In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 21 juli 2023, is het beroep van eiseres tegen de WOZ-waarden van haar woning en bedrijfsobject ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden correct had vastgesteld op respectievelijk € 332.000 voor de woning en € 159.000 voor het bedrijfsobject. Eiseres had aangevoerd dat de waarden te hoog waren, maar de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd ter onderbouwing van de vastgestelde waarden. De rechtbank merkte op dat de beroepsgronden van eiseres in het beroepschrift niet voldoende concreet waren en dat de gemachtigde van eiseres in eerdere zaken een vergelijkbare procedurele aanpak had gehanteerd, wat leidde tot vertraging in de afhandeling van de zaken.
Daarnaast werd het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dat dit te wijten was aan bijzondere omstandigheden, waaronder de handelwijze van de gemachtigde van eiseres, die herhaaldelijk een beroep op betalingsonmacht had gedaan zonder voldoende onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat deze handelwijze had geleid tot een vertraging van ongeveer zes maanden in de procedure. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de beslissing dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierechten of proceskosten.