ECLI:NL:RBOBR:2023:2653

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
21/2790 en 21/2815
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor wijziging en uitbreiding inrichting met maatwerkvoorschriften geurhinder

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De vergunning betreft de wijziging en uitbreiding van een inrichting voor de op- en overslag van huishoudelijke afvalstoffen, met daarbij het stellen van maatwerkvoorschriften ter beperking van geurhinder. De rechtbank heeft op 1 juni 2023 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van eisers gegrond is verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van het college gedeeltelijk, omdat het in strijd is met de rechtszekerheid. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het gedeeltelijk vernietigde besluit in stand, maar voegt aanvullende maatwerkvoorschriften toe die zijn overeengekomen door partijen na de zitting. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning onvoldoende rechtszekerheid biedt met betrekking tot de opslag van geur emitterende afvalstoffen en dat de maatwerkvoorschriften niet adequaat zijn om geurhinder te voorkomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de geluidsoverlast van de inrichting niet voldoende is aangepakt in de vergunning. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 21/2790
SHE 21/2815

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser 1

(gemachtigde: mr. E.H.E.J. Wijnen),

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser 2

(gemachtigde: mr. R.J. Wevers),
ook gezamenlijk aangeduid als eisers,
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, het college

(gemachtigden: mr. M. van Dam-Benders en ing. H.L. van Aarle).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster) en
[bedrijf] B.V.uit [vestigingsplaats] ( [bedrijf] )
gemachtigde: mr. K.A.M. van Kampen.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers over de door het college verleende omgevingsvergunning van 7 oktober 2021, voor de wijziging en uitbreiding van de inrichting op het perceel [adres] in [plaats] , en het stellen van maatwerkvoorschriften.
1.2
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers en de gemachtigden van het college. Namens [bedrijf] B.V. is [naam] verschenen en namens [bedrijf] [naam] . Zij werden vergezeld door de gemachtigde van vergunningshoudster en [bedrijf] en door [naam] van Milon advies- en onderzoeksbureau.
1.4
Na behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, om partijen in de gelegenheid te stellen om met elkaar te overleggen over de formulering van voorschriften die aan de bedenkingen van eisers tegemoet zouden komen.
1.5
Partijen hebben overeenstemming bereikt over aanvullende maatwerkvoorschriften voor geur van glas, PMD en groenafval. Deze zijn per brief van 31 januari 2023 door de gemachtigde van derde-partijen aan de rechtbank toegezonden.
1.6
De rechtbank heeft van partijen toestemming gekregen om zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens op 26 mei 2023 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning op 7 oktober 2021 voor de uitbreiding en wijziging van de door [bedrijf] geëxploiteerde inrichting en het voor die inrichting stellen van maatwerkvoorschriften. Zij doet dat aan de hand van wat eisers hebben aangevoerd.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De omgevingsvergunning heeft, voor zover voor de behandeling van deze zaak van belang, betrekking op het toestaan van de inpandige op- en overslag van huishoudelijk afval (hha) en groente-, fruit- en tuinafval (gft) en de wijziging in opslag- en verwerkingscapaciteit van afvalstoffen met in de vergunning genoemde Euralcodes.
De vergunning is op 7 oktober 2021 verleend. Het college heeft, om geurhinder bij geurgevoelige objecten tot een aanvaardbaar niveau te beperken, aan de vergunning maatwerkvoorschriften verbonden, op grond van artikel 8:42 van de Wet milieubeheer en artikel 2.7a, vierde lid, onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het beroep van eisers richt zich tegen de omgevingsvergunning én de maatwerkvoorschriften.
3.1
Volgens eisers leiden het intrekken van voorschrift 7.1.1, waardoor snel rottend groenafval, zoals bladafval, gras en groente- en fruitafval nu wel mag worden geaccepteerd en het toevoegen van voorschrift 1.2.1, waardoor huishoudelijk afval (hha), groente-, fruit- en tuinafval (gft), folie, kunststoffen en verpakkingsafval en glas met bepaalde euralcodes nu wel mogen worden geaccepteerd en opgeslagen, tot stank. Dit wordt onvoldoende beperkt door de maatwerkvoorschriften 1.4.6 en 1.4.7. Buiten op het terrein is namelijk de op- en overslag van PMD (plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankverpakkingen) en glazen verpakkingen toegestaan, terwijl het juist de bedoeling is van de maatwerkvoorschriften om geur emitterende componenten in bedrijfshal 30 op- en over te slaan. De omgevingsvergunning en de maatwerkvoorschriften zijn tegenstrijdig. De omgevingsvergunning is dan ook niet zorgvuldig voorbereid.
Verder ziet het geuronderzoek van maart 2021 dat deel uitmaakt van de omgevingsvergunning (verder: het geuronderzoek) op de vraag tot hoeveel geuremissie de opslag van hha en gft leidt. De opslag van PMD-afval, glas en snoeiafval buiten op het terrein zijn volgens eisers niet in het geuronderzoek betrokken. Als geur emitterende afvalstoffen buiten zijn opgeslagen, zorgt dat zeker bij warm weer voor stankoverlast.
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat hij op de ingediende aanvraag moet beslissen. De opslag van glas of PMD is in de aanvraag niet aangemerkt als een activiteit die leidt tot de emissie van geur. Er is dan ook geen vergunning verleend voor de opslag van glas of PMD-afval op het buitenterrein dat geuremissie veroorzaakt. [bedrijf] heeft volgens het college een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid.
In het A&V-reglement is opgenomen dat bij twijfel of de aangeboden afvalstoffen aan de omschrijving van het acceptatiereglement voldoen, het betreffende materiaal tijdelijk apart opgeslagen wordt. Bij deze tijdelijke opslag dient voorschrift 1.4.6 in acht te worden genomen. Dit voorschrift luidt als volgt: "
Geur emitterende componenten dienen inpandig in bedrijfshal 30 te worden op- en overgeslagen. Indien er transport van geur emitterende componenten binnen de inrichting plaatsvindt, dan dient dit in gesloten vrachtwagens of in afgezeilde containers plaats te vinden." Volgens het college kan hij, als hij tijdens het houden van toezicht op het buitenterrein van het bedrijf glas of PMD aantreft dat leidt tot de emissie van geur, hiertegen handhavend optreden, gelet op voorschrift 1.4.6.
3.3
Eisers kunnen worden gevolgd in hun opvatting dat de verleende omgevingsvergunning de opslag van glas en PMD op het buitenterrein van de inrichting niet uitsluit. Het college is ervan uitgegaan dat de opslag van glas en PMD geen activiteit is die leidt tot de emissie van geur. Weliswaar is in maatwerkvoorschrift 1.4.6 bepaald dat geur emitterende componenten inpandig in bedrijfshal 30 moeten worden op- en overgeslagen, maar, gelet op het zo-even genoemde uitgangspunt van het college, is niet zeker dat het college heeft beoogd om dit voorschrift mede van toepassing te laten zijn op de op- en overslag van glas en PMD.
Niet is uitgesloten dat aan of in het aangevoerde glas of PMD nog resten van producten aanwezig zijn die maken dat deze afvalstroom, als het na aanvoer enige tijd op het buitenterrein blijft liggen, geur gaat emitteren. Dit zou kunnen leiden tot geuroverlast. Of dit daadwerkelijk het geval is, kan de rechtbank niet beoordelen, omdat het uitgevoerde geuronderzoek niet op deze afvalstromen betrekking heeft. De beschrijving van de bedrijfsvoering van de inrichting in paragraaf 3.2 van het rapport van het geuronderzoek ziet namelijk op de op- en overslag van hha en gft en niet op de op- en overslag van glas of PMD.
Maatwerkvoorschrift 1.4.6 biedt, voor zover het de op- en overslag van glas en PMD betreft, daarmee onvoldoende rechtszekerheid dat geurhinder ten gevolge hiervan in voldoende mate wordt voorkomen.
Dit betoog van eisers slaagt daarom.
4.1
Eisers voeren aan dat de inrichting nog niet conform de nieuwe omgevingsvergunning in werking is. Er is in loods 30 nog geen luchtbehandelingsinstallatie aangebracht en hha, gft, PMD-afval en glas worden buiten op het terrein op- en overgeslagen. Het college stelt dat maatwerkvoorschriften 1.4.14, 1.4.15, 1.4.17 en 1.4.22 afdoende zijn en dat hij te allen tijde zelfstandig geuremissiemetingen kan uitvoeren, maar de praktijk is weerbarstig. De voorschriften zijn niet afdoende en er wordt niet uit eigen beweging of in opdracht van het college door de omgevingsdienst gecontroleerd. De situatie is nog hetzelfde als in 2019 en 2020 en er is niets veranderd.
4.2
Het college stelt zich op het standpunt dat in maatwerkvoorschrift 1.4.7 is bepaald dat op- en overslag van hha en gft uitsluitend inpandig mag plaatsvinden in bedrijfshal 30. Maatwerkvoorschrift 1.4.10 schrijft voor dat de inpandige op- en overslag van hha en gft niet eerder mag aanvangen, dan nadat de in de aanvraag genoemde luchtbehandelingsinstallatie is gerealiseerd en aantoonbaar functioneert. Indien vergunninghoudster ervoor kiest om eerst de uitkomst van de beroepsprocedure af te wachten, heeft dat tot gevolg dat, tot de luchtbehandeling op orde is, geen hha of gft mag worden op- en overgeslagen binnen de inrichting.
Indien niet overeenkomstig de vergunning of de maatwerkvoorschriften wordt gewerkt, kan het college daartegen naar zijn zeggen handhavend optreden.
4.3
Wat eisers aanvoeren over het nog niet in werking zijn van de inrichting overeenkomstig de omgevingsvergunning, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar betreft, zoals het college heeft gesteld, een kwestie van handhaving. Dit kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Dit betoog slaagt niet.
5.1
Eisers vrezen dat, omdat tot nu toe niet vergunde activiteiten als het (buiten) parkeren van met hha en gft beladen vrachtwagens plaatsvinden, deze praktijk zich blijft voordoen en dit afval niet bij uitzondering in afgezeilde of afgesloten containers inpandig wordt opgeslagen. Daarom is het, naar aanleiding van de zienswijze van vergunninghoudster geschrapte, maatwerkvoorschrift 1.4.11 uit de ontwerpbeschikking nog steeds noodzakelijk.
5.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, volgens de aanvraag, opgeslagen hha en gft in principe dezelfde dag worden overgebracht naar containers en worden afgevoerd. Mocht dat niet lukken, dan wordt het afval in ieder geval gedurende de avond- en nachtperiode in afgezeilde of afgesloten containers inpandig opgeslagen in de bedrijfshal. Er kan daarmee 24 uur per dag hha en gft aanwezig zijn in de bedrijfshal, wat voldoet aan de maatwerkvoorschriften 1.4.6 en 1.4.7. Voorschrift 1.4.11, dat zag op een verbod op het parkeren binnen de inrichting en dat verplichtte tot het onmiddellijk verlaten van de inrichting van vrachtwagens die beladen waren met hha en gft, wijkt af van de aangevraagde werkwijze.
5.3
Het door eisers bedoelde maatwerkvoorschrift luidde als volgt:
1.4.11
Het is verboden om binnen de inrichting met huishoudelijk afval of groente-, fruit- en tuinafval beladen vrachtwagens of transportmiddelen te parkeren. Binnen de inrichting met huishoudelijk afval of groente-, fruit- of tuinafval te beladen vrachtwagens dienen na belading de inrichting onmiddellijk te verlaten.
5.4
De rechtbank ziet niet in dat het geschrapte maatwerkvoorschrift noodzakelijk is om te bewerkstelligen dat met hha of gft beladen vrachtwagens niet op het buitenterrein worden geparkeerd en dit doel niet wordt bereikt met de aan de omgevingsvergunning verbonden maatwerkvoorschriften. Voor zover eisers niet het vertrouwen hebben dat deze vrachtwagens niet op het buitenterrein worden geparkeerd, betreft dit een kwestie van handhaving die, zoals de rechtbank al heeft gezegd, niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
Ook dit betoog slaagt niet.
6.1
Volgens eisers heeft het college in reactie op hun zienswijze aangegeven dat hun woningen op een gezoneerd industrieterrein liggen, waardoor er op geluid slechts marginaal zou behoeven te worden getoetst. Het college maakt echter niet duidelijk van welke activiteiten hij is uitgegaan bij het besluit tot zonering van het industrieterrein, terwijl het terrein in de loop der tijd volledig is veranderd. In de toelichting op het bestemmingsplan "Baetsen, geluid" staat dat voor de woningen in de zone, waaronder die van eisers, hogere geluidswaarden worden vastgesteld. Of dat is gebeurd en wat die waarden zijn, is eisers niet bekend. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid.
Eisers ondervinden veel geluidsoverlast van het lossen van glas, terwijl er gemakkelijk voorschriften kunnen worden gesteld om de overlast te beperken.
6.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de woningen van eisers binnen de grenzen van het, in het kader van de Wet geluidhinder, gezoneerde industrieterrein liggen. Voor de woningen van eisers is overigens geen hogere waarde vastgesteld. Naar vaste rechtspraak mag de geluidbelasting ter plaatse van woningen op een gezoneerd industrieterrein geen weigeringsgrond vormen voor een vergunning voor een inrichting op dat industrieterrein. Dit betekent dat voor deze woningen alleen bescherming tegen geluid wordt geboden op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en niet op basis van de Wet geluidhinder.
Verder staat in paragraaf 5.9 (lees: 5.3) van het bij de aanvraag gevoegde akoestische rapport een opsomming van eenvoudige maatregelen, zoals door eisers bedoeld, die reeds door vergunninghoudster zijn getroffen. Omdat het rapport deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, geldt dat ook voor deze maatregelen. Deze maatregelen zijn volgens het college afdoende om onnodige geluidhinder bij de woningen van eisers te voorkomen.
6.3
De woningen van eisers liggen op het gezoneerde industrieterrein en er is geen hogere geluidgrenswaarde voor vastgesteld. De geluidbelasting ter plaatse van woningen die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein kan geen grond vormen voor weigering van een vergunning voor een inrichting. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (De Afdeling) van 24 januari 2007. [1] Volgens de Afdeling betekent dit echter niet dat in het geheel geen geluidsvoorschriften aan de vergunning mogen worden verbonden die beogen op het industrieterrein gelegen woningen te beschermen. Voor zover het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein niet wordt aangetast, kunnen voorschriften worden opgenomen, waaraan op betrekkelijke eenvoudige wijze kan worden voldaan en waarmee vermijdbare geluidhinder wordt voorkomen.
De in paragraaf 5.3 van het akoestisch rapport genoemde organisatorische maatregelen zouden zich daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, lenen. Dit hebben eisers ook ter zitting bepleit. In deze paragraaf is aangegeven dat het storten van afval in containers plaatsvindt met een beperkte valhoogte, dat containerhandling niet plaatsvindt aan de zuidzijde van het bedrijfsterrein in de periode tussen 23.00 en 07.00 uur, dat de motoren van bedrijfswagens (vrachtwagens met containers/lading) tijdens het laden en lossen alleen in werking zijn, indien dit voor deze activiteit noodzakelijk is, en dat op het terrein van de inrichting rustig wordt gereden, met een snelheid van 15 km/uur. De genoemde technische maatregelen lenen zich daar niet voor.
Weliswaar maakt het akoestische rapport onderdeel uit van de omgevingsvergunning, maar de rechtbank is van oordeel dat, omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid, deze maatregelen bij wijze van voorschrift aan de vergunning moeten worden verbonden. [2] Voor zover dit niet is gebeurd, is onvoldoende gewaarborgd dat hiermee vermijdbare geluidhinder bij de woningen van eisers wordt voorkomen.
Dit betoog slaagt.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op wat de rechtbank hiervoor in de rechtsoverwegingen 3.3 en 6.3 heeft overwogen, zijn de beroepen van eisers gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover in maatwerkvoorschrift 1.4.6 niet afzonderlijk is voorgeschreven dat verontreinigd glas en PMD in bedrijfshal 30 moeten worden op- en overgeslagen, dan wel anderszins wordt voorkomen dat verontreinigd glas en PMD op het buitenterrein worden opgeslagen. Ook moet het bestreden besluit worden vernietigd, voor zover daarin niet de in paragraaf 5.3 van het akoestische rapport van 20 juli 2019 genoemde organisatorische maatregelen bij wijze van maatwerkvoorschrift zijn opgenomen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het college eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Ook ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten bedragen, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor elk van eisers € 1.674,00 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 837,00, wegingsfactor 1).
9. Naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over aanvullende maatwerkvoorschriften ter beperking van geur van glas, PMD en groenafval en ter beperking van geluidhinder die de rechtbank, zoals ter zitting besproken, bij wijze van zelf voorzien aan de omgevingsvergunning zou kunnen verbinden. Bij deze voorschriften is een nieuwe inrichtingstekening gevoegd.
De rechtbank zal de aanvullende maatwerkvoorschriften en de daarbij behorende inrichtingstekening aan de omgevingsvergunning verbinden.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het gedeeltelijk te vernietigen besluit in stand te laten.
10. De aanvullende maatwerkvoorschriften zijn ten opzichte van de reeds aan de omgevingsvergunning verbonden maatwerkvoorschriften opvolgend genummerd. Voor zover tussen de aanvullende maatwerkvoorschriften en de daaraan reeds verbonden maatwerkvoorschriften strijdigheid mocht bestaan, moeten de aanvullende maatwerkvoorschriften, vanwege de tot stand gekomen overeenstemming, prevaleren.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover in maatwerkvoorschrift 1.4.6 niet afzonderlijk is voorgeschreven dat verontreinigd glas en PMD in bedrijfshal 30 moeten worden op- en overgeslagen, dan wel anderszins wordt voorkomen dat verontreinigd glas en PMD op het buitenterrein worden opgeslagen en voor zover daarin niet de, in paragraaf 5.3 van het akoestische rapport van 20 juli 2019 genoemde, organisatorische maatregelen bij wijze van maatwerkvoorschrift zijn opgenomen;
  • laat de rechtsgevolgen van het gedeeltelijk vernietigde besluit in stand onder aanvulling van dat besluit met de achter deze uitspraak opgenomen maatwerkvoorschriften en inrichtingstekening en onder bepaling dat deze voorschriften en tekening gelden in plaats van de aan het bestreden besluit verbonden inrichtingstekening en voorschriften voor zover deze inrichtingstekening en voorschriften afwijken;
  • bepaalt dat het college aan elk van eisers het door hen betaalde griffierecht van
  • veroordeelt het college in de door beide eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, aan elk van eisers te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. M.J.H.M Verhoeven en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet met deze uitspraak eens bent, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de datum waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven.
Aanvullende maatwerkvoorschriften geur glas, PMD en Groenafval:

nummering

Glas:

1.4.24 Bruin, groen, bont en witglas wordt in bedrijfshal 30 gelost en opgeslagen.
1.4.25. Van overflow is sprake wanneer witglas niet in de vakken in bedrijfshal 30
kan worden opgeslagen omdat er onvoldoende opslagcapaciteit is.
1.4.26.Bij ontvangst van (overflow) witglas wordt door de Acceptant of
Weegmeester van Vergunninghouder op de weegbrug organoleptisch op
geuremissie gecontroleerd.
1.4.27. Overflow van witglas dat geen geur emitteert, wordt op het buitenterrein
los gestort dat wil zeggen niet opgeslagen in containers, op de locatie aangeduid
op inrichtingstekening d.d. 21 november 2022. De maximale hoeveelheid van deze
overflow mag niet meer dan 120 m3 bedragen. De maximale tijd dat deze partij
overflow wordt opgeslagen, mag niet meer dan 6 dagen bedragen.
1.4.28. Overflow van witglas dat geur emitteert wordt of binnen 24 uur afgevoerd,
of in bedrijfshal 30 of op het buitenterrein in containers opgeslagen die aan de
bovenzijde zijn voorzien van doelmatige afdekking, zoals zeil, afdekkleppen of
luiken. De containers worden zo ver mogelijk van omwonenden geplaatst.
1.4.29. Om het ervaren van geuroverlast afkomstig van de overflow van witglas
los gestort en overflow van witglas in containers te voorkomen, voert Acceptant of
Weegmeester van Vergunninghouder twee keer per dag, in de nabijheid van de
gestorte overflow van witglas en opslagen containers ongeacht temperatuur of
windrichting, een organoleptische controle uit. Hierbij wordt gecontroleerd of geur
wordt ervaren bij omwonenden. Deze geurcontrole wordt genoteerd in het
logboek. Het logboek wordt op eerste verzoek aan het Bevoegd gezag beschikbaar
gesteld.
1.4.30. Indien uit de organoleptische controle blijkt dat de containers met witglas
geur emitteren dan worden zij binnen 24 uur afgevoerd of naar bedrijfshal 30
verplaatst.
1.4.31. Indien door omwonenden geuroverlast wordt ervaren, kan een melding
conform de meldingsprocedure “ervaring geur op locatie Veldhoven” worden
ingediend (meldings- of klachtenformulier bijgevoegd). Het meldingsformulier is
voorzien van een emailadres van Vergunninghouder waarheen het formulier kan
worden verzonden, alsmede van een goed bereikbaar telefoonnummer waar
klachten kunnen worden gemeld. Het telefonisch melden van klachten bij de
betreffende medewerker van Vergunninghouder heeft de eerste prioriteit.
1.4.32. Indien een melding “ervaring geur op locatie Veldhoven” op werkdagen
voor 17.00 uur wordt gedaan doet Acceptant of Weegmeester van
Vergunninghouder nog dezelfde dag een bronvaststelling. Op niet werkdagen
verricht Acceptant of Weegmeester van Vergunninghouder uiterlijk de
eerstvolgende werkdag voor 8.00 uur een bronvaststelling. Als tijdens de
bronvaststelling wordt geconstateerd dat de overflow van wit glas de geurbron is,
wordt de geurbron of afgevoerd, of verplaatst naar hal 30 of opgeslagen op het
buitenterrein in containers die aan de bovenzijde zijn voorzien van doelmatige
afdekking zoals zeil, afdekkleppen of luiken en wordt in overleg met Melder
bepaald of aanscherping van de procedure noodzakelijk is en/of dat er verdere
verbeterstappen genomen moeten worden.
Indien een andere geurbron wordt geconstateerd, wordt de geurbron of afgevoerd,
of tijdelijk verplaatst naar hal 30 of opgeslagen op het buitenterrein in containers
die aan de bovenzijde zijn voorzien van doelmatige afdekking zoals zeil,
afdekkleppen of luiken en wordt beoordeeld of de geur is ontstaan door een
oneigenlijke component in een betreffende afvalstroom en zal Vergunninghouder
Aanbieder daarop aanspreken en wordt Melder geïnformeerd over de bron van de
geur en de genomen actie richting Aanbieder.
1.4.33. Alle gemelde klachten worden door Vergunninghouder genoteerd in het
logboek en op eerste verzoek aan het bevoegd gezag beschikbaar gesteld.

PMD:

1.4.34. PMD wordt bij ontvangst op de weegbrug door Acceptant of Weegmeester
van Vergunninghouder organoleptisch op geuremissie gecontroleerd. Indien
tijdens de organoleptische controle geen geur wordt geconstateerd, wordt de PMD
op het buitenterrein van de inrichting opgeslagen in het opslagvlak aangeduid op
de inrichtingstekening d.d. 21 november 2022.
1.4.35. PMD dat geur emitteert, wordt of in bedrijfshal 30 opgeslagen of op het
buitenterrein opgeslagen in containers die aan de bovenzijde zijn voorzien van
doelmatige afdekking zoals zeil, afdekkleppen of luiken of direct overgeslagen en
als eerste afgevoerd. De containers worden zo ver mogelijk van omwonenden
geplaatst
1.4.36. Op het einde van de dag voorafgaand aan zon- en feestdagen is het PMD
opslagvak leeg doordat het PMD in bedrijfshal 30 is opgeslagen of is afgevoerd
naar de nevenlocatie in Son.
1.4.37. Om het ervaren van geuroverlast afkomstig van PMD te voorkomen, voert
Acceptant of Weegmeester van Vergunninghouder twee keer per werkdag in de
nabijheid van het opslagvlak en bij de op het buitenterrein opslagen containers,
ongeacht temperatuur of windrichting, een organoleptische geurcontrole uit.
Hierbij wordt gecontroleerd of geur wordt ervaren bij omwonenden. Deze
geurcontrole wordt genoteerd in een logboek. Het logboek wordt op eerste verzoek
aan het Bevoegd gezag beschikbaar gesteld.
1.4.38. Indien uit de organoleptische controle blijkt dat het PMD dat in containers
op het buitenterrein is opgeslagen geur emitteert dan worden zij binnen 24 uur
afgevoerd of naar bedrijfshal 30 verplaatst.
1.4.39. Indien door omwonenden geuroverlast wordt ervaren, kan een melding
conform de meldingsprocedure “ervaring geur op locatie Veldhoven” worden
gedaan (meldingsformulier bijgevoegd). Het meldingsformulier is voorzien van een
emailadres van Vergunninghouder waarheen het formulier verzonden kan worden,
alsmede van een goed bereikbaar telefoonnummer waar klachten gemeld kunnen
worden. Het telefonisch melden van klachten bij de betreffende medewerker van
Vergunninghouder heeft de eerste prioriteit.
1.4.40. Indien een melding “ervaring geur op locatie Veldhoven” op werkdagen
voor 17.00 uur wordt gedaan, doet Acceptant of Weegmeester van
Vergunninghouder nog dezelfde dag een bronvaststelling. Op niet werkdagen
verricht Acceptant of Weegmeester van Vergunninghouder uiterlijk de
eerstvolgende werkdag voor 8.00 uur een bronvaststelling. Als tijdens de
bronvaststelling wordt geconstateerd dat PMD de geurbron is, wordt de geurbron
of afgevoerd, of verplaatst naar hal 30 of opgeslagen in een container die aan de
bovenzijde is voorzien van doelmatige afdekking, zoals zeil, afdekkleppen of luiken
en wordt in overleg met Melder bepaald of aanscherping van de procedure
noodzakelijk is en/of dat er verdere verbeterstappen genomen moeten worden.
1.4.41. Indien een andere geurbron wordt geconstateerd, wordt de geurbron of
afgevoerd, of tijdelijk verplaatst naar hal 30 of opgeslagen in afgezeilde containers
en wordt beoordeeld of de geur is ontstaan door een oneigenlijke component in
een betreffende afvalstroom en zal Vergunninghouder Aanbieder daarop
aanspreken en wordt Melder geïnformeerd over de bron van de geur en de
genomen actie richting Aanbieder.
1.4.42. Alle gemelde klachten worden door Vergunninghouder genoteerd in het
logboek en op eerste verzoek aan het bevoegd gezag beschikbaar gesteld.
Groenafval:
1.4.43. Groenafval wordt op het buitenterrein van de inrichting opgeslagen op de
locatie aangeduid op de inrichtingstekening d.d. 21 november 2022.
1.4.44. Om werken (composteren) van het Groenafval te voorkomen wordt dit in
de zomermaanden (juni t/m augustus) binnen 3 werkdagen conform fifo (first in
first Out) afgevoerd.

Geluid:

1.1.2. De maximale rijsnelheid op het terrein van de inrichting mag niet meer
dan 15 km/uur bedragen. Deze maximale snelheid dient met duidelijke
verkeersborden ter hoogte van de inrit van de inrichting te worden vermeld.
1.1.3. Het immissierelevante geluidbronvermogen van de puinbrekers binnen de
inrichting mag niet meer bedragen dan Lwr kleiner of gelijk aan 114 dB(A).
1.1.4. Het storten van afval in containers dient plaats te vinden met een
maximale valhoogte van 1 meter.
1.1.5. In de periode tussen 23.00 en 07.00 uur mogen aan de zuidzijde van het
bedrijfsterrein geen handelingen met containers plaatsvinden.
1.1.6. De motoren van bedrijfswagens (wagens met containers/lading) mogen
tijdens het laden en lossen alleen in werking zijn indien dit voor deze activiteit
noodzakelijk is.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 23 november 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5116