ECLI:NL:RBOBR:2023:3008

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
10371641
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeenvolgende verlengingen van arbeidsovereenkomst en geschil over beëindiging en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Adrem B.V. over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was in dienst bij Adrem sinds 21 juni 2021, maar de arbeidsovereenkomst was niet ondertekend door hem, wat leidde tot een geschil over de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst. Adrem had in eerste instantie een arbeidsovereenkomst voor zes maanden aangeboden, maar deze was niet ondertekend. Later werd een arbeidsovereenkomst voor zeven maanden aangeboden en ondertekend, maar deze raakte zoek. [verzoeker] stelde dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd en dat hij recht had op een transitievergoeding en betaling van verlofsaldo. Adrem betwistte de claims van [verzoeker] en stelde dat de arbeidsovereenkomst op 20 december 2022 was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 21 maart 2023 van rechtswege was geëindigd en dat Adrem verplicht was om de transitievergoeding en het verlofsaldo aan [verzoeker] te betalen. De rechter oordeelde ook dat Adrem in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10371641 EJ VERZ 23-109
Beschikking van 22 juni 2023
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.J.M. Peters,
tegen:
Adrem B.V.,
gevestigd te Maastricht,
verweerster,
vertegenwoordigd door: [bestuurder] , bestuurder van verweerster.
Partijen zullen hierna “ [verzoeker] ” en “Adrem” worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de verwijzingsbeschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 24 februari 2023;
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 14, ter griffie ontvangen op 3 maart 2023;
  • de brief van de zijde van Adrem met bijlagen, ingekomen ter griffie op 2 mei 2023;
  • de brief van de zijde van [verzoeker] met bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 mei 2023.
1.2.
Op 26 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens die behandeling is besproken. Ter zitting hebben de gemachtigde van [verzoeker] en [bestuurder] , namens Adrem, spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat Adrem nog wordt toegelaten een verlofoverzicht, dat al eerder aan de gemachtigde van [verzoeker] is toegezonden, te overleggen, voorzien van een toelichting, en dat [verzoeker] de gelegenheid krijgt hierop te reageren.
1.3.
Na ontvangst van het verlofoverzicht van Adrem en de reactie daarop van [verzoeker] heeft de kantonrechter een datum voor uitspraak beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 21 juni 2021 in dienst getreden bij Adrem in de functie van algemeen medewerker. De heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) is samen met zijn echtgenote [A] bestuurder van Adrem.
2.2.
In eerste instantie heeft Adrem [verzoeker] een schriftelijke arbeidsovereenkomst toegestuurd voor de duur van zes maanden met 21 juni 2021 als ingangsdatum. Deze arbeidsovereenkomst is niet door [verzoeker] ondertekend.
2.3.
Later heeft Adrem [verzoeker] een nieuwe arbeidsovereenkomst, eveneens met ingangsdatum 21 juni 2021, toegestuurd voor de duur van zeven maanden. Deze arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] wel ondertekend.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (hierna: cao) van toepassing.
2.5.
Op 2 augustus 2022 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld. [verzoeker] is tot op heden arbeidsongeschikt.
2.6.
Bij brief van 18 november 2022 heeft Adrem [verzoeker] , voor zover voor dit geschil van belang, het volgende bericht:
“Op 20 december 2022 eindigt uw tijdelijke arbeidsovereenkomst van rechtswege.
Conform wet en regelgeving, hierbij de schriftelijke bevestiging dat uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden voortgezet. Uw laatste werkdag is aldus op 20 december 2022. De eindafrekening van eventueel niet genoten vrije dagen en vakantiegeld zal uiterlijk plaatsvinden in de maand januari 2023.
Ik dank u voor uw inzet en wens u veel succes met uw herstel.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 2 december 2022 en aangetekende brief van 8 december 2022 heeft [verzoeker] Adrem bericht dat hij het niet eens is met de stelling dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege op 20 december 2022 eindigt omdat partijen nooit overeenstemming hebben bereikt over een (tweede) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.8.
Hierop antwoordt Adrem bij brief van 14 december 2022 als volgt:
“Bijgevoegd de arbeidsovereenkomsten welke van kracht zijn. Het betreft de twee
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarbij de arbeidsovereenkomst met startdatum 21 januari 2022 van rechtswege afloopt op 20 december 2022.
Volgens wet- en regelgeving zijn wij verplicht het einde van de arbeidsovereenkomst tijdig aan te zeggen. Met ons vorige schrijven (gedateerd 18 november 2022) is dit conform wet- en regelgeving afgehandeld. Een tijdelijke arbeidsovereenkomst mag ook tijdens ziekte aflopen.
Wij zullen jou per 20 december a.s. ziek uit dienst melden bij het UWV. Dat bijgevoegde
arbeidsovereenkomsten niet door jou zijn ondertekend, heeft te maken met het feit dat jij nooit gehoor hebt gegeven aan de verzoeken om een ondertekend exemplaar retour te sturen.”
2.9.
De gemachtigde van [verzoeker] stuurt Adrem op 6 januari 2023 een brief met de volgende inhoud:
“Cliënt is op 21 juni 2021 bij u in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst. Aanvankelijk heeft u cliënt een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden (inclusief één maand proeftijd) voorgelegd, maar nadat zijdens cliënt is aangegeven dat de voorgelegde arbeidsovereenkomst in strijd was met (in ieder geval artikel 17) CAO is deze overeenkomst niet tot stand gekomen. In plaats hiervan werd een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgesteld
voor de duur van zeven maanden (inclusief één maand proeftijd), die tevens enkele specifieke bedingen ten behoeve van cliënt bevatte. De heer [bestuurder] en cliënt hebben deze arbeidsovereenkomst ondertekend, doch nadat de heer [bestuurder] deze arbeidsovereenkomst mee naar huis heeft genomen met het doel deze ook door mevrouw [A] te laten ondertekenen, heeft cliënt deze overeenkomst nooit meer gezien. Kennelijk is deze zoek geraakt.
Nadien bent u wel nog met enkele andere arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd komen aanzetten, doch daarmee heeft cliënt nimmer ingestemd. Cliënt heeft andere arbeidsovereenkomsten nooit ondertekend.
Mede gelet op het bepaalde in artikelen 610a en 610b van Boek 7 BW, stelt cliënt (primair) dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij u in dienst is.
Indien u de in de eerste alinea genoemde arbeidsovereenkomst alsnog vindt en mede ondertekend door mevrouw [A] retourneert, dan geldt het volgende. Dan is (dus) ingaande 21 juni 2021 een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden aangegaan, dewelke inmiddels reeds tweereaal stilzwijgend is verlengd. Dit betekent dat de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven maanden is geëindigd op 21 augustus 2022 en dat de derde (thans nog lopende)
derde arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden eindigt per 21 maart.”
2.10.
Bij brief van 9 januari 2023 antwoordt Adrem het volgende aan de gemachtigde van [verzoeker] :
“ [verzoeker] kreeg in eerste instantie een arbeidsovereenkomst van 6 maanden, ingaande 21-6-2021 met een proeftijd van 1 maand.
Bij de bespreking van tweede arbeidsovereenkomst kwam [verzoeker] daarop terug. Bij een
arbeidsovereenkomst van 6 maanden mag je geen proeftijd overeenkomen. Toen zei ik hem: OK,
dan halen we de proeftijd eruit, de overeenkomst is toch al voorbij. Maar nee, hij wilde een eerste
overeenkomst van 7 maanden. Daar mag namelijk wel een proeftijd van 1 maand in. OK, zei ik, dan doen de we eerste overeenkomst 7 maanden en de tweede 11 maanden (ipv 12 maanden zoals bij ons gebruikelijk). Dat vond [verzoeker] prima.
Ik heb [verzoeker] op 4 juni 2022 beide overeenkomsten per mail gestuurd met het verzoek deze te
ondertekenen. Een paar keer heb ik hem gevraagd om de overeenkomsten te tekenen en terug te
geven.Daar heeft [verzoeker] nooit op gereageerd, tot afgelopen vrijdag 2 december 2022. Toen stuurde
hij een brief die u wel zult kennen. Een beetje laat, als de arbeidsovereenkomsten al 6 maanden in
je mailbox zitten.
Ik ben dus niet 'met enkele andere overeenkomsten aan komen zetten' zoals u schrijft. Met [verzoeker] is overeengekomen wat hij op 4 juni 2022 in zijn mailbox heeft gekregen.
Ook kom ik niet 'thans met nieuwe, niet ondertekende overeenkomsten aanzetten' zoals u schrijft.
Nogmaals: de overeengekomen arbeidsovereenkomsten zitten de mailbox van [verzoeker] .
Dit gedrag van [verzoeker] (overeengekomen documenten wel in bezit hebben, maar niet ondertekend
terugsturen) lijkt symptomatisch. Op 22-9-2022 had ik een afspraak met hem om het plan van
aanpak ivm zijn ziekte op te stellen. [verzoeker] vroeg of hij het document mee naar huis mocht nemen.
Hij beloofde het binnen 2 weken ondertekend terug te sturen. Tot op vandaag heeft hij dat nog niet gedaan, ondanks enkele herinneringen.
Ik kan daarom niet ingaan op uw vraag om [verzoeker] langer in dienst te houden. De afspraken met
[verzoeker] zijn duidelijk vastgelegd in de 2 verstuurde arbeidsovereenkomsten. Dat deze niet door [verzoeker]
zijn ondertekend is Adrem niet te verwijten. [verzoeker] is zelf in gebreke gebleven door de
arbeidsovereenkomsten niet te ondertekenen, ondanks meerdere verzoeken daartoe.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.1.
Na vermeerdering van zijn verzoek ter zitting, verzoekt [verzoeker] dat bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. de opzegging van 18 november 2022 wordt vernietigd;
II. Primair: voor recht wordt verklaard dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat;
Subsidiair: voor recht wordt verklaard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 21 maart 2023 van rechtswege eindigt, met veroordeling van Adrem tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding ten bedrage van € 958,04 bruto en het verlofsaldo ten bedrage van € 2.382,58 bruto, beide posten voorzien van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
Meer subsidiair: Adrem wordt veroordeeld om aan [verzoeker] te voldoen de
transitievergoeding van € 819,89 bruto alsook het verlofsaldo uit te betalen à € 2.382,58 bruto;
III. Adrem wordt veroordeeld om aan [verzoeker] (door) te betalen het salaris van € 1.518,31 bruto per maand (althans van 90% hiervan met ingang van 2 februari 2023), te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, zulks vanaf 21 december 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd,
vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en het geheel vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening,
IV. Adrem wordt veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke
incassokosten alsook de proces- en nakosten.
3.1.2.
Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
[verzoeker] heeft de schriftelijke arbeidsovereenkomst (voor zes maanden) die hem in eerste instantie is voorgelegd niet ondertekend omdat er in strijd met artikel 7:652 lid 4 BW een proeftijd van één maand in stond opgenomen. Vervolgens heeft Adrem een nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld voor de duur van zeven maanden en die heeft [verzoeker] wel ondertekend. [bestuurder] heeft deze arbeidsovereenkomst na ondertekening door [verzoeker] mee naar huis genomen om deze ook door zijn echtgenote te laten ondertekenen. [verzoeker] heeft echter nooit een exemplaar ontvangen dat ook door Adrem is ondertekend. [verzoeker] vermoedt dan ook dat deze arbeidsovereenkomst zoek is geraakt.
Na de einddatum van de ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst van zeven maanden (21 januari 2022) is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend voortgezet.
3.1.3.
Op 6 mei 2022 heeft [verzoeker] [bestuurder] via WhatsApp een brief gestuurd dat hij het niet eens is met de planning omdat deze in strijd is met de door partijen gemaakte afspraken. Naar aanleiding daarvan vindt er tussen hen een gesprek plaats. Zes dagen na deze brief krijgt [verzoeker] twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (overgelegd als bijlage 5) overhandigd (set 1). Deze arbeidsovereenkomsten heeft [verzoeker] niet ondertekend en bevatten andere bepalingen dan partijen zijn overeengekomen.
In een brief van 2 juni 2022 heeft [verzoeker] aan [bestuurder] duidelijk gemaakt dat hij niet tevreden is over de gang van zaken (het niet ontvangen van zijn arbeidsovereenkomsten en de wijzigingen in het dienstrooster) en dat hij het niet eens is met de voorgelegde arbeidsovereenkomsten.
[verzoeker] is het niet eens met de brief van 18 november 2022 dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden verlengd en zal eindigen per 20 december 2022. Zowel de arbeidsovereenkomsten die bij voornoemd gesprek zijn overgelegd (set 1) als de arbeidsovereenkomsten die bij de brief van 14 december 2023 zijn overgelegd (set 2) heeft [verzoeker] niet ondertekend. [verzoeker] was ook niet bekend met laatstgenoemde set totdat hij deze op 14 december 2022 kreeg toegestuurd. Het e-mailbericht van 4 juni 2022 waarbij deze hem zouden zijn toegestuurd kent hij niet.
3.1.4.
Primair stelt [verzoeker] dat er nu sprake is van een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd omdat vaststaat dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst
bestaat, terwijl er geen tijd bepaald is. Het gevolg daarvan is dat het ervoor moet worden gehouden dat de tijd dus onbepaald is.
3.1.5.
Subsidiair stelt [verzoeker] dat de arbeidsverhouding tussen partijen in ieder geval
nog tot 21 maart 2023 duurt. Ervan uitgaande dat partijen een eerste
arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden zijn overeengekomen
ingaande op 21 juni 2021 en zij nadien geen schriftelijke arbeidsovereenkomst meer hebben ondertekend, geldt dat de arbeidsovereenkomst per 21 januari 2022 voor de eerste keer
stilzwijgend (voor eveneens zeven maanden, zie artikel 7: 668 lid 4 BW) is verlengd
en per 21 augustus 2022 voor de tweede keer met zeven maanden is verlengd. Dit betekent dat de (thans derde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven
maanden per 21 maart 2023 eindigt. In dat geval heeft [verzoeker] recht op een transitievergoeding ter hoogte van € 958,04.
3.1.6.
Meer subsidiair, voor het geval de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wel van rechtswege per 20 december 2022 is geëindigd, geldt dat aan [verzoeker] nog een transitievergoeding moet worden uitbetaald van € 819,89.
3.1.7.
Voorts had [verzoeker] nog een positief verlofsaldo van 170 uur. Ook die
uren moeten nog worden uitbetaald. [verzoeker] is evenwel kort na 20 december 2022
de toegang tot Shiftbase ontzegd, zodat [verzoeker] geen inzage meer heeft in de
verlofuren.
3.2.1.
Adrem bestrijdt de verzoeken en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Zij erkent dat de eerste schriftelijke arbeidsovereenkomst die [verzoeker] is voorgelegd (voor de duur van zes maanden) moest worden aangepast in verband met de opgenomen proeftijd van één maand. Op 24 februari 2022 heeft [bestuurder] dit gedaan en de arbeidsduur gewijzigd in zeven maanden met ingang van 21 juni 2022. Gelijktijdig heeft hij een nieuwe overeenkomst voor de duur van elf maanden opgesteld ter verlenging van de arbeidsovereenkomst van zeven maanden. De nieuwe arbeidsovereenkomst voor zeven maanden is door partijen ondertekend maar vervolgens zoekgeraakt.
3.2.2.
Adrem betwist de stellingen van [verzoeker] over de planning. [verzoeker] is conform de afspraken een aantal zaterdagen vrij geroosterd. Verder betwist Adrem [verzoeker] zes dagen na de brief van 5 mei 2022 twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (‘set 1’) te hebben overhandigd. Dit is ook niet logisch omdat [verzoeker] in zijn brief van 2 juni 2022 om de arbeidsovereenkomsten vraagt.
3.2.3.
Adrem betwist dat zij met verschillende arbeidsovereenkomsten ‘is komen aanzetten’. Voornoemde arbeidsovereenkomsten die Adrem op 24 februari 2022 heeft opgesteld en ondertekend, heeft zij [verzoeker] , naar aanleiding van zijn verzoek van brief van 2 juni 2022, op 4 juni 2022 per e-mail toegestuurd. Pas in december 2022 heeft [verzoeker] via zijn advocaat laten weten dat hij het niet eens is met de arbeidsovereenkomsten en deze nooit zou hebben ontvangen. Adrem begrijpt niet waarom [verzoeker] stelt dat het andere arbeidsovereenkomsten zijn. Nergens wordt door [verzoeker] aangegeven waarin de overeenkomsten met elkaar verschillen van de versies van 24 februari 2022.
3.2.4.
Adrem betwist ook dat [verzoeker] het e-mailbericht van 4 juni 2022 niet heeft ontvangen. Zij heeft [verzoeker] naar aanleiding van dit e-mailbericht meerdere malen gevraagd of hij de arbeidsovereenkomsten getekend wilde teruggeven en hij heeft nooit ontkend dat hij de arbeidsovereenkomsten ontvangen had. [verzoeker] heeft zelfs, in aanwezigheid van getuigen, beloofd deze te ondertekenen.
3.2.5.
Het is onjuist dat partijen nooit overeenstemming hebben bereikt over een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In februari 2022 was er namelijk al overeenstemming maar [verzoeker] heeft de arbeidsovereenkomsten nooit getekend teruggegeven. Deze arbeidsovereenkomsten zijn gewoon geldig aangezien het UWV op basis van deze arbeidsovereenkomsten [verzoeker] een Ziektewetuitkering heeft toegekend.
3.2.6.
Adrem erkent dat zij [verzoeker] nog een transitievergoeding verschuldigd is en is bereid deze te voldoen. Het verlofsaldo van [verzoeker] is 87 uur en deze vakantiedagen zal Adrem ook uitbetalen.
3.3.
Op de stellingen en het verweer zal voor zover nodig in het hiernavolgende worden ingegaan.

4.4. De beoordeling

De door Adrem overgelegde screenshots
4.1.
Bij brief van 2 mei 2023 heeft Adrem screenshots overgelegd van (de eerste pagina) van twee arbeidsovereenkomsten om aan te tonen dat er geen verschil bestaat tussen de arbeidsovereenkomsten die zijn overgelegd als bijlage 5 bij het verzoekschrift en de arbeidsovereenkomsten die zij [verzoeker] op 4 juni 2023 heeft toegezonden. Deze screenshots zullen buiten beschouwing worden gelaten aangezien de kantonrechter Adrem uitsluitend de mogelijkheid heeft geboden om na de zitting het verlofoverzicht van [verzoeker] te overleggen (dat eerder al per e-mail aan de gemachtigde van [verzoeker] is gestuurd) en dit toe te lichten. Aangezien voornoemde screenshots hiermee geen verband houden zal de kantonrechter deze niet bij de beoordeling betrekken.
Is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd?
4.2.
[verzoeker] stelt primair dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd omdat er bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen tijd is bepaald. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Uit het verzoekschrift en wat ter zitting is besproken volgt immers dat beide partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst in eerste instantie voor zeven maanden is gesloten. Weliswaar heeft Adrem eerst een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld voor de duur van zes maanden maar die hebben partijen niet getekend en afgewezen. Voorts erkennen beide partijen dat er nadien een andere schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgesteld voor de duur van zeven maanden, die beide partijen hebben ondertekend maar dat deze is zoekgeraakt. Aangezien beide partijen erkennen dat er een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden is gesloten is van een arbeidsovereenkomst waarbij geen tijd is bepaald geen sprake.
Wanneer is de arbeidsovereenkomst geëindigd?
4.3.
Het subsidiaire standpunt van [verzoeker] is dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 21 maart 2023. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.4.
Op grond van artikel 7:668 BW wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geacht met dezelfde tijd te zijn verlengd als de werkgever heeft verzuimd uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt de werknemer schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en, bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij deze wil voortzetten.
4.5.
Nu partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst is ingegaan op 21 juni 2021 en de arbeidsovereenkomst voor zeven maanden is gesloten, eindigde deze aldus op 21 januari 2021. Door Adrem is betoogd dat zij al in november 2021 aan [verzoeker] heeft laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden verlengd met twaalf maanden. Vervolgens stelt zij [verzoeker] op 24 februari 2022 ten behoeve van deze voortzetting een nieuwe arbeidsovereenkomst te hebben toegestuurd voor de duur van elf maanden, gelijktijdig met een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden ter vervanging van de eerder verstrekte en al afgelopen arbeidsovereenkomst van zes maanden. Hij stelt dit te hebben gedaan omdat [verzoeker] zich onder andere had beklaagd over het feit dat in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geen proeftijd van een maand kan worden bedongen.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat Adrem met de kennisgeving in november 2021 en het verstrekken van een nieuwe (opeenvolgende) arbeidsovereenkomst op 24 februari 2022 niet tijdig heeft voldaan aan het vereiste van artikel 7:668 BW. Dit betekent dat de eerste arbeidsovereenkomst die voor zeven maanden is gesloten, vanaf 21 januari 2022 is verlengd voor opnieuw zeven maanden, aldus tot 21 juli 2022. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat Adrem [verzoeker] voor 21 juli 2022 heeft aangegeven deze (verlengde) arbeidsovereenkomst al dan niet te willen voortzetten, is de arbeidsovereenkomst ook na 21 juli 2022 met opnieuw zeven maanden verlengd, aldus tot 21 maart 2023.
De verzochte vernietiging van de opzegging van 18 november 2022 en verklaring voor recht
4.7.
Gelet op het feit dat de arbeidsovereenkomst na 21 januari 2022 is verlengd tot 21 juli 2022 en vervolgens tot 21 maart 2023, heeft de brief van [verzoeker] van 18 november 2022 waarin wordt aangegeven dat de arbeidsovereenkomst na 21 december 2022 niet wordt voorgezet geen rechtsgevolg. Enige rechtsgrond op grond waarvan deze opzegging kan worden vernietigd is echter niet aangevoerd en is de kantonrechter ook niet gebleken, zodat het verzoek onder I. zal worden afgewezen. Hoewel de brief van 18 november 2022 van Adrem feitelijk betrekking heeft op de door Adrem veronderstelde maar gelet op het voorgaande niet bestaande arbeidsovereenkomst voor de duur van elf maanden, beschouwt de kantonrechter dit wel als een aanzegging, zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW. Het is immers duidelijk dat zij [verzoeker] te kennen gaf de arbeidsovereenkomst niet meer te willen voort te zetten. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat na 21 maart 2023 op grond van artikel 7:668a BW een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
Het voorgaande betekent dat de onder II. subsidiair verzochte verklaring voor recht toewijsbaar is.
Transitievergoeding
4.8.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub c BW is Adrem aan [verzoeker] een transitievergoeding verschuldigd. Van de in lid 7 van dit artikel genoemde uitzondering is geen sprake omdat gesteld noch gebleken is dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet vanwege ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] . De door [verzoeker] verzochte hoogte van de transitievergoeding van € 958,04 heeft Adrem niet betwist en is daarom toewijsbaar.
Verlofsaldo
4.9.
Vooropgesteld wordt dat de werkgever een deugdelijke verlofadministratie dient bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen. Verwezen wordt ook naar artikel 7:641 lid 2 BW, waarin is vastgelegd dat de werkgever bij het einde van het dienstverband aan de werknemer een overzicht verstrekt van de resterende vakantiedagen, Adrem is dus in beginsel gehouden om steeds zelf een gespecificeerd overzicht te verstrekken van het verlofsaldo. Als de door de werkgever bijgehouden verlofadministratie niet deugdelijk blijkt te zijn, is dat een omstandigheid die in beginsel voor risico van de werkgever komt.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat Adrem bij brief van 2 mei 2023 een ander verlofoverzicht heeft toegezonden dan de advocaat van Adrem eerder (op 24 april 2023) aan de gemachtigde van [verzoeker] heeft toegezonden en dat enige toelichting daarbij ontbreekt. Voorts merkt [verzoeker] terecht op dat het overgelegde verlofoverzicht een Excel-bestand betreft en geen uitdraai uit het administratiesysteem Shiftbase en dat het overzicht maar tot 30 november 2023 loopt terwijl hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tot 21 maart 2023 is doorgelopen. Verder wijst [verzoeker] er onder andere op dat er nationaal erkende feestdagen en een periode van ziekte van het verlofsaldo worden afgetrokken.
4.11.
Mede gelet op de door [verzoeker] in zijn brief van 17 mei 2023 gestelde onjuistheden in het verlofoverzicht, kan de kantonrechter, zonder nadere toelichting, niet uitgaan van de juistheid van dit verlofoverzicht. Zonder toelichting is het verlofoverzicht niet te vergelijken met het verlofoverzicht van [verzoeker] zodat geen sprake is van een deugdelijke verlofadministratie van Adrem. Aangezien Adrem verder niet gemotiveerd heeft aangegeven op welke punten het verlofoverzicht van [verzoeker] niet klopt, zal gelet op wat onder 4.9. is overwogen, worden uitgegaan van het verlofoverzicht van [verzoeker] . Het gevorderde bedrag aan verlofsaldo is daarmee toewijsbaar.
Doorbetaling van loon
4.12.
Nu hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tot 21 maart 2023 is doorgelopen, is het gevorderde loon onder III. tot die datum toewijsbaar. Dit zal worden toegewezen zoals na te melden.
4.13.
De verschuldigdheid van de wettelijke rente over het achterstallig loon volgt uit artikel 6:119 BW. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de opeisbaarheid van het loon.
4.14.
Uit artikel 7:625 lid 1 BW volgt dat als het loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop de voldoening had moeten geschieden, de werknemer aanspraak maakt op een verhoging wegens vertraging, mits dit niet-voldoen aan de werkgever is toe te rekenen. [verzoeker] maakt, gelet op wat hiervoor is overwogen, in beginsel aanspraak op deze verhoging. Gelet op de omstandigheid dat tussen partijen een verschil van mening bestond over het einde van de arbeidsovereenkomst ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
4.15.
De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is toewijsbaar, maar pas na ingebrekestelling (zie gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6537). De brief van de gemachtigde van [verzoeker] van 6 januari 2023 (bijlage 10) kan als een ingebrekestelling worden aangemerkt en gelet op de daarin genoemde termijn geldt ten aanzien van deze post 13 januari 2023 als de datum waarop het verzuim is ingetreden. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal daarom worden toegewezen vanaf die dag.
4.16.
De verplichting tot afgifte van loonspecificaties volgt uit de wet zodat die vordering toewijsbaar is.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
[verzoeker] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Niet gesteld is echter dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan niet toewijsbaar.
Proces- en nakosten
4.18.
Adrem wordt als de (in overwegende mate) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.5. De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 21 maart 2023 van rechtswege is geëindigd;
5.2.
veroordeelt Adrem aan [verzoeker] te betalen de wettelijke transitievergoeding van € 958,04 bruto en een bedrag van € 2.382,58 aan verlofsaldo, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
5.3.
veroordeelt Adrem om aan [verzoeker] te betalen het salaris van € 1.518,31 bruto per maand vanaf 21 december 2022 tot 2 februari 2023 en vanaf 2 februari 2023 tot en met 21 maart 2023 90% hiervan, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Adrem om aan [verzoeker] te betalen de wettelijke verhoging van 10% over het achterstallig loon, de vakantietoeslag en de overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Adrem in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag vastgesteld op € 86,00 aan griffierecht en € 793,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.6.
veroordeelt Adrem in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 132,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.7.
verklaart deze beschikking met betrekking tot de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter en op 22 juni 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.