ECLI:NL:RBOBR:2023:3769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
WR 23/016
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens misbruik van het wrakingsinstrument in een civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. V.M. Smits, de rechter die betrokken was bij een eerdere beslissing in de zaak van verzoekster, waarin het ging om de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing betreffende haar minderjarige kind. Verzoekster stelde dat er geen normale communicatie was geweest met de jeugdbescherming en dat de uithuisplaatsing van haar kind op 12 oktober 2022 onterecht was. Ze voerde aan dat de rechter partijdig was, omdat deze een eerdere beslissing had genomen die zij onjuist vond.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek ongegrond was, omdat het verzoek was gebaseerd op een rechterlijke beslissing uit een eerdere procedure, wat volgens de wet geen grond kan zijn voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoekster in haar tweede wrakingsverzoek dezelfde gronden aanvoerde als in het eerste, dat eerder was afgewezen, concludeerde de wrakingskamer dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, wat betekent dat verzoekster geen verdere stappen kan ondernemen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/016

Beslissing van 18 juli 2023

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)

[verzoekster] ,

hierna te noemen: verzoekster,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
strekkende tot de wraking van

mr. V.M. Smits,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekster is belanghebbende in de zaak met zaaknummer C/01/393721 JE RK 23-775. In deze zaak gaat het om de beslissing om de schriftelijke aanwijzing betreffende het minderjarige kind van verzoekster te bekrachtigen.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak (zitting) was gepland op 12 juli 2023. Op 12 juli 2023 heeft gernachtigde van verzoekster namens haar een wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoekster schrijft in haar wrakingsverzoek dat er geen normale communicatie is geweest met de aangewezen jeugdbescherming. Voor de uithuisplaatsing op 12 oktober 2022 was daarnaast geen enkele deugdelijke grond. De machtiging hiervoor had nooit afgegeven mogen worden. Op de zitting van 11 april 2023 heeft de rechter aangegeven dat deze fout niet meer ter discussie gesteld mag worden, waardoor een eerlijk proces volkomen illusoir is, aldus verzoekster. Uit dit handelen maakt verzoekster op dat bij de rechter sprake is van het vermoeden van een schijn van partijdigheid.
2.2
In haar reactie van 12 juli 2023 op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat zij tijdens de zitting van 11 april 2023 heeft uitgelegd dat tegen de beslissingen waar verzoekster het niet mee eens is, rechtsmiddelen open hebben gestaan. Als verzoekster het met de beslissingen niet eens was, had zij hiertegen in hoger beroep kunnen gaan. De rechter is van mening dat zij zich, door het geven van deze uitleg, niet vooringenomen of partijdig heeft opgesteld. Daarnaast is de rechter van mening dat, omdat dit reeds het tweede wrakingsverzoek van verzoekster is in deze zaak, de belangen van de betrokken minderjarige onvoldoende beschermd worden. Zij verzoekt de wrakingskamer te bepalen dat verzoekster een dergelijk verzoek niet meer mag indienen.

De beoordeling

Het wrakingsverzoek
3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de (hoofd)zaak behandelt. De hoofdzaak wordt in dit geval behandeld door de rechter.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Verzoekster vindt de rechter vooringenomen, omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen in een eerdere procedure. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing (in een eerdere procedure) nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
Misbruik van het wrakingsinstrument
4.1
Verzoekster heeft in de zaak met zaaknummer C/01/393721 JE RK 23-775 al
eerder een wrakingsverzoek ingediend (WR 23/0 15, beslissing 11juli 2023). Dit
wrakingsverzoek is afgewezen, omdat dit verzoek was gegrond op een processuele
beslissing en dit geen grond kan zijn voor wraking van een rechter. Het nu voorliggende
wrakingsverzoek bevat exact dezelfde gronden als het eerste wrakingsverzoek en is ook
bijna gelijk geformuleerd. Ook dit verzoek bevat geen enkele aanwijzing van
vooringenomenheid van de rechter. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt
verzoekster het middel van wraking dan ook voor een ander doel dan waarvoor het is
gegeven. Het opnieuw indienen van een wrakingsverzoek dat hetzelfde is als het eerste
wrakingsverzoek, terwijl verzoekster weet dat dat eerste verzoek is afgewezen, leidt
bovendien tot een onredelijke vertraging van de rechtspleging. Gelet hierop is de
wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De
wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de zaak met
zaaknummer C/01/393721 JE RK 23-775 niet meer in behandeling wordt genomen.
4.2
Onder verwijzing naar artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g in samenhang met artikel 5, derde lid (eerste volzin) van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant wijst de wrakingskamer erop dat de behandelend rechter in deze zaak kan beslissen om een volgend wrakingsverzoek niet voor te leggen aan de wrakingskamer.
De beslissing
De rechtbank:
  • Wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • Bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. H.M.H. de Koning en
mr. J. Iding, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).