Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
PACHTKAMER
[eiser 1],
[gedaagde 2] B.V.,
1.Waar gaat dit kort geding over?
2.Het verloop van de procedure
3.De feiten
4.De vordering van [eisers]
5.Het verweer van [gedaagden]
6.De beoordeling
“We laten dit nu al weten zodat je zo veel mogelijk tijd hebt om voor 2023 een plan te trekken.”Uit dit alles blijkt voor eenieder dat [eisers] de percelen niet meer wil gebruiken en dus de pachtovereenkomst onmiddellijk wil beëindigen. De tekst van de e-mail roept geen vragen op en leidt ook niet tot twijfel. [gedaagden] heeft vervolgens diezelfde dag nog ingestemd met de beëindiging.
geen opzegging is vereist, indien de beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden, nadat de pachtovereenkomst is totstandgekomen."Uit het beginsel van contractsvrijheid vloeit voort dat het partijen in beginsel te allen tijde vrij staat om in onderling overleg en met wederzijds goedvinden een tussen hen bestaande contractuele relatie te beëindigen. Artikel 7:322 BW bepaalt slechts, dat in het daarin omschreven geval een opzegging door één partij (dus zonder instemming van de andere partij) niet mogelijk is. Anders gezegd: artikel 7:322 BW staat niet in de weg aan een beëindiging met wederzijds goedvinden als bedoeld in artikel 7:367 lid 3 BW.