ECLI:NL:RBOBR:2023:3766

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
WR 23/015
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechterlijke beslissing in een eerdere procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, die betrokken is in een procedure betreffende de uithuisplaatsing van haar minderjarige kind. Verzoekster was van mening dat de rechter, mr. V.M. Smits, partijdig was en dat haar rechten en die van haar kind ernstig waren geschaad. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 7 juli 2023, voorafgaand aan de geplande mondelinge behandeling op 12 juli 2023. Verzoekster stelde dat er geen deugdelijke grond was voor de uithuisplaatsing en dat de rechter had aangegeven dat eerdere beslissingen niet meer ter discussie gesteld konden worden, wat volgens haar een schending van de rechtsbedeling inhield.

De rechter reageerde op het wrakingsverzoek en gaf aan dat verzoekster rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen de eerdere beslissingen, en dat zij zich niet partijdig had opgesteld. De wrakingskamer oordeelde dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de hoofdzaak behandelt. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond, omdat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en stelde dat er geen reden was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, aangezien het debat over de gegrondheid van het verzoek niet aan de orde was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/015

Beslissing van 11 juli 2023

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)

[verzoekster] ,

wonende te onbekend,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van

mr. V.M. Smits,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoekster is belanghebbende in de zaak met zaaknummer C/01/393721 JE RK 23-775. In deze zaak gaat het om de beslissing om de schriftelijke aanwijzing betreffende het minderjarige kind van verzoekster te bekrachtigen.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak (zitting) is gepland op 12 juli 2023. Op 7 juli 2023 heeft verzoekster haar wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoekster schrijft in haar wrakingsverzoek dat er voor de uithuisplaatsing op 12 oktober 2022 geen enkele deugdelijke grond was. De machtiging hiervoor had nooit afgegeven mogen worden. Op de zitting van 11 april 2023 heeft de rechter aangegeven dat deze fout niet meer ter discussie gesteld mag worden, waardoor een behoorlijke rechtsbedeling volkomen illusoir is, aldus verzoekster. Verzoekster is van mening dat haar rechten (en die van haar minderjarig kind) grovelijk zijn geschonden en dat hun belangen ernstig zijn geschaad. Uit dit handelen maakt verzoekster op dat bij de rechter sprake is van het vermoeden van een schijn van partijdigheid.
2.2
In haar reactie van 10 juli 2023 op het wrakingsverzoek geeft de rechter aan dat zij tijdens de zitting van 11 april 2023 heeft uitgelegd dat tegen de beslissingen waar verzoekster het niet mee eens is, rechtsmiddelen open hebben gestaan. Als verzoekster het met de beslissingen niet eens was, had zij hiertegen in hoger beroep kunnen gaan. De rechter is van mening dat zij zich, door het geven van deze uitleg, niet vooringenomen of partijdig heeft opgesteld.

De beoordeling

3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een
wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de
(hoofd)zaak behandelt. De hoofdzaak wordt in dit geval behandeld door de rechter.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3
De wrakingskamer kan het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.4
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen, omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen in een eerdere procedure. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing (in een eerdere procedure) nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5
Gelet op voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Bij het wrakingsverzoek zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.6
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

De beslissing

De rechtbank:
- Wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders en
mr. N. Flikkenschild, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).