ECLI:NL:RBOBR:2023:3047

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
23/250 en 23/272
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavingsverzoeken tegen afsluiting parkeerterrein voor gezondheidscentrum en appartementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, zijn twee handhavingsverzoeken behandeld die zijn ingediend tegen de afsluiting van een parkeerterrein bij een voormalig café, dat ten behoeve van de bouw van een gezondheidscentrum met appartementen is afgesloten. De eisers, Beheerstichting Multifunctioneel Centrum Stiphout (MCS) en Fanfare de Vooruitgang, hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun verzoeken om handhaving door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de handhavingsverzoeken zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten onjuist zijn geadresseerd en dat de eisers gezamenlijk bezwaar hebben gemaakt tegen beide besluiten. De rechtbank vernietigt de besluiten en draagt het college op om binnen 12 weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan de eisers moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de handhaving van de voorschriften van de omgevingsvergunning serieus te nemen en de belangen van de eisers in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 23/250 en SHE 23/272

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

Beheerstichting Multifunctioneel Centrum Stiphout (MCS), uit Helmond, en
Fanfare de Vooruitgang (Fanfare), uit Helmond, eisers,
(gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, het college
(gemachtigden: mr. J.L.G. Niederer en mr. J.W.M. Hagelaars)
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam] B.V.,derde-partij, uit [vestigingsplaats] , (gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van twee verzoeken om handhavend op te treden in verband met het afsluiten van een parkeerterrein aan de Kloosterstraat te Helmond door de derde-partij.
1.2
In twee afzonderlijke besluiten van 8 maart 2022 heeft het college de handhavingsverzoeken van eisers afgewezen. In twee afzonderlijke besluiten van 29 november 2022 (waarbij één besluit is gericht aan Fanfare en het andere besluit is gericht aan MCS), is het college bij deze afwijzingen gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het beroep geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/250 heeft betrekking op het verzoek om handhaving wegens overtreding van artikel 2.1.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Helmond (APV). Het beroep geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/272 heeft betrekking op het verzoek om handhaving wegens overtreding van
artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers hebben ook twee verzoeken om voorlopige voorziening ingediend (zaaknummers SHE 23/249 en
SHE 23/271).
1.3
De verzoeken om voorlopige voorziening zijn behandeld op de zitting van
24 februari 2023. Eisers hebben toen de verzoeken om voorlopige voorziening ingetrokken.
1.4
Het college heeft op 6 maart 2023 de tenaamstelling van de bestreden besluiten gewijzigd, in die zin dat de bestreden besluiten nu zijn gericht aan beide eisers.
1.5
De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken SHE 23/86, SHE 23/237, SHE 23/140, SHE 23/255, SHE 23/194 en SHE 23/295. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , [naam] , [naam] en
en [naam] namens eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, vergezeld door [naam] , [naam] van de Veiligheidsregio Brabant Zuid Oost (Veiligheidsregio) en [naam] , [naam] namens derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. De rechtbank zet eerst de feiten op een rij. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden, waarbij eerst de beroepsgronden over de tenaamstelling worden behandeld en dan de beroepsgronden tegen de afzonderlijke bestreden besluiten. Beide beroepen slagen en het college moet nieuwe besluiten gaan nemen.
Feiten
3.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
 De derde-partij is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente Stiphout, sectie B, perceelnummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] . Het project ligt op de hoek van de [adres] en de [adres] in [vestigingsplaats] (gemeente Helmond).
 Het aangrenzende perceel en het gebouw op dit perceel aan de [adres] zijn in eigendom van de gemeente Helmond. Hier staat het multifunctioneel centrum Stiphout (het gebouw wordt verder aangeduid als ‘multifunctioneel centrum’). Onderdeel van dit multifunctioneel centrum is het zalencentrum [naam] . Het multifunctioneel centrum wordt gehuurd door MCS. De Fanfare is eigenaar van het gebouw aan de
[adres] . De gebouwen van MCS en de Fanfare liggen naast elkaar.
 Het gebouw van het multifunctioneel centrum is uitgebreid. Hiervoor is in 2004 een bouwvergunning verleend. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden die strekken tot het aanleggen en in stand houden van 24 parkeerplaatsen voor motorrijtuigen en een fietsenstalling van 100 m² op het bij het multifunctioneel centrum behorende terrein. Het voorschrift luidt als volgt: “
(…) dat (…)op het bij het multifunctioneel centrum behorende terrein ten behoeve van de stalling van motorvoertuigen 24 parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd en in stand gehouden”.
 Op de hoek Dorpsstraat/Kloosterstraat lag voorheen het Café [naam] . Dit café is inmiddels gesloopt.
 Aan de Kloosterstraat op de percelen [nummer] en [nummer] lag een parkeerterrein dat tot omstreeks 2010 eigendom was van de eigenaar van café [naam] (inmiddels is het eigendom van derde-partij). In de verdere uitspraak wordt dit aangeduid als het parkeerterrein. Hiervan werd gebruik gemaakt door de bezoekers van het multifunctioneel centrum en de Fanfare, maar het terrein is nu al enkele jaren afgesloten door de derde-partij.
 De derde-partij heeft op 14 juli 2021 een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een gezondheidscentrum in combinatie met
19 levensloopbestendige appartementen. Achterliggende percelen, waaronder de tuin bij het pand [adres] , worden ingericht met 28 parkeerplaatsen. Een ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van de aanvraag.
 MCS heeft het college op 2 november 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen de ontmanteling van het parkeerterrein in de vorm van het plaatsen van een omheining en het deels verwijderen van de bestrating van het parkeerterrein door derde-partij, wat in de visie van MCS een openbaar parkeerterrein is. MCS heeft daarbij aangegeven dat zij met de gemeente een huurovereenkomst heeft gesloten voor het gebruik van het multifunctioneel centrum en op grond daarvan recht heeft op het gebruik van de parkeerplaatsen als openbaar terrein.
 MCS en de Fanfare hebben gezamenlijk op 13 december 2021 ook nog een handhavingsverzoek ingediend, dat strekt tot nakoming van twee parkeervoorschriften die verbonden waren aan de bouwvergunning van 30 juni 2004 voor het oprichten van het multifunctioneel centrum aan de [adres] . Deze voorschriften hebben betrekking op het aanleggen en in stand houden van 24 parkeerplaatsen voor motorrijtuigen en een fietsenstalling van 100 m² op het bij het multifunctioneel centrum behorende terrein.
 Het college heeft op 22 december 2022 de omgevingsvergunning verleend.
 Meerdere personen, onder wie eisers, hebben hiertegen beroep ingesteld. In de uitspraak van 9 juni 2023 [1] heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard.
Algemene beroepsgronden
3.1
Eisers merken op dat de tenaamstelling van beide bestreden besluiten onjuist is. Het bestreden besluit over de bezwaren tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek wegens overtreding van artikel 2.3 van de Wabo is alleen gericht aan de Fanfare. Het bestreden besluit over de bezwaren tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek wegens overtreding van de APV is alleen gericht aan MCS. MCS en Fanfare hebben echter tegen beide besluiten gezamenlijk bezwaar gemaakt.
3.2
Op 6 maart 2023 heeft het college beide bestreden besluiten gewijzigd. De tenaamstelling is gewijzigd in die zin dat beide bestreden besluiten zijn gericht aan beide eisers.
3.3
De rechtbank merkt de wijzigingsbesluiten aan als besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De onjuiste tenaamstelling is geen kennelijke verschrijving maar een omissie. Beide bestreden besluiten zijn onvolledig omdat zij slechts zijn gericht aan een van de eisers. De andere eiser heeft dus eigenlijk geen reactie gekregen op zijn bezwaarschrift. De hiertegen gerichte beroepsgronden van beide eisers slagen. Deze omissie is hersteld in de wijzigingsbesluiten. De beroepen van eisers richten zich automatisch tegen de beide wijzigingsbesluiten. Daarin is voor het overige niet aan hun bezwaren tegemoet gekomen.
Beroepsgronden tegen het besluit met betrekking tot de gestelde overtreding van artikel 2.3 van de Wabo.
4.1
Volgens eisers wordt het voorschrift bij de bouwvergunning in 2004 ten behoeve van de uitbreiding van het multifunctioneel centrum overtreden. Op grond van deze vergunning moeten 24 parkeerplaatsen op [nummer] en [nummer] in stand worden gelaten en een terrein van 100 m2 ten behoeve van de stalling van fietsen. Volgens eisers geldt dit voorschrift nog altijd. Eisers vinden dat het parkeerterrein een openbaar parkeerterrein is. Het college is volgens hen wel bij machte de overtreding te beëindigen. Het had de vergunning voor het gezondheidscentrum kunnen weigeren of medewerking kunnen afdwingen op basis van de overeenkomst die met de derde-partij is gesloten. Volgens eisers is het de schuld van de gemeente dat zij zich in deze positie heeft gebracht. Het college had ook naar alternatieven kunnen zoeken door elders te voorzien in voldoende parkeerruimte.
4.2
In het bestreden besluit wijkt het college af van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie, die had aangegeven dat sprake is van een duidelijke overtreding van artikel 2.3 en 2.25 van de Wabo omdat de aangelegde parkeerplaatsen niet in stand worden gehouden en er geen bijzondere omstandigheden zijn om van handhaving af te zien. Het college stelt ter motivering van de afwijking van het advies, dat de bouwvergunning uit 2004 is uitgewerkt. Al zou het hieraan verbonden voorschrift nog enige betekenis hebben, dan wijst het college er op dat het is gericht aan de gemeente Helmond. Het voorschrift is volgens het college verder niet uitvoerbaar omdat het parkeerterrein eigendom is van de derde-partij die het gebruik ervan verbiedt.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat, ook al is gebruik gemaakt van een omgevingsvergunning voor bouwen, een vergunninghouder zich nog steeds moet houden aan voorschriften bij deze omgevingsvergunning. Gebeurt dat niet, dan wordt gehandeld in strijd met artikel 2.3 van de Wabo. Het voorschrift verbonden aan de vergunning voor de uitbreiding van het multifunctioneel centrum geldt dus nog steeds.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het parkeerterrein achter café [naam] het parkeerterrein is bij het multifunctioneel centrum dat wordt bedoeld in de omgevingsvergunning van 2004. De omstandigheid dat dit perceel eigendom is van derde-partij, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank kan niet uitsluiten dat in 2004 de eigenaar van café [naam] toestemming heeft gegeven om het parkeerterrein te gebruiken ten behoeve van het multifunctioneel centrum. Dat is zelfs waarschijnlijk, omdat de oude eigenaar van het café [naam] ook het zalencentrum in het multifunctioneel centrum heeft geëxploiteerd. Het is in ieder geval niet in strijd met het voorschrift in de omgevingsvergunning van 2004. Dit voorschrift verplicht niet tot parkeren op ‘
eigen terrein’ maar op het ‘
bij het multifunctionele centrum behorende terrein’.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van het parkeerterrein onmogelijk doordat het is afgesloten. Door de afsluiting van het parkeerterrein voor bezoekers van het multifunctioneel centrum is sprake van strijd met het voorschrift bij de bouwvergunning van 2004 en wordt gehandeld in strijd met artikel 2.3 in samenhang met artikel 2.25 van de Wabo. In ieder geval MCS kan verzoeken om handhaving van het voorschrift in de omgevingsvergunning van 2004. In het midden kan blijven of dit voorschrift strekt tot bescherming van de belangen van de Fanfare.
4.6
De vervolgvraag is of het college bij machte is om de overtreding te beëindigen. De rechtbank kan niet beoordelen of het college de derde-partij op basis van de overeenkomst kan verplichten het parkeerterrein open te stellen. Eisers merken weliswaar op dat het college ook kan besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren, maar dat wil niet zeggen dat de derde-partij dan het parkeerterrein weer openstelt. Het college kan de derde-partij in ieder geval verplichten het parkeerterrein open te stellen als het parkeerterrein als openbare weg kan worden aangemerkt en dat zal hierna worden beoordeeld. Het college heeft ook de bevoegdheid om het voorschrift in de omgevingsvergunning te wijzigen (bijvoorbeeld door het te schrappen of een ander parkeerterrein aan te wijzen). Het college heeft in ieder geval deze mogelijkheid niet onderzocht. Het (gewijzigde) bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Beroepsgronden tegen het besluit met betrekking tot de gestelde overtreding van de APV
5.1
Volgens eisers is het parkeerterrein al dertig aaneengesloten jaren voor bezoekers van het multifunctioneel centrum en het gebouw van de fanfare toegankelijk geweest, voordat het terrein door de huidige eigenaar (derde-partij) werd afgesloten. De korte afsluiting tijdens enkele evenementen maakt dat niet anders. De wil van de eigenaar van het parkeerterrein (de exploitant van het café [naam] ) is niet gericht geweest op het afsluiten van het parkeerterrein. Ter zitting hebben eisers ook gezegd dat het parkeerterrein nog steeds toegankelijk was voor voetgangers, omdat het hek het gehele terrein overduidelijk niet afsloot. Het is dus een openbare weg en het is verboden die af te sluiten of gedeeltelijk te bebouwen.
5.2
Volgens het college hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het parkeerterrein gedurende 30 jaren onafgebroken voor een ieder toegankelijk is geweest in de zin van artikel 4, eerste lid, onder I, van de Wegenwet. Het parkeerterrein is meermaals afgesloten ten behoeve van evenementen. Dat het terrein toen in algemene zin openbaar toegankelijk was voor publiek, maakt dit niet anders. Door het afsluiten van het terrein kon dit niet meer door verkeersdeelnemers worden gebruikt om hierop te rijden en te parkeren en daarmee is het een niet-openbare weg. Het was de eigenaar toegestaan om het parkeerterrein zonder voorafgaande toestemming van de gemeente af te sluiten. Dit maakt de situatie niet vergelijkbaar met het organiseren van een markt of kermis, waarbij de gemeente als wegbeheerder verkeersmaatregelen neemt, zoals het plaatsen van borden met de aanduiding ‘tijdelijk afgesloten in verband met weekmarkt of kermis’. Dit duidt dan duidelijk op een openbaar karakter van het bewuste weggedeelte. In dit geval zijn aan de Kloosterstraat van gemeentewege geen borden geplaatst met betrekking tot het gebruik van het parkeerterrein en is het terrein tijdens het beachvolleybaltoernooi door de eigenaar afgesloten met spandoeken en zandzakken. Daarmee is de wil van de rechthebbende tot uitdrukking gebracht over het niet openbare gebruik van het parkeerterrein ten tijde van specifieke evenementen. De gemeente heeft ook nooit onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd en het terrein was niet opgenomen in een onderhouds- of beheerplan voor de openbare ruimte.
5.3
Vast staat dat het parkeerterrein meer dan 30 jaar geleden is aangelegd en dat het terrein gedurende een periode van 30 jaar is gebruikt door het publiek om er auto’s te parkeren (totdat de derde-partij het heeft afgesloten). De vraag is of dit gebruik onafgebroken is geweest of dat door de evenementen het gebruik is onderbroken. De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen of de wil van de eigenaar van café [naam] door het plaatsen van een hek tijdens een evenement gericht is geweest op het blijvend verbieden van de toegankelijkheid van het gehele perceel. Het is niet duidelijk of het evenement voor iedereen toegankelijk was of dat het een besloten evenement was. De gemeentelijke bezwaarschriftencommissie heeft nadrukkelijk overwogen dat door het plaatsvinden van het evenement het parkeerterrein zijn openbaarheid niet heeft verloren en dat de evenementen voor eenieder toegankelijk waren. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van het college ligt om dit te onderzoeken. Het college moet motiveren waarom hij afwijkt van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie en hij moet de onderbouwde stellingen van eisers duidelijk weerleggen als hij er anders over denkt. Op eisers rust dus niet de bewijslast om aannemelijk te maken dat door de evenementen het openbare gebruik niet is onderbroken.
Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Hierin overweegt het college dat het plaatsen van spandoeken en zandzakken de vraag doet rijzen of hiermee geen fysieke afsluiting is beoogd. Die vraag had het college door middel van een deugdelijk onderzoek in de bezwaarfase moeten beantwoorden. De door het college aangevoerde overige omstandigheden (namelijk dat er geen borden over een tijdelijke afsluiting zijn geplaatst, dat het parkeerterrein niet door de gemeente Helmond wordt onderhouden en het storten van zand tijdens evenementen) zijn onvoldoende om de stellingen van eisers te weerleggen dan wel de afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie te onderbouwen. Ook een ander dan de gemeente kan gehouden zijn een openbare weg te onderhouden. Het plaatsen van borden is een manier om uit te drukken dat de tijdelijke afsluiting van een terrein niet de wil tot uitdrukking brengt dat het terrein niet openbaar is. Het storten van zand, dat na afloop van het beachvolleybaltournooi is verwijderd, maakt niet dat het parkeerterrein niet voor het publiek toegankelijk is en niet openbaar is gebleven. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd.
5.4
De rechtbank overweegt verder dat de gemeente bij machte is om de overtreding van artikel 2.3 van de Wabo te beëindigen als het parkeerterrein een openbare weg is. Het parkeerterrein kan (ongeacht of het openbaar is of besloten) worden aangemerkt als het terrein dat wordt bedoeld in het voorschrift bij de omgevingsvergunning van 2004.

Conclusie en gevolgen

6.1
De beroepen zijn gegrond omdat beide (gewijzigde) bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen of het college in de gelegenheid te stellen om de gebreken te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Er loopt nog een civiele procedure over de afsluiting van het parkeerterrein en het college moet opnieuw beslissen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van het gezondheidscentrum en de appartementen. Daarnaast kan de rechtbank niet uitsluiten dat er meerdere andere besluiten moeten worden genomen.
6.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor 12 weken de tijd.
6.3
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank beschouwt beide zaken wel als samenhangende zaken. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beide beroepen gegrond;
- vernietigt beide besluiten van 29 november 2022, zoals gewijzigd bij de besluiten van 6 maart 2023;
- draagt het college op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. R. Grimbergen , leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.