ECLI:NL:RBOBR:2023:3371
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank en de impact van gewijzigde regelgeving op de beslagvrije voet
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de hoogte van het bedrag dat de SVB maandelijks mag inhouden op de uitkering van eiser en zijn echtgenote. Eiser en zijn echtgenote ontvangen beiden een ouderdomspensioen en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Eiser heeft in het verleden te veel bijstand ontvangen en moet dit bedrag terugbetalen. De SVB heeft het aflossingsbedrag verhoogd op basis van gewijzigde regelgeving omtrent de beslagvrije voet, die op 1 januari 2021 in werking is getreden. Deze wijziging heeft geleid tot een hogere aflossingscapaciteit voor eiser, wat betekent dat hij meer kan aflossen op de terugvordering.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB het aflossingsbedrag op de maximale aflossingscapaciteit van eiser mocht vaststellen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn financiële situatie zodanig is dat hij niet in staat is om het verhoogde bedrag te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB rekening heeft gehouden met een gewenningsperiode, waarbij het aflossingsbedrag geleidelijk wordt verhoogd. Eiser heeft betoogd dat hij in een schrijnende situatie verkeert en dat de SVB uit coulance het aflossingsbedrag lager had moeten vaststellen, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat de SVB het aflossingsbedrag van € 160,65 na de gewenningsperiode mag handhaven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de gevolgen van de gewijzigde regelgeving voor de beslagvrije voet en de verantwoordelijkheden van de SVB in het vaststellen van aflossingscapaciteit.