker heeft een inventarisatie gemaakt van de betreffende fondsen met rendementen en risicoklasses en hij heeft die voorgelegd aan de AFM. Het ging in totaal om 7 fondsen, soms viel er 1 af en soms kwam er 1 bij.
Als tussenpersoon heb ik een risicoprofiel opgemaakt van eisers.
Mr. Van der Velden verklaart:
Ik zou aan de heer [F] willen vragen waaruit het lijstje met fondsen bestond dat door de masterbrokers aan de tussenpersonen voorgelegd zou zijn. Waren deze fondsen identiek aan elkaar wat betreft risicoprofiel, rendement en looptijd?
De heer [F] :
Nee, dat was niet het geval. Sommige fondsen keerden periodiek geld uit, bijvoorbeeld per
maand.
Deze fondsen werden door de masterbrokers niet als risicovol naar voren gebracht. Er werd
door de masterbrokers gezegd dat er vaste rendementen waren. De fondsen zijn in het bijzijn
van SEB Life aan de tussenpersonen gepresenteerd tijdens die bijeenkomsten. Daarbij zijn de
rendementen van de fondsen besproken. Zo werd ten aanzien van het Cubex fonds gezegd dat
het ging om een rendement van 1% per maand.
Ik heb zelf ook in een dergelijke polis (het product PPP) geïnvesteerd. De masterbroker kende
ik al 12 jaar. De risico’s van de fondsen zijn allemaal voorgelegd aan de AFM en SEB Life
heeft de fondsen allemaal goedgekeurd. De masterbroker had ook inzicht in de fondsen en in de
fondsmanager. Ik heb daarop vertrouwd. Op een gegeven moment hield het op voor mij en had
ik niet de deskundigheid om mij verder in het product te verdiepen. Ik ging ervanuit dat SEB
Life de risico’s inschatte.
Het was in mijn ogen een aantrekkelijk product omdat een rendement van 1% per maand
gegarandeerd was. Ik heb gezien dat SEB Life haar akkoord gaf voor het beleggen in die
fondsen voordat een deelnemer voor één van de betreffende hedge funds mocht kiezen. Zo heb
ik gezien dat SEB Life akkoord ging met het Cubex fonds. Ik heb daar faxen van.
De heer [eiser sub 3] . mevrouw [eiser sub 2] en de heer [eiser sub 1] :
De verklaring van goed begrip is door ons bij het invullen van het inschrijfformulier ondertekend. Wij hebben bij deze verklaring geen aparte toelichting ontvangen Toen wij de polis sloten is ons voorgehouden 'sparen is leuker'. Onze tussenpersoon was heel positief over het product.
De heer [F] :
U vraagt mij of het inschrijfformulier en de verklaring van goed begrip van tevoren aan eisers
zijn toegezonden. Dat is niet gebeurd. Deze stukken zijn bij eisers thuis ingevuld. Om het
aanvraagformulier compleet te krijgen moest standaard de verklaring van goed begrip worden
ingevuld. De masterbroker had dit aangegeven. Ik heb deze verklaring aan eisers niet verder
toegelicht.
De heer [G] (destijds ook als tussenpersoon opgetreden voor het product van SEB Life):
Ik voerde met de verzekeringnemers eerst een inventarisatiegesprek. Daarna werd er van hen
een profiel gemaakt en vervolgens werd er een tweede gesprek gevoerd. Tijdens het derde
gesprek werd het inschrijfformulier en de verklaring van goed begrip getekend. In dat hele
traject zijn door de verzekeringnemers alle vragen wel gesteld. De verklaring van goed begrip
was in mijn optiek een standaardformulier wat hoorde bij de aanvraag. Ik denk dat dat vanuit
Ierland zo werd opgelegd.
De heer [F] verklaart:
U vraag mij wie de aanvraagformulieren van eisers heeft ingevuld. Ik heb dat zelf gedaan, dat
is mijn handschrift in productie 6 bij dagvaarding. Naar aanleiding van gesprekken met de
betrokkenen, hun risicoprofiel en de rendementen van de 7 hedge funds kwam de keuze van de
fondsen tot stand. Zoals gezegd, had de masterbroker van tevoren bepaald wat de opties waren
en voor welke hedge funds kon worden gekozen. De gegevens over de rendementen van deze
fondsen werden ook door de masterbroker verstrekt. Er werd vooral gekeken naar de rendementen.
3.51.
Uit deze verklaringen komt het beeld naar voren dat de tussenpersoon, in dit geval [F] , er van overtuigd was (onder meer door mededelingen van [E] die hij kennelijk vertrouwde) dat de beleggingen die [E] voorstelde niet onveiliger en risicovoller waren dan normale beleggingen en dat klanten als [eisers] daarover niet goed zijn voorgelicht. Verder lijkt het erop dat de tussenpersoon de ondertekening van het aanvraagformulier en de Verklaring van Goed Begrip min of meer als een formaliteit beschouwde. Het ontbrak aan een goede voorlichting door de assurantietussenpersoon aan de verzekerde over de aard en het risico van de gekozen beleggingen. Deze gang van zaken is aannemelijk geworden, mede gelet op het gebrek aan afdoende voorlichting door SEB Life zelf in haar brochure en de schriftelijke verklaring van [E] waaruit blijkt hoe hij zelf dacht over de producten en hoe de producten (zijn concept) door hem “in de markt” werden gezet bij de assurantietussenpersonen, als zijnde geschikt voor particuliere klanten met defensieve beleggingsdoelstellingen en goedgekeurd door SEB Life. Daarbij past ook dat zoveel verzekeringnemers in Nederland hebben gekozen voor deze risicovolle beleggingen. Uit niets blijkt echter dat [eisers] juist wilden beleggen in dit soort fondsen dan wel dat dit bij hun risicoprofiel paste. Uit de verklaring van [F] ter comparitie blijkt veeleer het tegendeel. Hij heeft verklaard dat hij bij [eisers] een risicoprofiel heeft opgemaakt en dat er bij hen een defensief beleggingsprofiel uit kwam.
Gelet hierop is komen vast te staan dat er bij [eisers] een verkeerde voorstelling van zaken aanwezig was over de aard van de beleggingen waarvoor zij hebben gekozen en die onderdeel uitmaakten van de overeenkomsten die met SEB Life zijn aangegaan.
3.52.
Vervolgens rijst de vraag of die verkeerde voorstelling van zaken te wijten is geweest aan een inlichting van SEB Life (artikel 6:228 lid 1 sub a BW) dan wel of SEB Life [eisers] had behoren in te lichten als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Categorie sub a is volgens de rechtbank hier niet van toepassing, omdat uit de verklaringen van [eisers] blijkt dat zij voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomsten zijn afgegaan op hetgeen [F] over de producten naar voren heeft bracht en zij hun beeldvorming daarop hebben gebaseerd. Uit de verklaringen van [eisers] is niet naar voren gekomen dat zij zich hebben verlaten op specifieke inlichtingen van SEB Life die de verkeerde voorstelling van zaken bewerkstelligd hebben.
3.53.
Dan resteert categorie sub b. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de verkeerde voorstelling van zaken te wijten is geweest aan een schending van de mededelingsplicht door SEB Life. Zoals meermaals is overwogen, werd er door [eisers] belegd in zeer risicovolle hedgefondsen, is door SEB Life de indruk gewekt dat deze fondsen voldoende liquide en eenvoudig waardeerbaar waren en was het informatiemateriaal deels misleidend en/of niet correct en ook onvolledig. SEB Life heeft verder aangevoerd dat zij het kredietrisico niet heeft onderzocht en de rechtbank acht bewezen dat SEB Life vanaf september/oktober 2009 wist dat dit soort risicovolle beleggingen eenzijdig in de markt werden gezet door [E] en dat zij dit heeft gefaciliteerd. Alhoewel het niet aannemelijk is dat SEB Life ermee bekend was dat [eisers] daadwerkelijk een verkeerde voorstelling van zaken hadden over de door hun gekozen beleggingen, nu de advisering niet door SEB Life geschiedde maar door [F] , en SEB Life niet wist wat voor inlichtingen [F] aan [eisers] verstrekte en in hoeverre [F] kennis had van de fondsen, staat dit aan een beroep op dwaling niet in de weg. Artikel 6:228 lid 1 sub b BW eist niet dat de dwaling aan de wederpartij van [eisers] bekend was. Voldoende is dat SEB Life met de
mogelijkheidvan dwaling rekening had moeten houden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval omdat:
a. het geen standaard beleggingen waren en de informatie over dit soort beleggingen te wensen overliet;
b. het informatiemateriaal van SEB Life deels misleidend en/of niet correct en ook onvolledig was;
c. SEB Life naar eigen zeggen het financieel risico niet in kaart bracht;
d. het om risicovolle beleggingen ging waarvan SEB Life wist dat deze heel eenzijdig in de markt werden gezet door [E] ;
e. SEB life dat heeft gefaciliteerd;
f. het om particuliere klanten ging waarvan het best zo eens zou kunnen zijn dat deze niet wisten dat zij een risicovolle belegging aangingen. Op het moment dat de klant zich bij SEB Life meldde, moest SEB Life zich ervan vergewissen dat particuliere klanten wisten dat zij een risicovolle belegging aangingen;
g. zoals in het tussenvonnis van 13 mei 2020 in punt 5.25.2. is overwogen:

Vaststaat dat SEB Life de PPP zelf heeft ontworpen en binnen de PPP feitelijk heel veel mogelijk was als beleggingsobject, waaronder ook deze hedgefondsen. SEB behield zich het recht voor dit soort activa eerst te beoordelen voordat zij de verzekering al dan niet zou aangaan. Dat voorbehoud geeft al aan dat het om specifieke fondsen gaat. Vaststaat ook dat SEB Life wist of moest begrijpen dat de verzekerden met het aangaan van de verzekering vermogensopbouw beoogden die tot
uitkering zou komen bij (voornamelijk) overlijden. Zij moest ook meer in het algemeen
rekening houden met mogelijke achterliggende doelen van de verzekering, zoals in het geval
van [eisers] de opbouw van pensioen. Vaststaat voorts dat het voor particulieren niet
mogelijk was om zelfstandig te beleggen in hedgefondsen en dat het (indirect) beleggen in
deze fondsen hoge risico’s met zich bracht, waaronder het risico dat het hedgefonds
voortijdig wordt afgesloten en geen (reële) waarde meer vertegenwoordigt en deze fondsen
regelmatig niet (goed) waardeerbaar zijn. Dit past meer in zijn algemeenheid niet of minder
goed bij een levensverzekeringsproduct”.
3.54.
Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat aangenomen kan worden dat SEB Life haar mededelingsplicht heeft geschonden door in ieder geval niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten (uiterlijk ten tijde van de aanvraag van de producten door [eisers] ) rechtstreeks en op niet voor misverstand kenbare wijze aan hen duidelijk te maken voor welk producten zij hadden gekozen en welke risico’s dat met zich bracht.
De rechtbank gaat hierna onder 3.60 nog meer in den brede in op de vraag naar het causaal verband. Evenals daar wordt overwogen geldt dat indien [eisers] door SEB Life met haar neus op de feiten zou zijn gedrukt en aldus [eisers] kenbaar was geworden dat het om zeer risicovolle beleggingen ging, aannemelijk is dat zij in dat geval van zo’n risicovolle belegging, die normaliter niet openstond voor particulieren, zou hebben afgezien. Op grond van de eigen stellingen van [eisers] kan worden aangenomen dat zij op zoek waren naar een (wat) hoger rendement, maar uit niets blijkt dat zij bereid waren tot het nemen van hoge risico’s als in dit geval aan de orde.
Dit leidt ertoe dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn. [eisers] hebben op 21 oktober 2016 buitengerechtelijk die vernietiging ingeroepen. De onder sub III primair gevorderde verklaring voor recht dat de PPP’s in de overeenkomsten tussen [eisers] en SEB Life met polisnummer [polisnummer 1] ten name van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en met polisnummer [polisnummer 1] ten name van [eiser sub 3] en [erflater] op
21 oktober 2016 buitengerechtelijk zijn vernietigd op grond van dwaling wordt daarom toegewezen.
Gevolgen buitengerechtelijke vernietiging overeenkomsten
3.55.
Aan deze buitengerechtelijke vernietiging komt krachtens artikel 3:53 BW terugwerkende kracht toe. De vernietiging van de overeenkomsten heeft tot gevolg dat deze niet hebben plaatsgevonden en partijen zonder rechtsgrond hebben gepresteerd. Dit leidt tot ongedaanmakingsverplichtingen. De door [eisers] betaalde inleg (minus het tussentijds door [naam] opgenomen bedrag) dient daarom als zijnde onverschuldigd betaald door SEB Life te worden terugbetaald. Daarbij wordt overwogen dat SEB Life de hoogte van de gevorderde inleg niet heeft betwist.
De in het petitum van de dagvaarding onder sub IV sub a gevorderde bedragen worden dan ook toegewezen. SEB Life wordt veroordeeld om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een bedrag te betalen van € 60.607,00 en aan [eiser sub 3] een bedrag te betalen van € 127.200,00.
Toetsingskader schade
3.56.
De door [eisers] onder sub IV sub b gevorderde bedragen betreffen het gemiste benchmarkrendement in de periode gelegen tussen het moment van storting van de inleg door [eisers] tot 1 april 2018. Dit betreft een schadevordering. Een beroep op dwaling leidt er echter niet zonder meer toe dat SEB Life schadeplichtig is. Daarvoor dient een specifieke rechtsgrond aanwezig te zijn (Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3765). Gelet hierop zal de rechtbank (nogmaals) uiteenzetten wat de grondslag is van de aansprakelijkheid van SEB Life voor de gevorderde schade (wat de normschending is). Dit is naar het oordeel van de rechtbank een combinatie van de volgende factoren.
3.57.
In de eerste plaats is er sprake van een schending van de (aanvullende) informatieplicht door SEB Life voor de totstandkoming van de overeenkomsten. In het tussenvonnis van 13 mei 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat:
‘SEB Life niet voldaan heeft aan haar verplichtingen zoals opgenomen in de artikelen 4:19 Wft, 4:20 Wft en 60, lid 1, aanhef en sub b Bgfo. Het informatiemateriaal dat door SEB Life is opgesteld om haar product in de markt te zetten en dat bedoeld was de essentialia van de PPP te kunnen beoordelen en de risico’s daarvan te kunnen inschatten, was deels misleidend en/of niet correct en ook onvolledig’.
De regels uit de Wft en het Bgfo dienen mede ter bescherming van de consument
en meer in zijn algemeenheid is het onrechtmatig, te weten in strijd met de zorgvuldigheid
en de zorg die een verzekeraar jegens zijn (toekomstige) klanten in acht moet nemen, om
deels misleidende/niet correcte en onvolledige informatie te verschaffen waardoor deze
klant er niet op bedacht is of hoeft te zijn dat hij/zij een zeer risicovol levensverzekerings-product op beleggingsbasis aanschaft. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat SEB Life tekortgeschoten is in haar informatieplicht jegens [eisers] door [eisers] in de fase voorafgaande aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomsten onvoldoende te informeren over de kenmerken van de gekozen hedgefondsen, meer speciaal de daaraan verbonden specifieke risico’s en eventuele problemen met de waardeerbaarheid hiervan. Hieraan doet niet af dat artikel 4:23 Wft toepassing mist.
Ook heeft de rechtbank aangenomen dat SEB Life haar mededelingsplicht heeft geschonden door in ieder geval niet ten tijde van de aanvraag door [eisers] rechtstreeks en op niet voor misverstand kenbare wijze aan hen duidelijk te maken voor welk product zij hadden gekozen en welke risico’s dat met zich bracht.
Daarnaast heeft SEB Life gefaciliteerd dat [eisers] er bij het afsluiten van de PPP’s via [F] voor zouden kiezen (zeer) risicovolle hedgefondsen in hun PPP’s op te nemen. SEB Life heeft, wetende op welke eenzijdige risicovolle wijze de PPP door de introducers of tussenpersonen in Nederland in de markt werd gezet en feitelijk bij particuliere klanten op een vaste manier werd gevuld met een beperkt aantal zeer risicovolle beleggingen, die handelwijze geaccepteerd en mogelijk gemaakt en [eisers] niet gewaarschuwd, terwijl zij had moeten ingrijpen en maatregelen had moeten nemen om dit te voorkomen.
Bij akte na getuigenverhoor noemen [eisers] nog een aantal overige tekortkomingen van SEB Life. Voor zover zij aan de hand hiervan de grondslag van aansprakelijkheid proberen uit te breiden, laat de rechtbank deze tekortkomingen buiten beschouwing nu [eisers] deze verder onvoldoende hebben onderbouwd.
3.58.
Op grond van voorgaande overwegingen is er dus een specifieke rechtsgrond voor de schade aanwezig, te weten onrechtmatig handelen jegens [eisers] Vervolgens dient te worden beoordeeld of er causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) bestaat tussen die verweten handelingen (de normschending) en de schade. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Causaal verband (in de zin van condicio sine qua non - verband)
3.59.
Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van causaal verband, dient te worden onderzocht of, indien de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust weg wordt gedacht, de schade zonder die gebeurtenis ook zou zijn ingetreden. Zoals [eisers] terecht hebben betoogd is daarvoor niet vereist dat er 100% zekerheid bestaat dat de schade niet zou zijn ontstaan bij het wegdenken van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Volgens de Hoge Raad is een redelijke mate van zekerheid vereist.
3.60.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat causaal verband aanwezig is. Zij onderbouwen dit als volgt.
[eisers] hadden een pensioendoelstelling en besloten hun spaargeld bestemd voor hun oudedagsvoorziening onder te brengen in de PPP om iets meer rendement te krijgen dan op een reguliere spaarrekening. Daarbij past een defensief risicoprofiel. [eisers] wilden vermogen behouden. Het investeren in hedgefondsen past daar zeker niet in.
Vaststaat dat zij met een redelijke mate van waarschijnlijkheid van contractsluiting hadden afgezien als zij juist waren geïnformeerd over de risico’s van de PPP gevuld conform de Blauwdrukportefeuille en SEB Life de effecten regelmatig en uitvoerig had gewaardeerd.
Het door SEB Life opgestelde en door haar introducers en masterbrokers gebruikte documentatiemateriaal was misleidend nu zij daarin schrijft dat in de PPP uitsluitend producten worden opgenomen die zij heeft getoetst op liquiditeit en waardeerbaarheid. [eisers] ging er vanuit dat de fondsen veilig waren. In de Verklaring van Goed Begrip wordt niet gewaarschuwd voor de risico’s. Nu [eisers] een iets hoger rendement wensten maar geen onaanvaardbare risico's en voor hen een defensief beleggingsprofiel is vastgesteld, hadden zij belegd conform de standaard beleggingsallocatie. Voor beleggers met een defensief risicoprofiel geldt een standaard allocatie van: 30% aandelen en 70% solide investment grade vastrentende waarden, zoals obligaties van uitgevende instellingen van goede naam en faam.
Dat SEB Life niet de rol vervulde van adviseur, doet aan het voorgaande niet af. Het informatiepakket dat SEB Life beschikbaar stelde was immers misleidend en/of incompleet.
SEB Life wist of had moeten weten dat de brokers deze informatie (die misleidend was) één-op-één doorzetten aan de verzekerden. Verder is vast komen te staan dat de introducers en de brokers grote waarde hebben toegekend aan de goede reputatie en betrouwbaarheid van SEB Life, haar informatiemateriaal en de toezegging dat SEB uitsluitend effecten
openstelde via de PPP die liquide en eenvoudig waardeerbaar waren.
Daaruit volgt ook dat de introducers en de brokers (ten onrechte en mogelijk tegen beter weten in) in de veronderstelling verkeerden dat de PPP conform de Blauwdrukportefeuille een veilig product was.
SEB Life was op de hoogte van het vertrouwen in haar en de perceptie van de introducers en de brokers dat een PPP gevuld volgens de Blauwdrukportefeuille een veilig product was. SEB Life kende immers de businessplannen en had veelvuldig contact met hen. De brokers moeten worden gezien als verkoopkanaal en verlengstuk van SEB Life. De tekortkomingen van de brokers dienen dan ook voor rekening van SEB Life te komen. Daarnaast geldt dat SEB Life minst genomen bij de acceptatie, toen het risicovolle karakter van de gekozen fondsen ook voor SEB Life zichtbaar werd, had moeten waarschuwen en mededelen dat het risicovolle beleggingen betrof.
3.61.
SEB Life betwist dat er sprake is van causaal verband en voert daartoe het volgende aan.
[eisers] hebben niet voldaan aan hun stelplicht. Vaststaat dat zij hoe dan ook wilden beleggen, omdat zij meer rendement wilden behalen op hun spaargeld. Het bijbehorende hoge risico was daarom onvermijdelijk. Een hoog rendement en een laag risico is onrealistisch. [eisers] stellen en onderbouwen niet welke keuze zij dan wel hadden gemaakt. Zij hadden de optie om te kiezen voor activa van SEB’s Life eigen ‘Select List’ (de huisfondsen), maar dan hadden zij geen hoog rendement gerealiseerd, aangezien dat fondsen zijn met een laag risico en laag rendement.
SEB Life betwist bij gebrek aan wetenschap dat [eisers] een defensief risicoprofiel hadden en zij de PPP’s hebben afgesloten in verband met hun pensioendoelstellingen. [eisers] hebben daarvan geen enkel bewijs overgelegd. Het is onaannemelijk dat [F] zou hebben geadviseerd om enkel in fondsen te beleggen als zij daadwerkelijk een defensief risicoprofiel hadden.
De gestelde schade is een direct gevolg van het presteren van de door [eisers] gekozen fondsen. SEB Life heeft op geen enkele wijze invloed uit kunnen oefenen op de keuze van [eisers] noch op de prestaties van de gekozen fondsen. SEB Life betwist dat een meer indringende waarschuwing over de risico’s behorende bij het afsluiten van de PPP’s, en in het bijzonder de door [eisers] gekozen fondsen, tot een keuze voor andere activa in de PPP’s zou hebben geleid. [E] heeft verschillende tussenpersonen, waaronder [F] , ertoe bewogen om zijn ‘modelportefeuille’ in combinatie met de PPP aan Nederlandse polishouders te adviseren. Hij was zich er heel goed van bewust dat het risico van beleggingsfondsen niet vergelijkbaar was met een spaarproduct en dat SEB Life de beleggingsfondsen niet zou toetsen. Desalniettemin heeft [E] hierover onjuiste informatie verstrekt aan [F] waarop [eisers] kennelijk blindelings hebben vertrouwd. Gelet op de doelgerichte distributie en promotie van de ‘modelportefeuille’ door
[E] en [F] , had het voor de keuze van [eisers] niet uitgemaakt of SEB Life
aan haar vermeende informatieverplichtingen had voldaan. Andere beleggingen zijn door [F] niet eens voorgelegd.
Op het beleggingsrisico en hun eigen verantwoordelijkheid voor de keuze van de beleggingen zijn [eisers] op niet mis te verstane wijze gewezen. Van [F] als deskundige tussenpersoon mag verwacht worden dat hij aan de hand van het informatie-materiaal een realistisch beeld heeft gegeven van de risico’s van de door [eisers] gekozen activa.
3.62.
De rechtbank stelt op basis van de wederzijdse stellingen van partijen vast dat zij het er over eens zijn dat [E] de PPP zeer eenzijdig in de markt heeft gezet en dat [F] in het verlengde van [E] [eisers] nogal eenzijdig heeft geadviseerd te kiezen voor de specifieke beleggingen opgenomen in de Blauwdrukportefeuille dan wel een aantal daarvan. [E] en [F] verklaren echter ook dat zij er vanuit gingen dat het om veilige, dus geen al te risicovolle, beleggingen ging. Dit verklaart waarom [F] zelf een aantal PPP’s conform de Blauwdrukportefeuille heeft afgenomen, zoals hij ter comparitie heeft verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkele reden om eraan te twijfelen dat [eisers] iets meer rendement op hun pensioengeld wilden. In het algemeen kan worden aangenomen dat een betere informatieverschaffing door SEB Life middels meer toegespitst en juist informatiemateriaal ten behoeve van de introducers/tussenpersonen en dus (uiteindelijk) de potentiële verzekeringnemer, normaal gesproken zou hebben geleid tot meer inzicht bij de introducer/tussenpersonen. Ook dient te worden aangenomen dat de tussenpersonen dat betere inzicht vervolgens met de klant zouden hebben gedeeld. Verder zou een (extra) waarschuwing van SEB Life aan de potentiële verzekeringnemer over de aard en het risico van de in beginsel door de klant gekozen beleggingen (in plaats van te faciliteren in de verkoop van deze beleggingen), de klant met zijn neus op de feiten hebben gedrukt dat het om zeer risicovolle beleggingen ging die normaal gesproken niet openstonden voor particulieren beleggers. Omdat het in geval van [eisers] om consumenten ging die een levensverzekering wilden sluiten ligt het voor de hand dat zij in dat geval van zo’n risicovolle belegging zouden hebben afgezien. Op grond van de eigen stellingen van [eisers] kan worden aangenomen dat zij op zoek waren naar een (wat) hoger rendement, maar uit niets blijkt dat zij bereid was tot het nemen van stevige risico’s als in dit geval aan de orde.
Gelet hierop is aannemelijk geworden dat in de hypothetische situatie dat SEB Life niet onrechtmatig had gehandeld [eisers] niet de verzekeringsovereenkomsten zouden zijn aangegaan die zij feitelijk zijn aangegaan. Het condicio sine qua non-verband tussen de verwijtbare handelingen van SEB Life (de normschending) en de beleggingen in de PPP’s volgens de modelportefeuille en de schade die daaruit is voortgevloeid is daarmee aanwezig.
Toerekening van de schade
3.63.
SEB Life is alleen aansprakelijk voor schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van SEB Life berust, dat deze schade haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Daarbij is relevant in hoeverre de schade het
redelijkerwijste verwachten gevolg is van die gebeurtenis. Zo moet de schade waarschijnlijk en niet uitzonderlijk of abnormaal zijn. Het antwoord op de vraag of de schade kan worden toegerekend brengt een zogenoemde normatieve toets met zich mee.
3.64.
Bij antwoordakte na tussenvonnis tevens akte overlegging producties van
2 september 2020 heeft SEB Life betwist dat de vermeende schade haar redelijkerwijs kan worden toegerekend. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het verlies van inleg in meerdere door [eisers] gekozen fondsen is (grotendeels) het gevolg van fraude of andere ongeregeldheden binnen die fondsen waardoor zij zijn opgedoekt. Van een dergelijke fraude was bijvoorbeeld sprake bij het Cubex fonds. Voor zover SEB Life op basis van voor publiek beschikbare informatie kan beoordelen, was er tevens sprake van fraude bij het Axiom fonds en het Argyle fonds. Het zijn deze malversaties en niet het handelen van SEB Life, die de schade van [eisers] (primair) hebben veroorzaakt. Onder verwijzing naar de conclusie van A-G Hartlief van 5 juli 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:826, par. 3.47) betwist SEB Life aansprakelijk te zijn voor de verliezen van [eisers] , die (primair) veroorzaakt zijn door fraude bij de beleggingsfondsen. Zij stelt dat de aard en oorzaak van de schade van [eisers] zich verzetten tegen toerekening op grond van artikel 6:98 BW. De kern van de verwijten die SEB Life worden gemaakt is dat SEB Life onvoldoende informatie heeft verschaft aan [eisers] over de kenmerken en risico’s van de beleggingsfondsen waarvoor zij kozen. SEB Life wordt geen verwijt gemaakt omtrent een onderzoeksplicht ten aanzien van mogelijke fraude binnen deze beleggingsfondsen. De geschonden norm beschermt [eisers] niet tegen schade die het gevolg is van fraude bij de door [eisers] gekozen beleggingsfondsen. Dergelijke schade was voor SEB Life evenmin een voorzienbaar gevolg van het niet verstrekken van voldoende informatie over deze beleggingsfondsen.
3.65.
In reactie hierop stellen [eisers] (bij conclusie na enquête van 22 juni 2022) dat de schade wel aan het handelen van SEB Life kan worden toegerekend en SEB Life daarvoor aansprakelijk is. Zij betogen, onder verwijzing naar de dagvaarding, dat hedgefondsen zich vanwege hun specifieke eigenschappen zoals: illiquide, niet-transparant, moeilijk of niet te waarderen onderliggende waarden, geen toezicht, bij uitstek lenen voor fraude en andere misstanden. SEB Life heeft deze fondsen getoetst en beschikbaar gesteld in de PPP. Daarbij hield zij [eisers] voor dat zij (in strijd met de werkelijkheid) toetste op liquiditeit en waardeerbaarheid. Uit de overige informatie die SEB Life verstrekte, bleek niet de ware aard van de hedgefondsen. Zij kan zich niet verschuilen achter het feit dat zij met fraude binnen (één of meerdere) van de hedgefondsen niets van doen had. Dat zou bovendien tot de onaanvaardbare uitkomst leiden dat de gevolgen van de tekortkomingen van SEB Life worden afgewenteld op [eisers] Omdat de door SEB Life gecreëerde risico's zich manifesteren, is het redelijk dat die voor haar rekening komen. Dit alles aldus [eisers]
3.66.
Bij (antwoord)conclusie na enquête van 24 augustus 2022 is SEB Life ingegaan op het ontbreken van causaal verband tussen de haar verweten handelingen en de vermeende schade van [eisers] maar niet (meer) specifiek op de toerekening van de schade en het in dat verband door [eisers] ingenomen standpunt dat hedgefondsen zich vanwege hun specifieke eigenschappen bij uitstek lenen voor fraude en andere misstanden.
3.67.
De rechtbank heeft al eerder vastgesteld dat door [eisers] via de PPP is belegd in zeer risicovolle hedgefondsen (zie punt 5.10. van het tussenvonnis van 13 mei 2020). Dat bij drie van deze hedgefondsen (Cubex, Axiom en Argyle) sprake was van fraude, (mede) waardoor de inleg verloren is gegaan, is door [eisers] niet of niet gemotiveerd betwist. Zij heeft in de dagvaarding (zelf) gesteld dat zij in januari 2016 over het Cubex fonds een brief heeft ontvangen dat er misstanden waren en over het Axiom fonds heeft zij aangevoerd dat de Britse opsporingsdienst onderzoek doet naar dit fonds. Dat er bij de twee overige fondsen sprake is geweest van fraude, is gesteld noch gebleken.
SEB Life heeft kennis genomen van het verweer van [eisers] , als hiervoor onder 3.63 weergegeven, en vervolgens niet betwist dat hedgefondsen zich vanwege hun specifieke eigenschappen bij uitstek lenen voor fraude en andere misstanden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit het geval is en ook de fondsen waarin [eisers] heeft belegd zich voor fraude en andere misstanden leenden. Als professionele partij was SEB Life daarvan op de hoogte, dan wel had zij daarvan op de hoogte moeten zijn. Dat zo zijnde kan niet worden aangenomen dat de schade die (mede) het gevolg is van fraude binnen een aantal fondsen niet of in een te ver verwijderd verband staat met de normschendingen van SEB Life. Die normschendingen bestaan er in de kern immers in dat SEB Life deels misleidende/niet correcte en onvolledige informatie heeft verschaft aan [eisers] en haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de kenmerken van de gekozen hedgefondsen. Als tot die kenmerken behoort dat de fondsen gevoelig zijn voor fraude en andere misstanden en dit mede bijdraagt aan het risicovolle karakter van de fondsen, dan had SEB Life, die de fondsen zelf heeft toegelaten, dit moeten betrekken in haar informatieverschaffing.
De rechtbank concludeert dan ook dat de schade (ook wat betreft de fondsen waarin is gefraudeerd) SEB Life kan worden toegerekend. Er doet zich niet de situatie voor van de zogenaamde secundaire aansprakelijkheid, waarnaar SEB Life verwijst. De onder II gevorderde verklaring voor recht dat SEB Life aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden en te lijden schade, wordt dan ook toegewezen.
Omvang van de schade
3.68.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of en zo ja, hoeveel schade [eisers] hebben geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van SEB Life. Daarbij geldt dat [eisers] door middel van een schadevergoeding zoveel mogelijk in de toestand dienen te worden gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd indien de normschending niet zou hebben plaatsgevonden. Dit uitgangspunt brengt mee dat de omvang van de schade dient te worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende feiten niet zouden hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie).
3.69.
[eisers] betogen dat haar schade bestaat uit twee elementen: 1) het koersverlies (of eigenlijk de inleg die verloren is gegaan) en 2) het gemiste of gederfde rendement. De eerste post is onder het kopje ‘dwaling’ reeds besproken. Daarbij heeft de rechtbank beslist dat het geslaagde beroep op dwaling door [eisers] leidt tot een terugbetalings-verplichting van de inleg. Het gaat hier dus alleen nog om gevorderde schade ten aanzien van het gederfde rendement.
3.70.
[eisers] voeren aan dat zij in de hypothetische situatie (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) belegd zouden hebben conform een goed gespreide referentieportefeuille met een defensief risicoprofiel bestaande uit 30% aandelen en 70% vastrentende waarden, zoals obligaties (hierna: de referentieportefeuille 30/70). Zij onderbouwen dit met de stelling dat zij op zoek waren naar een alternatief voor het aanhouden van hun spaargeld op een reguliere spaarrekening omdat zij een iets hoger rendement wilden behalen, maar dat zij tegelijkertijd belegden met een pensioendoelstelling. Zij wilden hun vermogen in stand houden, maar waren bereid om - in ruil voor een iets hoger rendement -een iets groter risico te aanvaarden. Daarbij past volgens [eisers] een defensief risicoprofiel, zoals ook door [F] is vastgesteld. Zij wilden geen onaanvaardbare risico’s lopen en sluiten voor de zakelijke waarden (de aandelen) aan bij het rendement van de MSCI World Index, nu het om liquide, beursgenoteerde en goed te waarderen effecten moet gaan. Voor vastrentende waarden (de obligaties) sluiten zij aan bij het rendement van de [naam 2] index. Zij stellen dat het gemiste rendement van de familie [naam] vanaf het moment waarop zij zijn gaan beleggen via de PPP tot 1 april 2018 € 35.589,11 bedraagt en dit gemiste rendement gedurende deze periode voor [eiser sub 3] € 62.760,21 bedraagt. Voor een onderbouwing van deze bedragen verwijzen zij naar producties 51 en 52 bij de dagvaarding.
3.71.
SEB Life stelt dat het onwaarschijnlijk is dat [eisers] andere beleggingen zouden hebben gekozen als zij extra zou hebben gewaarschuwd. Zij betoogt dat [eisers] zich bewust waren van het beleggingsrisico en daarmee aanvaard hebben dat zij mogelijk geen rendement zouden maken op hun inlegpremie. SEB Life stelt verder dat uit niets blijkt [eisers] voor de referentieportefeuille 30/70 zouden hebben gekozen. Zij voert daartoe aan dat [eisers] ter comparitie hebben aangegeven dat zij mogelijk hun hypotheek zouden hebben afgelost dan wel hun spaargeld op de bank zouden hebben laten staan. Bovendien stelt SEB Life dat het ook niet juist is om voor de berekening van het gederfde rendement van deze referentieportefeuille uit te gaan nu deze niet representatief is. SEB Life betwist dat [eisers] bij het aangaan van de PPP een defensief risicoprofiel voor ogen hadden. Verder merkt zij op dat de in de referentieportefeuille 30/70 gehanteerde indices (rb: het geheel van aandelen of onderliggende waarden) brede index trackers zijn die zijn samengesteld uit duizenden verschillende effecten maar [eisers] nooit voor een dergelijke brede spreiding zouden hebben gekozen. Ook stelt zij dat het door [eisers] gehanteerde benchmarkrendement van circa 5,6% per jaar te hoog is in vergelijking met hetgeen [eisers] van de PPP mochten verwachten. Tenslotte wijst zij erop dat [eisers] vergeten zijn om bij de begroting van het gederfde rendement rekening te houden met de kosten en overlijdensrisicopremies die zij gedurende de looptijd van de overeenkomsten zouden moeten afdragen.
3.72.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat in de hypothetische situatie dat SEB Life niet onrechtmatig had gehandeld [eisers] niet de verzekeringsovereenkomsten zouden zijn aangegaan die zij feitelijk zijn aangegaan. De vraag is wat zij dan wel gedaan zouden hebben.
Vaststaat dat [eisers] op zoek waren naar een beter rendement op hun vermogen dan zij zouden krijgen via een reguliere spaarrekening omdat zij iets meer te besteden wilden hebben voor hun pensioen. Ook kan worden aangenomen dat zij over wilden gaan tot het sluiten van een levensverzekering op beleggingsbasis. Dit is immers waartoe zij hebben besloten. Zij wilden daarbij hun vermogen behouden met iets meer rendement. Onder die omstandigheden kan er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat zij bij SEB Life of een andere aanbieder van levensverzekeringen op beleggingsbasis tot een ander, meer defensief, beleggingspakket zouden hebben besloten.
Van de hypothetische situatie dat [eisers] hun hypotheek zouden hebben afgelost dan wel hun spaargeld op de bank zouden hebben laten staan, kan op grond van een enkele uitlating van de heer [eiser sub 3] en mevrouw [eiser sub 1] ter comparitie, niet worden uitgegaan. Deze uitlatingen vallen niet te rijmen met hun eerder ingenomen standpunt dat hun doelstelling was om een iets hoger rendement te behalen dan op een reguliere spaarrekening. Bovendien heeft [eiser sub 1] ter comparitie ook verklaard dat zij niet weet wat zij in de hypothetische situatie gedaan zou hebben.
3.73.
In het licht van hun doelstellingen en de feitelijke keuzes die [eisers] hebben gemaakt, hebben [eisers] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de hypothetische situatie zouden hebben gekozen voor de referentie-portefeuille 30/70. Daarbij wordt overwogen dat de keuze voor een dergelijke defensieve portefeuille met een index van duizenden fondsen met een (per saldo) defensief profiel en 70% obligaties niet in lijn is met de feitelijke keuze van [eisers] waarin hoe dan ook geen keuze voor obligaties zit. Daarnaast heeft [F] ter comparitie verklaard dat hij de PPP (zoals door [eisers] afgesloten) een aantrekkelijk product vond omdat een rendement van 1% per maand gegarandeerd was. Vaststaat dat hij wist dat er binnen de PPP door [eisers] 100% werd belegd in hedgefondsen en een gegarandeerd rendement van 1% per maand, in de zin van een
risicoloosrendement van 1% per maand, is niet reëel. Hieruit leidt de rechtbank af dat [F] niet de intentie had om een risicoloze belegging aan [eisers] te adviseren. Het ligt daarom voor de hand dat [F] , op wiens advies [eisers] zonder meer af gingen, deze intentie ook in de hypothetische situatie niet gehad zou hebben en een belegging met enig risico zou hebben geadviseerd, passend bij het clientprofiel en de beleggingsdoelstelling van [eisers]
3.74.
Met betrekking tot de vraag voor welke referentieportefeuille [eisers] in de hypothetische situatie vermoedelijk wel zouden hebben gekozen, behoeft de rechtbank voorlichting van een deskundige. Deze zal zich met name uit moeten laten over de vraag welke levensverzekering(en) op beleggingsbasis (met bijbehorende beleggingsportefeuille) ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten tussen partijen naar (destijds) gangbare inzichten passend zouden zijn geweest bij het clientprofiel van [eisers] , hun financiële situatie en hun beleggingsdoelstellingen. Als uitgangspunten gelden daarbij:
de leeftijd van [eisers] ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten ;
dat [eisers] geen relevante kennis over en ervaring met beleggen hadden en geen affiniteit met financiële producten;
dat [eisers] op zoek waren naar een beter rendement op hun spaargeld (de ingelegde bedragen) dan zij zouden krijgen op een reguliere spaarrekening;
dat [eisers] een beleggingsdoelstelling hadden via een levensverzekeringsproduct;
dat het spaargeld van [eisers] bedoeld was voor het pensioen. [eisers] wilden hun pensioenpot behouden maar ook iets meer te besteden hebben tijdens hun pensioen;
dat [eisers] zich liet bijstaan door een tussenpersoon ( [F] ) die via de producten van SEB Life dan wel een andere aanbieder op zoek was naar dit hogere rendement;
dat de familie [naam] een bedrag van € 70.000,00 wenste te beleggen:
- eind juni 2010 € 50.000,00 en
- medio april 2012 € 20.000,00 (beschikbaar om te beleggen € 21.200,00);
en dat zij tussentijds, op 11 augustus 2016, € 10.593,33 heeft opgenomen;
8) dat [eiser sub 3] een bedrag van € 120.000,00 wenste te beleggen:
- medio januari 2011 € 55.000,00 (beschikbaar om te beleggen € 58.300,00) en
- eind januari 2011 € 65.000,00 (beschikbaar om te beleggen € 68.900,00);
9. dat [eisers] zouden kiezen voor liquide, beursgenoteerde en goed te waarderen aandelen;
10. dat een advies om in obligaties of vergelijkbare defensieve waarden te beleggen, niet in overeenstemming zou zijn geweest met de doelstellingen van [eisers] en de risico’s die zij bereid waren om te nemen.
3.75.
De rechtbank is voornemens één deskundige te benoemen en zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in staat te stellen zich uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen, het specialisme en de persoon van de deskundige en de vraag wie het voorschot dient te voldoen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
Eigen schuld aan het ontstaan van de schade (artikel 6:101 BW)
3.76.
Hoewel nog niet vast staat of sprake is van schade noch de omvang van eventuele schade duidelijk is, zal de rechtbank om proceseconomische redenen ook vast oordelen over het eigen schuld verweer van SEB Life. SEB Life heeft betoogd dat [eisers] de grootste verantwoordelijkheid dragen voor de verliezen die zij hebben geleden, kort gezegd omdat:
a) SEB Life uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor het beleggingsrisico en het risico dat de inleg verloren zou gaan;
b) de schade het gevolg is van de eigen keuze van [eisers] en het niet realistisch is om een hoog rendement te verwachten bij laag risico beleggingen;
c) SEB Life er in het informatiemateriaal herhaaldelijk op heeft gewezen dat zij geen beleggingsadvies verstrekt en [eisers] zich daarvoor tot de tussenpersoon moesten wenden, hetgeen SEB Life ook mocht verwachten. Deze tussenpersonen hebben niet als hulppersoon van SEB Life geopereerd maar als adviseur van [eisers] en daarom zijn [eisers] verantwoordelijk voor hun handelen en laten;
d) [eisers] alleen is afgegaan op het advies van [F] ;
e) SEB Life er vanuit mocht gaan dat [eisers] zich in de kenmerken van de beleggingen zou verdiepen;
f) SEB Life in de Verklaring van goed begrip heeft gewezen op de eigen verantwoordelijk-heid van [eisers] ;
g) [eisers] niet hebben ingegrepen toen duidelijk werd dat zich problemen voordeden binnen de fondsen;
h) [eisers] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om kosteloos de activa die zij hielden in de fondsen te wijzigen.
3.77.
[eisers] hebben hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwisten dat zij hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Zij betogen dat zij niet meer konden doen dan zij hebben gedaan en dat zij niet wisten dat er risicovol werd belegd omdat deze risico’s niet kenbaar waren. Zij verwijten SEB Life dat zij als deskundige partij niet heeft ingegrepen toen zij wist dat ABC Connect en later [bedrijf 3] werkten met de modelportefeuille en zij [eisers] ook niet heeft geïnformeerd toen de AFM in 2012 hard ingreep. Volgens [eisers] is relevant de mate waarin SEB Life zelf verwijtbaar heeft gehandeld en dient het eigen schuld verweer verworpen te worden nu SEB Life haar informatie- en waarschuwingsplichten heeft genegeerd. Indien de rechtbank toch van oordeel is dat er sprake is van enige mate van eigen schuld, concludeert zij dat de billijkheid zich verzet tegen een grote korting.
3.78.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Voor zover SEB Life betoogt dat zij aan haar waarschuwings- en informatieplicht (onder meer via de Verklaring van Goed Begrip) heeft voldaan en [eisers] zich beter in het informatiemateriaal en de kenmerken van de beleggingen hadden moeten verdiepen, wordt dit standpunt verworpen. De rechtbank heeft immers eerder beslist dat SEB Life tekortgeschoten is in voornoemde verplichtingen en onder meer het informatiemateriaal misleidend was en niet volledig dan wel niet correct en daaruit in feite nauwelijks informatie werd verstrekt over de specifieke risico’s van de fondsen. Bovendien ging het (daardoor) min of meer langs [eisers] heen dat de PPP’s door de introducers van SEB Life nogal eenzijdig in de markt werden gezet met een vooraf vastgestelde modelportefeuille van fondsen waarbij niet werd gewaarschuwd voor (specifieke) risico’s.
Ook de hierboven onder sub c en sub d genoemde verwijten jegens [eisers] hebben naar het oordeel van de rechtbank niet bijgedragen aan het ontstaan van de schade. SEB Life legt de verantwoordelijkheid neer bij de tussenpersoon, maar vast is komen te staan dat SEB Life de manier waarop de PPP’s in de markt werden gezet heeft gefaciliteerd en SEB Life wist, mede aan de hand van de vele inschrijfformulieren, dat via de PPP de inleg van veel van de verzekerden werd ondergebracht in een select aantal risicovolle hedgefondsen (via de vooraf vastgestelde modelportefeuille). Los van de rol van de tussenpersoon bracht dit eerdergenoemde verplichtingen voor SEB Life jegens [eisers] met zich mee.
SEB Life verwijt [eisers] verder dat zij niet hebben ingegrepen toen duidelijk werd dat er zich problemen voordeden bij de fondsen en zij haar activa in de fondsen niet kosteloos hebben gewijzigd. Dit vergt naar het oordeel van de rechtbank echter te veel van verzekeringnemers zoals [eisers] die niet op de hoogte waren van de problemen van de fondsen en de risicovolle beleggingen/investeringen. Daarbij komt dat [eisers] gemotiveerd hebben gesteld dat de problemen bij de fondsen voor hen niet kenbaar waren, onder andere doordat SEB Life haar berichten met grote vertraging doorzond en zij haar cliënten steeds geruststelde. Ter illustratie hebben [eisers] een brief overgelegd van SEB Life over de zorgelijke ontwikkelingen van het Cubex fonds, waarin zij opmerkt dat haar cliënten op dat moment niets hoeven te doen. [eisers] hebben ook verklaard dat zij zich geen brief kunnen herinneren van SEB Life waarin hen is aangeboden om kosteloos te kunnen switchen van activa. Tijdens de comparitie van partijen heeft [F] verklaard dat hij deze brief wel heeft ontvangen maar dat het toen al niet meer mogelijk was om de fondsen te verlaten en de beleggingen niet meer van de hand konden worden gedaan. Dit is door SEB Life niet of niet gemotiveerd betwist. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat de onder sub g en h genoemde gedragingen evenmin zodanig hebben bijgedragen in het ontstaan van de schade dat dit reden is om de schade te verminderen met een percentage eigen schuld.
3.79.
Dit alles laat onverlet dat particuliere beleggers zoals [eisers] een eigen verantwoordelijkheid hebben bij de aanschaf van financiële producten. Zo oordeelde de Hoge Raad in het arrest Levob/B. van 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH2811) dat het hof bij zijn oordeel dat grond bestaat voor vermindering van de vergoedingsplicht van de financiële instelling op grond van eigen schuld (mede) in aanmerking mocht nemen dat van de cliënt mocht worden verwacht dat hij zich voor het aangaan van de overeenkomsten redelijke inspanningen getroostte teneinde de betekenis van het in de overeenkomsten bepaalde te doorgronden en de voor hem uit de overeenkomsten volgende verplichtingen en risicos te begrijpen. De rechtbank oordeelt dat [eisers] , die aangeven dat zij een defensief beleggingsprofiel hadden, met het afsluiten van de levensverzekeringen op beleggingsbasis bewust meer risicos hebben genomen dan verbonden aan een spaarrekening. Hun insteek was om een hoger rendement te behalen dan zij zouden krijgen wanneer zij hun geld op een spaarrekening zouden laten staan en zij hebben dit verzoek bij [F] neergelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [F] verklaard dat de keuze van de fondsen naar aanleiding van gesprekken met de betrokkenen (zoals [eisers] ), hun risicoprofiel en de rendementen van de hedgefondsen tot stand kwam. Hij heeft ook verklaard dat er sprake was van een aantrekkelijk product omdat een rendement van 1% per maand gegarandeerd was en er vooral gekeken werd naar de rendementen.
Het is echter een feit van algemene bekendheid dat aan een hoger potentieel rendement, in de regel een hoger risico verbonden is. Een rendement van 1% per maand is naar het oordeel van de rechtbank geen reëel rendement dat door [eisers] over de langere termijn met een zeer laag risico dan wel risicoloze belegging kon worden behaald. Omdat dit ‘te mooi is om waar te zijn’, had dit voor [eisers] aanleiding moeten zijn om te twijfelen of er wel sprake was van een spaarproduct, zoals de naam ‘Sparen Is Leuker’ doet vermoeden, of een product waarmee geen of zeer weinig risico werd gelopen. Gesteld noch gebleken is dat zij bij [F] hebben doorgevraagd of hebben geïnformeerd hoe het voorgehouden rendement mogelijk was bij een dergelijke belegging. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank in beperkte mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Indien na de (mogelijke) benoeming van een deskundige, de omvang van de schade is komen vast te staan, zal deze daarom op grond van eigen schuld worden verminderd met 15%. Alsdan zal 85% van de vastgestelde schade worden toegewezen.
Voor zover [eisers] menen dat op grond van de billijkheidscorrectie een nog beperktere korting passend is, is daarvoor onvoldoende grond aanwezig.
3.80.
De rechtbank ziet aanleiding om hetgeen toewijsbaar is reeds thans onder de beslissing vast te leggen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat SEB Life onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[eisers] , omdat SEB Life:
a. a) de PPP op de markt heeft gebracht door middel van misleidende, onjuiste, dan wel onvolledige informatie;
b) ernstig tekortgeschoten is in de op haar rustende informatie- en waarschuwingsplichten voor de verstrekking van de PPP;
c) heeft gefaciliteerd dat [eisers] op eenzijdige wijze hebben belegd in zeer risicovolle hedge funds;
4.2.
verklaart voor recht dat SEB Life aansprakelijk is voor de dientengevolge
door [eisers] geleden en nog te lijden schade;
4.3
verklaart voor recht dat de PPP's neergelegd in de overeenkomsten tussen [eisers] en SEB Life met polisnummer [polisnummer 2] ten name van [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] en met polisnummer [polisnummer 1] ten name van [eiser sub 3] en
[erflater] op 21 oktober 2016 zijn vernietigd op grond van dwaling;
4.4.
veroordeelt SEB Life tot (terug)betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van een bedrag van € 60.607,00;
4.5.
veroordeelt SEB Life tot (terug)betaling aan [eiser sub 3] van een bedrag van
€ 127.200,00;
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder punt 4.4. en 4.5. uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 maart 2023voor het nemen van een akte door [eisers] over hetgeen is vermeld onder punt 3.75., waarna SEB Life op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten, mr. J.A. Bik, en mr. G.J.H. van der Sangen en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.