2.2Voorafgaand aan deze kort geding procedure is tussen partijen een aantal gerechtelijke procedures gevoerd. Naar aanleiding daarvan zijn meerdere rechtelijke uitspraken gewezen. Vier van deze uitspraken zijn voor deze kort geding procedure van belang en worden hierna in chronologische volgorde
samengevatweergegeven. Voor de volledige tekst van die uitspraken en de integrale beslissing in die gerechtelijke procedures wordt verwezen naar de uitspraken zoals die door [eiser] als (ongenummerde) producties bij de kort geding dagvaarding van 30 mei 2023 zijn gevoegd. Ook wordt verwezen naar producties 1, 2 en 3 van NTT en NTT Holding zoals overgelegd op 2 juni 2023.
I.
Beschikking van 25 maart 2022 van de kantonrechter in Tilburg
De kantonrechter te Tilburg heeft (op verzoek van NTT) de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) per 1 augustus 2022, onder toekenning van een transitievergoeding van € 80.172,22 bruto en een billijke vergoeding van € 36.500,00. Daarnaast heeft de kantonrechter een beslissing gegeven over een aantal nevenverzoeken, zoals een verklaring voor recht dat de arbeidsomvang van [eiser] 149,33 uur per maand is, dat NTT aan [eiser] een salaris van € 12.879,71 bruto per maand is verschuldigd vanaf 1 januari 2021 en dat NTT aan [eiser] € 75.998,27 aan achterstallig loon dient te voldoen.
II.
Beschikking van 10 november 2022 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
Vervolgens heeft [eiser] hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof te
’s-Hertogenbosch. Nadat partijen hun verzoeken hebben gewijzigd/vermeerderd, heeft het Hof de beschikking van de kantonrechter van 25 maart 2022 onder meer bekrachtigd op het punt van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de arbeidsomvang. Het Hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan ten aanzien van onder meer de transitievergoeding (€ 73.654,80 bruto), de billijke vergoeding (€ 50.000,00) en het bruto maandsalaris van [eiser] (€ 11.578,92).
III.
Vonnis in kort geding van 28 december 2022 van de kantonrechter in
’s-Hertogenbosch
Daarna is [eiser] een kort geding procedure en een zogenoemde WWZ-procedure (zie IV.) gestart bij de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch. De WWZ-procedure heeft te gelden als een bodemprocedure. Beide procedures zijn gelijktijdig ter zitting behandeld en er is tegelijkertijd uitspraak gedaan.
Zijn hoofdvorderingen in kort geding (te weten betaling van salaris en wedertewerkstelling) heeft [eiser] gegrond op de stelling dat tussen partijen een
arbeidsovereenkomstbestaat en hij op basis daarvan recht heeft op betaling van salaris en wedertewerkstelling. De ‘arbeidsovereenkomst’ omschrijft [eiser] als de in 2002 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst met de per 2004 gewijzigde salarisconstructie. Slechts de parallel door NTT gecreëerde arbeidsovereenkomst met [eiser] (ingangsdatum 1 mei 2021) is op 1 augustus 2022 geëindigd (beschikking kantonrechter 25 maart 2022), aldus [eiser] . NTT heeft hiertegen verweer gevoerd door aan te voeren dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 is ontbonden. Van een parallelle overeenkomst (of enige andere overeenkomst waaruit aanspraken zouden voortvloeien) zoals [eiser] betoogt, is geen sprake, aldus NTT.
In rechtsoverweging 4.4 van het vonnis in kort geding heeft de kantonrechter overwogen:
“De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat er ná 1 augustus 2022 nog een arbeidsovereenkomst tussen hem en NTT bestaat, en dat daaruit over en weer rechten en plichten voortvloeien. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van [eiser] wegens gebrek aan grondslag worden afgewezen. Dit wordt toegelicht als volgt.
Vast staat dat partijen (aan de zijde van werkgever: de rechtsvoorganger van NTT) met ingang van 1 november 2002 een arbeidsovereenkomst hebben gesloten.
De (oorspronkelijke) arbeidsovereenkomst uit 2002 is per 1 januari 2004vervangendoor een nieuwe arbeidsovereenkomst. In laatstgenoemde arbeidsovereenkomst (die is ondertekend door [eiser] en NTT) staat immers:
“1.1 Deze overeenkomst gaat in op 1 januari 2004, of zoveel eerder als een passende opdracht wordt gevonden, en komt in de plaats van de eerdere arbeidsovereenkomst met de werknemer, gedateerd 1 november 2002” en:
“14.1 Het voorgaande vormt de volledige weergave van alle tussen partijen gemaakte afspraken en komt in de plaats van alle voordien tussen werknemer en de (organen van) de Vennootschap en/of met haar gelieerde vennootschappen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. Wijziging of aanvulling van de inhoud van deze overeenkomst is slechts geldig indien schriftelijk vastgelegd in een gedateerd en door beide partijen ondertekend stuk.”
Ook al zou de datum van 1 januari 2004 berusten op een typefout waarbij bedoeld zou zijn 1 januari 2005 (zoals door NTT aangevoerd en door [eiser] betwist), dan maakt dit geen verschil voor de conclusie, te weten dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 in de plaats is gekomen van de arbeidsovereenkomst uit 2002 en deze heeft vervangen. Uit voornoemde beschikking van 25 maart 2022 en uit de eigen stellingen van [eiser] (punt 1 concept-kort geding dagvaarding) volgt dat deze arbeidsovereenkomst van 2004 (in onderdeel 5.2 van de beschikking omschreven als “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst”) per 1 augustus 2022 door de kantonrechter is ontbonden. Bij beschikking van 10 november 2022 is de beschikking op het punt van de ontbinding door het hof bekrachtigd. Uit de zinsnede ‘de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst’ maakt de kantonrechter op dat dit ten tijde van de ontbinding de enige tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is. Dat - zoals [eiser] onder andere in punt 1 van de concept kort geding dagvaarding betoogt - alleen de arbeidsovereenkomst van 2004 is ontbonden en dat daarnaast nog sprake was van een andere (niet ontbonden) arbeidsovereenkomst tussen partijen, blijkt niet uit de twee voornoemde beschikkingen en evenmin uit hetgeen [eiser] in de concept kort geding- dagvaarding naar voren heeft gebracht.
Dit volgt ook uit de door partijen in de procedure bij de rechtbank en bij het hof betrokken stellingen en de overgelegde - door beide partijen ondertekende - arbeidsovereenkomsten met addendum uit 2004. In beide procedures zijn immers zowel [eiser] als NTT steeds uitgegaan van het bestaan van één enkele arbeidsovereenkomst en niet van meerdere of parallelle arbeidsovereenkomsten. Dat na 2004 op enig moment door NTT een - zoals [eiser] het noemt - parallelle overeenkomst is gecreëerd (in punt 34 van de concept kort geding-dagvaarding stelt [eiser] dat NTT een parallelle overeenkomst heeft gecreëerd sinds 1 mei 2021) en dat alleen die overeenkomst is ontbonden per 1 augustus 2022, is niet, dan wel in elk geval volstrekt onvoldoende, aannemelijk geworden. [eiser] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 na ontbinding van “de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst” is herleefd of steeds is blijven bestaan maar hij heeft dit niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat de arbeidsovereenkomst van 2002 nog bestaat of heeft bestaan naast de (inmiddels reeds ontbonden) arbeidsovereenkomst uit 2004, en of dat er thans nog een andere (arbeids)overeenkomst tussen partijen geldt.
Gelet op de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 bestaat er met ingang van die datum geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen. NTT is vanaf 1 augustus 2022 dan ook niet (meer) gehouden om aan [eiser] loon te betalen en/of hem in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten.
De conclusie is dat alle vorderingen in kort geding zijn afgewezen, omdat de grondslag van die vorderingen ontbreekt.
IV.
Beschikking van 28 december 2022 van de kantonrechter in ‘s-Hertogenbosch
De kantonrechter te ’s-Hertogenbosch heeft het hiervoor bij III. weergegeven oordeel ook geveld in de WWZ-procedure (bodemprocedure).
In de kern komt het betoog van [eiser] in deze procedure erop neer dat de arbeidsovereenkomst uit 2004 tussen hem en NTT weliswaar per 1 augustus 2022 is ontbonden door de kantonrechter Tilburg (beschikking 25 maart 2022), welke beslissing is bekrachtigd door het hof (beschikking 10 november 2022), maar dat dit geen afbreuk doet aan het bestaan van de arbeidsovereenkomst uit 2002 tussen hem en NTT. Het gaat [eiser] in deze bodemprocedure om nakoming of (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van bedoelde arbeidsovereenkomst of om onrechtmatig handelen ter zake van die arbeidsovereenkomst uit 2002. NTT betwist dat per 1 augustus 2022 sprake is van een nog geldige arbeidsovereenkomst uit 2002 of welke andere arbeidsovereenkomst dan ook tussen haar en [eiser] .
In rechtsoverweging 5.3 van de beschikking heeft de kantonrechter als volgt overwogen:
“Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst uit 2002 neemt de kantonrechter als uitgangspunt en beschouwt zij als hier herhaald en ingelast datgene wat op dit punt is overwogen en beslist in onderdeel 4.4 van het kort geding-vonnis tussen partijen van vandaag. Kort samengevat komt dit erop neer dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 is vervangen door de arbeidsovereenkomst uit 2004 en dat die arbeidsovereenkomst uit 2002 daarbij niet is blijven voortbestaan of is herleefd na ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022. In beide procedures zijn zowel [eiser] als NTT uitgegaan van één tussen hen geldende arbeidsovereenkomst, te weten die uit 2004. [eiser] heeft in deze procedure nog nader aangevoerd dat zijn wisselende werknemersnummers, het voorkomen van dubbele jaaropgaven en de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden erop duiden dat sprake is van het “doorlopen” van de arbeidsovereenkomst uit 2002. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Zowel de arbeidsovereenkomst uit 2002 als die uit 2004 zijn gesloten tussen [eiser] en (de rechtsvoorganger van) NTT. In de arbeidsovereenkomst van 2004 zijn partijen overeengekomen dat die overeenkomst in de plaats kwam van de arbeidsovereenkomst uit 2002. In de arbeidsovereenkomst uit 2004 hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over hun arbeidsverhouding. [eiser] heeft niet gesteld noch is zulks op andere wijze gebleken dat zij in die arbeidsovereenkomst van 2004 met addendum of op enig ander moment hebben afgesproken – en evenmin blijkt dit uit de feitelijke gang van zaken vanaf 2004 - dat de arbeidsovereenkomst uit 2002 naast, tijdens of na de arbeidsovereenkomst van 2004 zou blijven bestaan, zou herleven of anderszins van kracht zou zijn of blijven.”
De slotsom is dat de kantonrechter alle verzoeken van [eiser] heeft afgewezen en [eiser] heeft veroordeeld tot afgifte van een aantal spullen aan NTT, zoals een laptop en usb-stick.