ECLI:NL:RBOBR:2023:3623

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
23/1231
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag remigratie-uitkering op basis van verblijfseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 juli 2023, onder zaaknummer 23/1231, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een remigratie-uitkering behandeld. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had de aanvraag afgewezen omdat eiser niet onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag gedurende een aaneengesloten periode van acht jaren in Nederland had verbleven. Eiser was van mening dat de SVB de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkeerd had geïnterpreteerd, door te stellen dat er geen verblijfsgat voor Nederlanders mag zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de SVB terecht had gehandeld en dat de uitleg van eiser niet kon worden gevolgd. De rechtbank benadrukte dat de wet duidelijk stelt dat voor remigranten die Nederlander zijn, de eis geldt dat zij onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag ten minste acht jaren in Nederland moeten hebben verbleven. Aangezien eiser niet aan deze eis voldeed, werd zijn beroep ongegrond verklaard. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1231

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

6 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Weehuizen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB),

(gemachtigde: W. van den Berg).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de SVB van
20 april 2023 op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de SVB.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een remigratie-uitkering.
1.2.
De SVB heeft deze aanvraag met het besluit van 17 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 april 2023 op het bezwaar van eiser is de SVB bij de afwijzing van die aanvraag gebleven.
1.3.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de SVB eisers aanvraag voor een remigratie-uitkering terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Volgens artikel 1, eerste lid, onder i van de Remigratiewet wordt voor zover in deze zaak van belang onder remigrant verstaan een persoon als bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren.
2.3.
Artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Remigratiewet luidt: 'Om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen dient de remigrant: indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag ten minste acht jaren in Nederland te hebben verbleven dan wel, indien hij vreemdeling is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag gedurende ten minste acht jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 […].'
2.4.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 23 mei 2018 [1] artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Remigratiewet als volgt uitgelegd: “Uit het eerste deel van deze bepaling volgt dat voor remigranten die Nederlander zijn, zoals appellant, de eis geldt dat zij onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag ten minste acht jaren in Nederland hebben verbleven. Uit de woorden 'onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag' vloeit voort dat het verblijf voorafgaande aan de aanvraag aaneengesloten moet zijn. Dat voor remigranten die vreemdeling zijn, is bepaald dat zij 'ononderbroken verblijf' hebben, betekent dat zij geen zogeheten verblijfsgat mogen hebben. Bij Nederlanders kan geen verblijfsgat optreden”.
2.5.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan de Afdeling. De hiervoor aangehaalde passage is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk. Nu eiser niet onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag gedurende een aaneengesloten periode van acht jaren in Nederland heeft verbleven heeft de SVB de aanvraag voor een remigratie-uitkering terecht afgewezen. Gelet op de hiervoor aangehaalde passage kan de rechtbank eisers uitleg van de uitspraak van Afdeling, dat een verblijfsgat voor Nederlanders uitgesloten is en dat de SVB bij Nederlanders dus niet opnieuw mag gaan tellen vanaf terugkomst in Nederland na een tijdelijk verblijf in het buitenland, niet volgen.
3. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023 door mr. R.H. van Marle, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van
drs. M.T. Petersen, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.