ECLI:NL:RBOBR:2023:400

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
9405332 \ CV EXPL 21-4009
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van bemiddelingskosten wegens belangenconflict

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een onderneming die zich bezighoudt met arbeidsbemiddeling en praktijkbemiddeling, en Dentzorg B.V., een tandartsenpraktijk. [eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 3.635,15 van Dentzorg, dat voortkwam uit een bemiddelingsovereenkomst. De kern van het geschil was dat [eiser] volgens Dentzorg in strijd heeft gehandeld met het verbod op het dienen van twee heren, omdat zij ook een bemiddelingsovereenkomst had gesloten met een potentiële overnamekandidaat van Dentzorg. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van tweezijdige bemiddeling, wat in strijd is met artikel 7:417 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat een bemiddelaar slechts als lasthebber van beide partijen mag optreden als er geen strijd tussen de belangen van beide partijen is. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van Dentzorg en de overnamekandidaat niet verenigbaar waren, waardoor [eiser] geen recht op loon had. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van Dentzorg.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9405332 \ CV EXPL 21-4009
Vonnis van 26 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Van Loon Incasso Advocaten,
tegen
DENTZORG B.V.,
gevestigd te Vlijmen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Dentzorg,
gemachtigde: mr. M. Stegeman.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 11 augustus 2021 met 8 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie, met 2 producties;
- het tussenvonnis van 23 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 9;
- de akte van [eiser] met producties 10 en 11.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2023. Namens [eiser] zijn verschenen [A] , operationeel manager en [B] , consultant. Namens Dentzorg is verschenen [C] , bijgestaan door gemachtigde mr. M. Stegeman. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een onderneming die zich bezig houdt met onder meer arbeidsbemiddeling, praktijkbemiddeling en het detacheren van mensen in de gezondheidszorg.
2.2.
Dentzorg is de tandartsenpraktijk van [C] (hierna: [C] ).
2.3.
Op 9 maart 2021 heeft [C] namens Dentzorg een inschrijfformulier ondertekend waarbij onder de zin ‘ik maak graag gebruik van de volgende dienstverlening van [eiser] Praktijkbemiddeling’ de letter ‘B: startfee € 2500’ is aangekruist.
2.4.
Bij factuur van 22 maart 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 3.025,- (inclusief btw) bij Dentzorg in rekening gebracht. Deze factuur is door Dentzorg onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Dentzorg tot betaling van € 3.635,15, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 3.025,- vanaf 3 augustus 2021, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt – kort weergegeven – aan haar vordering ten grondslag dat Dentzorg haar betalingsverplichting niet nakomt. Op basis van de tussen [eiser] en Dentzorg gesloten bemiddelingsovereenkomst dient Dentzorg een startfee van € 2.500,- exclusief btw, oftewel € 3.025,- inclusief btw, te voldoen. De factuur van 22 maart 2021 waarbij dit bedrag in rekening is gebracht, is ondanks aanmaning en sommatie, niet voldaan. Dentzorg verkeert in verzuim en is ook de wettelijke handelsrente verschuldigd. Omdat [eiser] genoodzaakt was haar vordering ter incassering uit handen te geven, dient Dentzorg ook de buitengerechtelijke kosten van € 427,50 (exclusief btw) te vergoeden.
3.3.
Dentzorg voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
[eiser] heeft gehandeld in strijd met het verbod op het dienen van twee heren. Tijdens het eerste gesprek met een overnamekandidaat is gebleken dat [eiser] niet alleen de belangen van Dentzorg behartigde, maar ook die van de overnamekandidaat. [eiser] heeft bij deze overnamekandidaat eveneens een bemiddelingsfee bedongen. Aan [eiser] komt dan ook geen beloning toe. Subsidiair geldt dat is afgesproken dat [eiser] zou werken op basis van ‘no cure no pay’. Deze afspraak blijkt uit het feit dat [eiser] al met de werkzaamheden is begonnen, voordat de factuur was betaald. Omdat er geen resultaat is bereikt, is Dentzorg geen betaling verschuldigd. Meer subsidiair voert Dentzorg aan dat sprake is van dwaling. Zij verkeerde in de veronderstelling dat [eiser] integer zou handelen en alleen haar belangen zou behartigen en is er niet over geïnformeerd dat [eiser] ook een vergoeding van (potentiële) kopers ontvangt. Bij een juiste voorstelling van zaken zou de overeenkomst niet zijn gesloten. De overeenkomst is dan ook vernietigbaar. Daarnaast is er grond voor ontbinding van de overeenkomst. [eiser] is namelijk tekortgeschoten, door Dentzorg niet te informeren over het ontvangen van een vergoeding van (potentiële) kopers. [eiser] heeft niet op een wijze uitvoering gegeven aan haar rol als bemiddelaar, die van een redelijk handelend bemiddelaar mag worden verwacht. Ten slotte betwist Dentzorg de hoogte van de vordering. Het is gelet op de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om het gehele bedrag van € 2.500,- (exclusief btw) in rekening te brengen, terwijl [eiser] heeft erkend dat zij niet meer dan 7 uur aan de werkzaamheden heeft besteed.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooraf wordt opgemerkt dat de gemachtigde van Dentzorg ter zitting heeft verklaard dat per abuis op het voorblad van de conclusie van antwoord “tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie” is vermeld. Dentzorg heeft geen reconventionele vordering ingesteld en heeft dat ook niet beoogd. [eiser] heeft een “conclusie van antwoord in reconventie” genomen, wat in wezen geen verweer tegen een “reconventionele vordering” is, maar een schriftelijke reactie op het door Dentzorg gevoerde verweer.
4.2.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten die inhoudt dat [eiser] voor Dentzorg zou bemiddelen bij de verkoop van de tandartspraktijk. De bemiddeling bestaat bij route B, waarvoor Dentzorg heeft gekozen, uit:
  • inschrijving in de database van [eiser] ,
  • een intakegesprek op locatie
  • een advertentie op de website van [eiser]
  • de screening van potentiële kopers en het doorgeven van leads
  • een quick scan / waardebepaling van de praktijk, en
  • actieve leadgeneratie via mailings, search database & social media.
4.3.
Op deze bemiddelingsovereenkomst ex artikel 7:425 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is via artikel 7:427 BW artikel 7:417 BW van overeenkomstige toepassing is.
In artikel 7:417 BW is bepaald dat een lasthebber (hier: bemiddelaar) slechts tevens als lasthebber (bemiddelaar) van de wederpartij mag optreden indien de inhoud van de rechtshandeling (hier: de bemiddeling) zo nauwkeurig vaststaat dat strijd tussen de belangen van beide lastgevers (hier: opdrachtgevers) is uitgesloten (artikel 7:417 lid 1 BW). Overtreding van dit artikel, heeft tot gevolg dat de lasthebber (bemiddelaar) zijn recht op loon verliest (7:417 lid 3 BW).
4.4.
Door [eiser] is erkend dat zij ook een bemiddelingsovereenkomst heeft gesloten met de potentiële overnamekandidaat die op 22 maart 2021 Dentzorg heeft bezocht. Er is dus sprake geweest van tweezijdige bemiddeling (‘het dienen van twee heren’). [eiser] stelt zich op het standpunt dat deze tweezijdige bemiddeling is geoorloofd, omdat belangenverstrengeling van beide opdrachtgevers is uitgesloten. [eiser] heeft toegelicht dat Dentzorg voor route B heeft gekozen, waarbij [eiser] enkel partijen bij elkaar brengt en niet namens een opdrachtgever deelneemt aan de onderhandelingen, zoals bij route C wel het geval is. De kantonrechter volgt [eiser] daarin niet. De bemiddelingsactiviteiten die [eiser] bij route B aanbiedt, staan niet zo nauwkeurig vast, dat strijd tussen de belangen van Dentzorg en de overnamekandidaat is uitgesloten. Het belang van Dentzorg is immers een zo hoog mogelijke verkoopprijs ontvangen, terwijl het belang van de overname-kandidaat is een zo laag mogelijke koopprijs te betalen. Dat [eiser] niet zelf deelneemt aan de onderhandelingen, sluit een dergelijke strijd niet uit. Uit haar toelichting ter zitting blijkt immers dat zij actief tracht partijen tot overeenstemming te brengen door “plooien glad te strijken”. Bovendien heeft Dentzorg terecht aangevoerd, dat [eiser] partijen bij elkaar brengt op basis van een door haar geschatte waardebepaling, die niet geheel objectief is vast te stellen, ondanks dat daarvoor bepaalde vuistregels worden gebruikt. Ook bij die bemiddelingsactiviteit bestaat bij het dienen van twee heren, gevaar voor een belangenconflict.
4.5.
Het betoog van [eiser] dat Dentzorg bekend was met het dienen van twee heren leidt niet tot een ander oordeel. Bekendheid met tweezijdige bemiddeling voorkomt het verval van het recht op loon niet. Het al dan niet specifiek schriftelijk toestemming geven voor het dienen van twee heren, zou enkel gevolgen kunnen hebben voor de rechtsgeldigheid van door [eiser] verrichte rechtshandelingen (artikel 7:417 lid 2 BW). Dat is hier niet aan de orde. Daarnaast heeft Dentzorg gemotiveerd weersproken dat zij ermee bekend was dat [eiser] twee heren diende en dit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter ook niet uit de door [eiser] overgelegde stukken. Bij de omschrijving van route B staat niet expliciet vermeld dat [eiser] niet exclusief voor opdrachtgever optreedt, en ook bij route C staat niets over exclusiviteit. De enkele stelling dat het dienen van twee heren gangbaar is in de markt waarin [eiser] opereert, is onvoldoende om aan te nemen dat ook Dentzorg daarvan op de hoogte was, laat staan dat zij daarmee nadrukkelijk heeft ingestemd.
4.6.
De conclusie is dat [eiser] in strijd met artikel 7:417 BW heeft gehandeld. Als gevolg daarvan komt het recht op loon van [eiser] te vervallen. Gelet op dit oordeel behoeven de overige standpunten van partijen geen verdere bespreking. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Dentzorg als volgt vastgesteld op € 464,00 (2,00 punten x € 218,00).
4.8.
Een aparte veroordeling in de nakosten is niet nodig. Een kostenveroordeling levert volgens vaste rechtspraak ook voor de nakosten een executoriale titel op (zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Dentzorg tot dit vonnis vastgesteld op € 436,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.