ECLI:NL:RBOBR:2023:4004

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/01/379264 / FA RK 22-668
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie na piketmediation tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan over de wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de vader en moeder van twee minderjarigen. De vader, onderhoudsplichtig voor zes kinderen, heeft verzocht om aanpassing van de zorgregeling en de kinderalimentatie, na een eerdere beschikking van 23 mei 2018. Tijdens de piketmediation hebben partijen deels overeenstemming bereikt, maar er waren nog geschillen over het halen en brengen van de kinderen en de hoogte van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader onderhoudsplichtig is voor zowel zijn biologische kinderen als de geadopteerde kinderen van zijn partner. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarigen vastgesteld en de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De rechtbank heeft de kinderalimentatie voor de minderjarigen vastgesteld op € 154,- per maand, met een indexering per 1 januari 2023. De zorgregeling is gewijzigd zodat de vader de kinderen op vrijdag ophaalt en de moeder ze op zondag terugbrengt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie direct betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/379264 / FA RK 22-668
Uitspraak : 3 augustus 2023
Beschikking betreffende zorgregeling en kinderalimentatie in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de vader,
advocaat mr. B. Anik,
tegen
[naam moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de moeder,
advocaat mr. N.A.P. Heesterbeek,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vader en de moeder.
Deze procedure betreft de minderjarigen:
  • [naam minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna: [minderjarige 1] ;
  • [naam minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna: [minderjarige 2] .
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 14 februari 2022;
  • het verweerschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 4 april 2022;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • het F9-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 15 maart 2022;
  • het F9-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 6 april 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 november 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 1 december 2022.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 december 2022. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door mr. Anik;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Heesterbeek;
  • [naam] , namens de raad;
  • [naam] , als piketmediator.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders zich bereid verklaard om via piketmediation te proberen tot overeenstemming te komen over de tussen hen bestaande geschillen. De rechtbank heeft de beslissing daarom aangehouden in afwachting van het verloop van de piketmediation.
1.4.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van:
  • het F9-formulier van de advocaat van de moeder van 16 maart 2023;
  • het F9-formulier van de advocaat van de vader van 23 maart 2023;
  • het F9-formulier van de advocaat van de vader van 26 mei 2023;
  • het F9-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 6 juni 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. De samenwoning van partijen is geëindigd op [datum] .
2.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen zijn de volgende minderjarigen geboren:
  • [naam minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
2.4.
Bij beschikking van 23 mei 2018 van deze rechtbank is bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de ouders gezamenlijk toekomt. Daarnaast is de volgende zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld:
De vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige 1] :
- tot en met de zomervakantie gedurende drie keer per maand, als volgt te verdelen:
o in week 1. op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur;
o in week 2. zaterdag van 9.00 uur (met overnachting) tot zondag 13.00 uur;
o in week 3. verblijft [minderjarige 1] het hele weekend bij zijn moeder;
o in week 4. op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur.
- na de zomervakantie gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 16.00 uur, en
o gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, de verdeling in onderling overleg tussen partijen te bepalen, en
o vanaf [datum] tijdens de verjaardag van de kinderen, om en om met de moeder te verdelen in die zin dat het ene jaar de verjaardag van [minderjarige 1] bij de vader zal worden gevierd en de verjaardag van [minderjarige 2] bij de moeder en het jaar daarop andersom.
De vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige 2] :
- tot en met de zomervakantie gedurende twee keer per maand, als volgt te verdelen:
in week 1. op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur;
in week 4. op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur.
- na de zomervakantie gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 16.00 uur, en
o na de kerstvakantie gedurende de helft van de vakanties en feestdagen de verdeling in onderling overleg tussen partijen te bepalen, en
o vanaf [datum] tijdens de verjaardag van de kinderen, om en om met de moeder te verdelen in die zin dat het ene jaar de verjaardag van [minderjarige 1] bij de vader zal worden gevierd en de verjaardag van [minderjarige 2] bij de moeder en het jaar daarop andersom.
Verder heeft de rechtbank de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gewijzigd en bepaald dat de vader ten behoeve van de kinderen met ingang van 2 november 2017 een bedrag van € 193,83 per kind per maand dient te betalen en met ingang van de eerste dag na de zomervakantie 2018 een bedrag van € 145,27 per kind per maand dient te betalen.
2.5.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie per 1 januari 2022 (afgerond) € 159,- kind per maand.
2.6.
De vader is op [huwelijksdatum] gehuwd met [naam partner vader] (hierna ook te noemen: [partner vader] ). Zij heeft twee kinderen uit een vorige relatie:
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
  • [naam minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 4] .
2.7.
De vader heeft [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geadopteerd en zij hebben daarbij de geslachtsnaam van de vader gekregen. De vader en [partner man] zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.8.
Verder zijn in de relatie van de vader en [partner man] , voorafgaand aan hun huwelijk, geboren:
  • [naam minderjairge 5] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 5] ;
  • [naam minderjarige 6] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 6] .
2.9.
De vader heeft [minderjarige 5] en [minderjarige 6] erkend. De vader en [partner man] zijn (van rechtswege) met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 5] en [minderjarige 6] belast.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt de beschikking van 23 mei 2018 te wijzigen voor wat betreft de zorgregeling en de kinderalimentatie en te bepalen dat:
  • de kinderen drie weekenden in de maand van vrijdag tussen 18.00 uur en 18.30 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de vader de kinderen op de vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen op de zondag ophaalt bij de vader;
  • de vader met ingang van 28 oktober 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] € 71,- per maand en voor [minderjarige 2] € 83,- per maand dient te betalen.
3.2.
De moeder voert hiertegen verweer.
3.3.
In piketmediation hebben de ouders nadere afspraken kunnen maken over de zorgregeling. Over het halen en brengen en de kinderalimentatie hebben de ouders geen overeenstemming kunnen bereiken. De ouders hebben de rechtbank verzocht over deze punten een beslissing te nemen.

4.De beoordeling

Zorgregeling

4.1.
De ouders hebben samen het gezag. De rechter kan op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing of een door de ouders onderling gesloten overeenkomst wijzigen, omdat daarna de omstandigheden zijn gewijzigd of omdat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) samen met artikel 1:377e BW). Deze gewijzigde regeling kan gaan over de zorgregeling.
Verdeling van de zorg
4.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen met elkaar overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg. De rechtbank heeft partijen uitdrukkelijk gevraagd of zij wensen dat de gemaakte afspraken over de verdeling van de zorg in de beschikking worden opgenomen. De moeder heeft aangegeven dat zij dat wenst, maar de vader niet. De rechtbank ziet daarom geen basis om de afspraken in de beschikking op te nemen. De rechtbank merkt hierover nog wel op dat de afspraken van partijen, waarvan de moeder een kopie aan de rechtbank heeft doen toekomen, door beide partijen zijn ondertekend en dat zij daarmee ten opzichte van elkaar verplicht zijn zich aan die afspraken te houden.
Halen en brengen
4.3.
De rechtbank is met de vader van oordeel dat het halen en brengen van de kinderen in gelijke mate tussen de ouders moet worden verdeeld. Beide ouders hebben namelijk de verantwoordelijkheid om het contact tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder te onderhouden en te bevorderen. Het uitgangspunt is daarom dat beide ouders een gelijk aandeel hebben in het halen en brengen van de kinderen. De verhuizing van de vader naar [plaats] doet daar niet aan af. De ouders woonden daarvoor immers ook al op een vergelijkbare afstand van elkaar, nadat de moeder naar [plaats] was verhuisd. De moeder stelt verder dat zij het financieel niet kan opbrengen om een deel van het halen en brengen voor haar rekening te nemen. De moeder heeft deze stelling echter onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt om het halen en brengen gelijk te verdelen. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de afspraken die de ouders in piketmediation over de zorgregeling hebben gemaakt. Daaruit maakt de rechtbank op dat de kinderen voortaan een weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 u tot zondagavond 18.00 uur bij de vader verblijven. De moeder heeft verklaard dat zij werkt op vrijdag. De vader heeft verklaard dat hij vrij is op vrijdag. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de vader de kinderen op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen op zondag ophaalt bij de vader.
Kinderalimentatie
Ontvankelijkheid
4.4.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.5.
De vader stelt dat er vanwege zijn nieuwe gezinssamenstelling, de wijziging in het inkomen van de moeder en de (verzochte) wijziging van de zorgregeling voldoende aanleiding is voor een herbeoordeling van de geldende kinderalimentatie. De vader is kostwinner van zijn gezin en kan de kinderalimentatie (naast de vervoerskosten in verband met de zorgregeling) niet meer betalen.
4.6.
De moeder betwist dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De vader heeft niet aangetoond dat hij onderhoudsplichtig is ten opzichte van zijn stiefdochters, wat de eigen inkomsten van de partner van de vader zijn en wat de biologische vaders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] kunnen bijdragen in hun kosten. Het klopt dat de moeder nu geen bijstandsuitkering maar een inkomen uit dienstverband geniet. Het is echter inkomen ter hoogte van een bijstandsuitkering.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de moeder stelt, is de vader wel onderhoudsplichtig ten opzichte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De vader is als gevolg van de adoptie van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] nu hun ‘ouder’ in de zin van artikel 1:392 lid 1 aanhef en sub a BW. Overigens blijkt ook uit de BRP en het Centraal Gezagsregister, die de rechtbank ambtshalve heeft geraadpleegd, dat de man de juridische vader is van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en mede met het ouderlijk gezag over hen is belast.
4.8.
Voor zover de moeder betoogt dat ondanks de juridische afstammingsrelatie tussen de vader en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , slechts of ook de biologische vaders van deze kinderen onderhoudsplichtig zijn jegens hen, treft dat betoog geen doel. Aan artikel 1:394 lid 1 BW kan immers geen aanspraak op kinderalimentatie jegens de biologische vader worden ontleend, zolang een kind een ander tot wettige vader heeft. Van deze hoofdregel kan slechts worden afgeweken, als tussen het kind en zijn biologische vader een als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM aan te merken betrekking bestaat en voor zover artikel 8 EVRM dat eist omdat het in zoverre een positieve verplichting oplegt om het kind een aanspraak op levensonderhoud jegens zijn biologische vader toe te kennen. Een zodanige doorbreking van het in de wet neergelegde stelsel moet met name worden aangenomen wanneer blijkt dat de wettige vader niet in staat is om in het levensonderhoud van het kind te voorzien of dat dit op andere grond niet in rechte kan worden afgedwongen dan wel dat van de moeder redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij hem ter zake aanspreekt (vgl. HR 26 april 1996, NJ1997, 119). Deze opsomming is niet-limitatief en bovendien kan ook de omstandigheid dat een wettige vader wel gedeeltelijk maar niet volledig in staat is de kinderen te onderhouden, een grond voor doorbreking van het wettelijke stelsel opleveren (vgl. HR 18 februari 2011, NJ2011/90, ECLI:NL:HR:2011:BO9841). De rechtbank overweegt in dit kader dat niet is gesteld of gebleken dat tussen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en hun respectievelijke biologische vaders sprake is van een familie- en gezinsleven als hiervoor bedoeld. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat de biologische vaders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet naar hen omkijken en al zes respectievelijk vier à vijf jaar uit beeld zijn. Eén van de biologische vaders woont in [land] . De andere biologische vader woont in Nederland, maar op een onbekend adres. De vader en zijn partner hebben geprobeerd dat adres te achterhalen, maar dat is niet gelukt. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van omstandigheden die doorbreking van het wettelijk stelsel rechtvaardigheden.
4.9.
Het voorgaande maakt duidelijk dat de vader nu, anders dan ten tijde van de vaststelling van de geldende kinderalimentatie, onderhoudsplichtig is voor zes kinderen. Alleen al dat feit rechtvaardigt een herbeoordeling van de geldende kinderalimentatie.
Ingangsdatum
4.10.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
4.11.
De rechtbank zal uitgaan van de datum van binnenkomst van het verzoekschrift, zijnde 14 februari 2022. De moeder kon eerst vanaf die datum in redelijkheid rekening houden met een eventuele verlaging van de kinderalimentatie. De rechtbank betrekt daarbij dat sprake is van een betalingsachterstand ten aanzien van de kinderalimentatie, zodat aannemelijk is dat de moeder niet gehouden zal zijn om op basis van deze beschikking teveel betaalde kinderalimentatie terug te betalen aan de vader.
Behoefte
4.12.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is tussen partijen niet in geschil. Deze bedraagt (naar analogie van de wettelijke indexering) per 1 januari 2022 afgerond € 226,- per maand ( [minderjarige 1] ) respectievelijk € 260,- per maand ( [minderjarige 2] ). Aangezien de aan de moeder betaalde kinderalimentatie gelijkelijk aan de kinderen zal worden besteed, zal de rechtbank hierna met de gezamenlijke behoefte rekenen, zijnde € 486,- per maand.
4.13.
De vader heeft de behoefte van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] berekend op € 291,- per kind per maand. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij kan instemmen met die berekening, met dien verstande dat de behoefte van deze vier kinderen per augustus 2022 is gedaald wegens de inkomensdaling aan de zijde van de vader. De rechtbank volgt de moeder niet in die stelling. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Bij de berekening van de behoefte van de kinderen van de vader en zijn partner gaat de rechtbank uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen
ten tijde van de ingangsdatumvan de wijziging van de kinderalimentatie. Zoals hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank de ingangsdatum vast op 14 februari 2022. De onderhoudsverplichting van de vader jegens deze kinderen is daarvóór al ontstaan, maar deze bestond in ieder geval ten tijde van de ingangsdatum en daarvan heeft de rechtbank ook financiële gegevens. De latere inkomens
dalingwordt buiten beschouwing gelaten, aangezien latere wijzigingen in het inkomen in beginsel geen invloed hebben op de hoogte van de behoefte (alleen een inkomens
stijgingkan onder omstandigheden invloed hebben op de behoefte van de kinderen, maar daarvan is geen sprake).
Draagkracht
4.14.
Vervolgens dient de draagkracht van partijen te worden vastgesteld. De rechtbank zal hiervoor de tarieven van het jaar 2022 hanteren.
Draagkracht van de vader
4.15.
De vader heeft als productie 10 bij F9-formulier van 30 november 2022 een draagkrachtberekening overgelegd. Hieruit blijkt een draagkracht aan de zijde van vader van € 729,- per maand. De vader stelt dat hij sinds augustus 2022 een lager inkomen heeft, omdat hij sindsdien 8 uur per week ouderschapsverlof opneemt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader verklaard dat zij een nadere berekening heeft gemaakt na het indienen van voormelde stukken, rekening houdend met de korting op het inkomen van de vader wegens het opnemen van ouderschapsverlof. Daaruit blijkt dat de draagkracht van de vader per augustus 2022 € 554,- per maand bedraagt.
4.16.
Namens de moeder is verklaard dat zij kan instemmen met de bij productie 10 overgelegde berekening van de draagkracht van de vader en dat met ingang van augustus 2022 de draagkracht aan de zijde van de vader op € 554,- per maand wordt vastgesteld.
4.17.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de draagkracht van de vader vast op:
  • € 729,- per maand in de periode van 14 februari 2022 tot 1 augustus 2022;
  • € 554,- per maand in de periode vanaf 1 augustus 2022.
4.18.
Deze draagkracht moet de rechtbank verdelen over alle kinderen waarvoor de vader onderhoudsplichtig is. De rechtbank verdeelt de draagkracht naar rato van de behoefte, omdat in ieder geval het verschil tussen de behoefte van [minderjarige 1] en de behoefte van de kinderen van de vader en zijn partner vrij groot is. Deze verdeling ziet er dan als volgt uit:
Periode van 14 februari 2022 tot 1 augustus 2022
Naam kind(eren)
Behoefte
Verdeling
Beschikbaar
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
486
486/1650x729
215
[minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6]
1164
1164/1650x729
514
totaal
1650
729
Periode vanaf 1 augustus 2022
Naam kind(eren)
Behoefte
Verdeling
Beschikbaar
[minderjarige 1]
486
486/1650x554
163
[minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6]
1164
1164/1650x554
391
totaal
1650
554
Draagkracht van de moeder
4.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de periode vanaf de ingangsdatum tot 14 september 2022 kan worden uitgegaan van de draagkrachtberekening die de vader bij productie 10 heeft overgelegd. Hieruit blijkt een draagkracht aan de zijde van de moeder van € 279,- per maand. De rechtbank zal van deze draagkracht uitgaan in de periode van 14 februari 2022 tot 14 september 2022.
4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader verklaard dat zij een nadere berekening van de draagkracht van de moeder heeft gemaakt aan de hand van de inkomensgegevens per 14 september 2022: de ingangsdatum van de nieuwe arbeidsovereenkomst van de moeder. Tussen partijen was er overwegend overeenstemming over de daarbij gehanteerde uitgangspunten, waarmee de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de moeder rekening zal houden. Alleen over van de wijze waarop het IKB (Individueel Keuzebudget) in relatie tot de vakantietoeslag en de dertiende maand in de berekening moet worden betrokken, waren partijen het niet eens. De rechtbank volgt daarin het standpunt van de moeder: de moeder heeft recht op IKB en blijkens artikel 8 van de nieuwe arbeidsovereenkomst van de moeder, in samenhang met de salarisstroken vanaf medio september 2022, zijn de (opbouw van de) vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering bij het IKB ad € 328,- per maand inbegrepen.
4.21.
De rechtbank stelt daarom het bruto maandsalaris van de moeder vast op € 1.726,- per maand, vermeerderd met (enkel) het IKB van € 328,- per maand, alsmede het bedrag ter zake opleidingsbudget van € 30,-, waarover geen discussie bestaat. Het bruto maandinkomen wordt niet opgehoogd met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering, zoals door de advocaat van de vader is betoogd, omdat er dan een dubbeltelling zou ontstaan. Het bruto maandsalaris waarmee de rechtbank rekent, bedraagt dan € 2.084,-.
4.22.
Verder houdt de rechtbank rekening met een bedrag van € 146,- per maand ter zake pensioenpremie.
4.23.
Blijkens de door de rechtbank op basis van voormelde uitgangspunten gemaakte draagkrachtberekening over de periode vanaf 14 september 2022 bedraagt het kindgebondenbudget in die periode op jaarbasis € 5.550,-, zijnde € 462,- per maand.
4.24.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende heffingskortingen:
  • algemene heffingskorting;
  • arbeidskorting;
  • inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.25.
Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. De moeder stelt dat zij na aftrek van de kinderopvangtoeslag € 325,- per maand aan kosten ter zake kinderopvang betaalt en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de berekening van haar draagkracht omdat dit feitelijk van invloed is op wat zij maandelijks overhoudt om aan de kinderen te besteden. De rechtbank is van oordeel dat alleen met uitzonderlijke extra kosten van kinderen rekening kan worden gehouden (in het kader van de behoefteberekening van de kinderen). Niet is gesteld of gebleken dat de door de moeder aangevoerde (netto) kosten van kinderopvang niet of onvoldoende in de in de Nibud-tabellen gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. De moeder wordt geacht deze kosten te voldoen als hoofdverzorgende ouder, waarvoor zij ook toeslagen, kinderalimentatie en kindgebondenbudget ontvangt. De rechtbank gaat dus voorbij aan de stelling van de moeder over de kinderopvangkosten.
4.26.
De draagkracht van de moeder bedraagt € 462,- per maand in de periode vanaf 14 september 2022. De door de rechtbank gemaakte draagkrachtberekening zal worden aangehecht aan deze beschikking.
Draagkracht van [partner man]
4.27.
De vader heeft verklaard en met stukken onderbouwd dat zijn partner voorheen 20 uur per week werkte, maar dat zij haar dienstverband per 1 oktober 2022 heeft teruggebracht naar 10 uur per week. Met ingang van het jaar 2023 wordt dit omgezet naar een 0-urencontract. Zijn partner wil door minder te gaan werken er meer voor de kinderen kunnen zijn.
4.28.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat van een draagkracht van € 50,- per maand kan worden uitgegaan op basis van het inkomen dat zij genoot vóór 1 oktober 2022. De moeder heeft wel haar vraagtekens gezet bij de noodzaak voor [partner man] om minder te gaan werken, maar zij heeft niet betwist dat van de (minimale) draagkracht van € 50,- per maand kan worden uitgegaan.
De gezamenlijke draagkracht
4.29.
De rechtbank zal nu per kind de draagkracht van de verschillende onderhoudsplichtigen met elkaar vergelijken om te bezien wie welk aandeel in de kosten van dit kind moet voldoen, mits de gezamenlijke draagkracht van de onderhoudsplichtigen voldoende is om in de behoefte te voorzien.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
4.30.
De voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikbare draagkracht van de vader bedraagt:
  • € 215,- per maand in de periode van 14 februari 2022 tot 1 augustus 2022;
  • € 163,- per maand in de periode vanaf 1 augustus 2022;
4.31.
De draagkracht van de moeder bedraagt:
  • € 279,- per maand in de periode van 14 februari 2022 tot en met 14 september 2022;
  • € 462,- per maand in de periode vanaf 14 september 2022.
4.32.
De gezamenlijke draagkracht van de vader en de moeder ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt aldus:
  • (215 + 279 =) € 494,- per maand in de periode van 14 februari 2022 tot 1 augustus 2022 (periode 1);
  • (163 + 279 =) € 442,- per maand in de periode van 1 augustus 2022 tot 14 september 2022 (periode 2);
  • (163 + 462 =) € 625,- per maand in de periode vanaf 14 september 2022 (periode 3).
[minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6]
4.33.
De gezamenlijke draagkracht van de vader en [partner man] ten behoeve van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] bedraagt:
  • (514 + 50 =) € 554,- per maand in de periode van 14 februari 2022 tot 1 augustus 2022;
  • (391 + 50 =) € 441,- per maand in de periode vanaf 1 augustus 2022.
Tussenconclusies
4.34.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is hiervoor onder punt 4.12 vastgesteld op € 486,- per maand in totaal.
In
periode 2is de totale beschikbare draagkracht lager dan de totale behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In die periode dient het eigen aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te worden vastgesteld op de voor hen beschikbare draagkracht van de vader, zijnde € 163,- per maand.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen in de periodes 1 en 3 de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overstijgt zal de rechtbank voor die periodes berekenen in welke verhouding hun behoefte tussen partijen moet worden verdeeld. Zie hierna onder ‘Draagkrachtvergelijking’.
4.35.
De behoefte van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] is hiervoor onder punt 4.13 vastgesteld op € 1.164,- per maand in totaal. Nu er ten aanzien van de kinderen van de vader en [partner man] een draagkrachttekort is, is er geen sprake van niet benutte draagkracht van de vader voor deze kinderen die zij kunnen aanwenden (‘overhevelen’) ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Draagkrachtvergelijking
4.36.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Periode 1
4.37.
Het eigen aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt € 215,00 / € 494,00 x € 486,00 = € 211,00 per maand.
4.38.
Het eigen aandeel van de moeder in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt € 279,00 / € 494,00 x € 486,00 = € 275,00 per maand.
Periode 3
4.39.
Het eigen aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt € 163,00 / € 625,00 x € 486,00 = € 127,00 per maand.
4.40.
Het eigen aandeel van de moeder in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt € 462,00 / € 625,00 x € 486,00 = € 359,00 per maand.
Zorgkorting
4.41.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de vader een deel van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in natura betaalt, in de vorm van de zorgkorting waarmee bij het vaststellen van de kinderalimentatie rekening moet worden gehouden. Tussen de ouders is niet in geschil dat bij de huidige regeling, waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij de vader verblijven, een zorgkorting van 25% passend is. Nu de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 486,00 per maand bedraagt, beloopt deze korting een bedrag van € 121,- per maand.
4.42.
Aangezien de draagkracht van de ouders in periode 2 onvoldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien, komt conform de richtlijnen uit het TREMA-rapport de helft van het draagkrachttekort in mindering op de zorgkorting. Nu het draagkrachttekort € 44,- per maand bedraagt, kan de vader een zorgkorting van € 99,- per maand verzilveren (€ 121,- minus € 22,-). Na aftrek van deze korting bedraagt de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 64,- per maand.
4.43.
Aangezien de draagkracht van de ouders in de periodes 1 en 3 voldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien, wordt de zorgkorting in mindering gebracht op het aldus berekende aandeel van de vader. Na aftrek van deze korting bedraagt de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen:
  • € 90,- per maand in periode 1;
  • € 28, - per maand in periode 3.
4.44.
Rekening houdend met de grenzen van de rechtsstrijd zal de rechtbank de door de vader aan de moeder ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen kinderalimentatie echter met ingang van 14 februari 2022 vaststellen op € 154,- per maand ofwel € 77,- per kind per maand. Ook in dit kader gaat de rechtbank er namelijk van uit dat de voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
in totaalte betalen kinderalimentatie aan beide kinderen gelijkelijk door de moeder zal worden besteed. De rechtbank begrijpt het verzoek van de vader daarom zo dat hij verzoekt een bedrag van in totaal (€ 71,- + € 83,- =) € 154,- per maand, ofwel € 77,- per kind per maand ter zake kinderalimentatie vast te stellen.
Indexering
4.45.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2023 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2023 met de wettelijke indexering van 3,4%.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.46.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
Proceskosten
4.47.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 23 mei 2018 voor wat betreft de haal- en brengregeling in het kader van de regeling ter zake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage door de vader te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als hierna te melden;
5.2.
stelt de volgende haal- en brengregeling vast: in de weekenden waarin de kinderen bij de vader verblijven, haalt de vader de kinderen op vrijdag op bij de moeder en haalt de moeder de kinderen op zondag op bij de vader;
5.3.
bepaalt dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 14 februari 2022 nader wordt bepaald op:
  • € 154,- per maand ofwel € 77,- per kind per maand in de periode van 14 februari 2022 tot 1 januari 2023;
  • € 159,24 per maand ofwel € 79,62 per kind per maand met ingang van 1 januari 2023, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.5.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Aarts, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 augustus 2023.
Conc: BBvdP
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.