ECLI:NL:RBOBR:2023:2253

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
WR 23/012
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verzoeker als veroordeelde

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 april 2023 een verzoek tot wraking behandeld van een veroordeelde in een strafzaak. De verzoeker, die eerder was veroordeeld in een strafzaak met parketnummer 20.000625.19, heeft tijdens de zitting zijn onvrede geuit over de gang van zaken en de rechters gewraakt. Hij stelde dat er sprake was van vooringenomenheid en dat hij niet de kans had gekregen om zijn bezwaren tegen de reclasseringsmedewerkers te uiten. De rechters hebben in hun reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid en dat de voorzitter van de kamer correct heeft gehandeld.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op partijdigheid van de rechters. Het niet bieden van ruimte aan de verzoeker om zijn bezwaren te uiten werd gezien als een procedurele beslissing, die geen grond kan vormen voor wraking.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 25 april 2023. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/012

Beslissing van

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] .
hierna te noemen: verzoeker.
strekkende tot de wraking van
mr. M.L.W.M. Viering, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. A.H.J.J. van de Wetering,in hun hoedanigheid van strafrechter, hierna te noemen: de rechters.

De procedure

1.1
Verzoeker is veroordeelde in de strafzaak met parketnummer 20.000625.19.
1.2
Op 4 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van de vordering van de officier van justitie tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsgevonden. Kort na aanvang van de zitting heeft verzoeker de rechters van de meervoudige kamer gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechters daarop

2.1
In het proces-verbaal van de zitting van 4 april 2023 staat – onder meer – het volgende vermeld:
Veroordeelde: Tien dagen voorafgaande aan deze behandeling ter zitting werd aan [naam] gevraagd om mensen te dagvaarden ten behoeve van deze zitting. Op 28 maart 2023 heb ik zelf maar mijn raadsvrouw op de hoogte gebracht van deze zitting, omdat zij geen stukken heeft mogen ontvangen. Vanuit de zijde van het openbaar ministerie begint het wel een schijnvertoning te worden. Dit lijkt mij voldoende aanleiding om de vordering ex artikel 6:2:12 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk te verklaren en om mij onmiddellijk in vrijheid te stellen. Ik wil de reclasseringsmedewerkers in staat van beschuldiging stellen.
De voorzitter onderbreekt de veroordeelde en deelt hem mede dat onderhavige behandeling ter zitting niet de aangewezen plaats is om mensen in staat van beschuldiging te stellen.
Veroordeelde: Dan wraak ik de rechtbank.
Raadsvrouw: Mijn cliënt is van mening dat deze getuigen-deskundigen zich hebben schuldig gemaakt aan meineed. Cliënt is verder van mening dat er sprake is van een vorm van vooringenomenheid van de rechtbank, nu hij heden ter zitting daar niet verder op in mag gaan.
2.2
De rechters hebben niet berust in hun wraking. In hun gezamenlijke reactie van 11 april 2023 hebben de rechters aangegeven dat uit de gang van zaken ter zitting enige vooringenomenheid niet kan worden afgeleid. Evenmin kan de handelwijze van de voorzitter van de kamer worden aangemerkt als een omstandigheid die een eventuele bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid objectief kan rechtvaardigen.

De beoordeling

3.1
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het verzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die een aanwijzing zouden kunnen opleveren voor het aannemen van partijdigheid van de rechters. De rechtbank begrijpt verzoeker aldus dat hij vindt dat de rechters vooringenomen zijn, omdat deze een - naar zijn mening- onjuiste beslissing hebben genomen door hem geen ruimte te bieden om zijn verwijten over de reclasseringsmedewerkers nader toe te lichten.
3.4
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. In deze regierol heeft de rechter een aanzienlijke vrijheid. Het wel of niet bieden van ruimte aan een partij om het woord te voeren is naar het oordeel van de wrakingskamer een procedurele beslissing, namelijk een beslissing over de wijze van behandeling respectievelijk het verloop van de procedure en de zitting.
3.5
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een procedurele rechterlijke beslissing nooit een grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een dergelijke beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.6
Ook de motivering van een (tussen)beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is in dit geval geen sprake, oordeelt de wrakingskamer.
3.7
Naar het oordeel van de wrakingskamer is het verzoek kennelijk ongegrond. Voor een behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting bestaat daarom geen reden.

De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. T. van de Woestijne en
mr. V.R. de Meyere, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.