In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. V.M. Smits, de rechter die betrokken was bij een eerdere beslissing in de zaak van verzoekster, waarin het ging om de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing betreffende haar minderjarige kind. Verzoekster stelde dat er geen normale communicatie was geweest met de jeugdbescherming en dat de uithuisplaatsing van haar kind op 12 oktober 2022 onterecht was. Ze voerde aan dat de rechter partijdig was, omdat deze een eerdere beslissing had genomen die zij onjuist vond.
De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek ongegrond was, omdat het verzoek was gebaseerd op een rechterlijke beslissing uit een eerdere procedure, wat volgens de wet geen grond kan zijn voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoekster in haar tweede wrakingsverzoek dezelfde gronden aanvoerde als in het eerste, dat eerder was afgewezen, concludeerde de wrakingskamer dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.
De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, wat betekent dat verzoekster geen verdere stappen kan ondernemen tegen deze uitspraak.