ECLI:NL:RBOBR:2023:2252

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
WR 22/039
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaken

Op 18 april 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, wonende te 's-Hertogenbosch, had de rechters I.S. Peskens en A.G.A.M. van de Ven gewraakt in hun hoedanigheid van rechters-commissarissen in strafzaken tegen hem. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, onder andere omdat mr. Van de Ven een getuigenverhoor had laten doorgaan terwijl verzoeker ziek was, en omdat hij anders behandeld werd dan gebruikelijk. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 heeft verzoeker zijn bezwaren toegelicht, maar de rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De kamer concludeerde dat de beslissing om het getuigenverhoor door te laten gaan gerechtvaardigd was, gezien de noodzaak om de procesgang niet verder te vertragen. Ook de andere bezwaren van verzoeker, zoals het noemen van zijn vriendin door de rechter en het niet reageren op zijn brieven, werden niet als voldoende gegrond voor wraking beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat organisatorische beslissingen van rechters in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij er sprake is van onbegrijpelijkheid of een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 22/039
Beslissing van 18 april 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] , gemeente ‘s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. I.S. Peskensen
mr. A.G.A.M. van de Ven,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 december 2022;
  • de schriftelijke reactie van mr. Van de Ven van 28 januari 2023;
  • de brief van verzoeker gedateerd 5 februari 2023;
  • de schriftelijke reactie van mr. Peskens van 7 februari 2023;
  • de brief van verzoeker gedateerd 23 februari 2023;
  • de brief van verzoeker gedateerd 27 februari 2023;
  • de schriftelijke reactie van mr. Van de Ven van 1 maart 2023;
  • de schriftelijke reactie van mr. Van de Ven van 7 maart 2023;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 4 april 2023.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 is verzoeker verschenen. Tijdens die mondelinge behandeling heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 28 maart 2023 afgewezen. De behandeling van de wraking van de rechters is voortgezet op 4 april 2023. Verzoeker en de rechters zijn verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in hun hoedanigheid van rechters-commissarissen in de strafzaken tegen verzoeker met parketnummers 01/113123-21 en 01/041310-21.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens zijn schriftelijke verzoek, zoals aangevuld in zijn brief van 27 februari 2023 en toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Mr. Van de Ven heeft ondanks ziekte van verzoeker het getuigenverhoor laten doorgaan. Hierdoor is verzoeker een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid ontnomen. Ook heeft mr. Van de Ven verzoeker anders behandeld dan gebruikelijk door hem niet toe te staan zelf de getuigen te horen maar enkel door tussenkomst van de rechter-commissaris en door het getuigenverhoor aanvankelijk in te plannen zonder rekening te houden met zijn verhinderdata. Daarbij heeft mr. Van den Ven de vertegenwoordiger van verzoeker diens vriendin genoemd en heeft hij gelogen door te verklaren dat is gevraagd naar een bewijs van ziekte van verzoeker. Ten aanzien van mr. Peskens legt verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag dat de rechter aan de griffiers opdracht heeft gegeven verzoeker niet meer telefonisch te woord te staan en niet schriftelijk te reageren op zijn brieven.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Het laten doorgaan van het getuigenverhoor en het anders behandelen van verzoeker.
3.2.1.
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen, omdat hij heeft besloten het getuigenverhoor te laten doorgaan terwijl verzoeker ziek was. Hij heeft verzoeker anders behandeld dan normaal gesproken gebruikelijk is. De rechter heeft, met verwijzing naar het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 14 december 2022, uitgelegd dat het getuigenverhoor is doorgegaan omdat de voortgang van de zaak langer uitstel niet verdroeg en het ongewenst was dat de getuigen andermaal te horen zouden krijgen dat de verhoren worden uitgesteld. Aan verzoeker was alle ruimte gegeven om zijn aan de getuigen te stellen vragen schriftelijk kenbaar te maken en bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn.
Verder heeft de rechter naar voren gebracht dat hij verzoeker ook niet anders dan anderen heeft behandeld. De rechter-commissaris bepaalt immers hoe het verhoor wordt ingericht en het komt vaker voor dat vragen via de rechter-commissaris worden gesteld. Bij de planning van het verhoor is zoveel mogelijk rekening gehouden met verzoeker.
3.2.2.
Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.2.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan geen sprake. De rechter heeft uitgelegd waarom hij het getuigenverhoor heeft laten doorgaan. De getuigen waren al voor de derde keer opgeroepen en nogmaals een aanhouding zou in strijd met een voortvarende procesgang komen. De wrakingskamer acht de beslissing, gelet op de motivering daarvan, niet zo onbegrijpelijk dat deze een schijn van partijdigheid oproept. Ook is niet gebleken dat verzoeker door de rechter anders is behandeld dan gebruikelijk.
3.3.
De vertegenwoordiger vriendin noemen.
3.3.1.
Dat de rechter in het proces-verbaal van het getuigenverhoor van
14 december 2022 de vertegenwoordiger van verzoeker zijn vriendin noemde, levert naar het oordeel van de rechter geen schijn van partijdigheid op. Verzoeker heeft ook niet onderbouwd waarom dit zo zou zijn. De rechter heeft uitgelegd dat de vertegenwoordiger aan hem was gepresenteerd als zijnde de vriendin van verzoeker. Gezien die omstandigheid is het naar het oordeel van de wrakingskamer niet onbegrijpelijk dat de rechter abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat het de vriendin van verzoeker betrof. Aan deze omstandigheid kan naar objectieve maatstaven dan ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid worden ontleend.
3.4.
Gelogen over het vragen naar bewijs van ziekte.
3.4.1.
De wrakingskamer begrijpt de door verzoeker aangedragen grond dat is gelogen over het vragen naar een bewijs van de ziekte van verzoeker aldus dat het gaat om de mededeling van de rechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek van 28 januari 2023: “
Ik merk daarbij nog op dat ik de vriendin op 14/12 gevraagd heb naar een bewijs van het ziek zijn van de verdachte, doch dat zij op iedere vraag die ik stelde enkel antwoordde: “hij is ziek”.“. Volgens verzoeker heeft de rechter niet om bewijs van zijn ziekte gevraagd en daarover dus gelogen in zijn reactie. Verzoeker legt uit dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Zou de rechter wel om bewijs hebben gevraagd, dan zou verzoeker dat bewijs hebben geleverd zodat het getuigenverhoor zou zijn verplaatst.
3.4.2.
De rechter heeft in reactie op deze grond verklaard dat het, net zoals het geven van de cautie, standaard is om een bewijs van ziekte te vragen en dat hij er daarom vanuit gaat dat hij dat ook in dit geval aan verzoeker heeft gevraagd. Dat is de reden waarom hij dat in zijn toelichting heeft gezet.
3.4.3.
De wrakingskamer oordeelt hierover als volgt.
3.4.4.
In het proces-verbaal van 14 december 2022 is niet opgenomen dat de rechter naar een bewijs van ziekte heeft gevraagd. Daarom gaat de wrakingskamer ervan uit dat de rechter daar niet naar heeft gevraagd. De toelichting van de rechter, waarin staat dat hij daar wel naar heeft gevraagd, is daarmee in strijd. De vraag is of dit een grond voor wraking oplevert. Dit kan naar het oordeel van de wrakingskamer het geval zijn als de rechter daarover heeft gelogen, met andere woorden: als de rechter opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij wel naar een bewijs van de ziekte heeft gevraagd. Dat zich dat heeft voorgedaan is echter niet aannemelijk geworden. De rechter heeft ter zitting uitgelegd dat het, net zoals het geven van een cautie, zijn gewoonte is om naar bewijs van ziekte te vragen, en dat hij er daarom vanuit is gegaan dat hij dat ook in dit geval aan verzoeker heeft gevraagd. Gelet op die uitleg is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechter opzettelijk in strijd met de waarheid in zijn toelichting heeft verklaard dat hij naar een bewijs van de ziekte heeft gevraagd. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat de rechter op de zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven dat hij het getuigenverhoor ook zou hebben laten doorgaan als verzoeker een bewijs van zijn ziekte zou hebben verstrekt, zodat niet valt in te zien dat de rechter er een belang bij heeft gehad om opzettelijk in strijd met de waarheid te verklaren dat hij verzoeker om een bewijs van zijn ziekte heeft gevraagd. Ook dit levert daarom geen wrakingsgrond op.
3.5.
Opdracht aan de griffiers.
3.5.1.
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat zij de medewerkers van de griffie heeft geïnstrueerd om hem niet meer telefonisch te woord te staan en niet meer te reageren op zijn schriftelijke berichten. De rechter heeft uitgelegd dat de beslissing om verzoeker niet meer telefonisch te woord te staan noodzakelijk was in het belang van het welzijn van de medewerkers op de griffie omdat verzoeker zeer volhardend en dwingend was in zijn contacten met de griffie en wel dusdanig dat medewerkers daar een zeer vervelend gevoel bij kregen en het ontwrichtend was voor de voortgang van de werkzaamheden op de griffie. Verder heeft zij niet besloten om niet meer schriftelijk te reageren op brieven van verzoeker, maar alleen om niet meer te reageren op brieven die door de rechter-commissaris als niet relevant werden beoordeeld.
3.5.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat de omstandigheid dat de rechter medewerkers van de griffie de ruimte heeft gegeven verzoeker niet meer telefonisch te woord te staan, onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen is. Het betreft een organisatorische beslissing van de rechter. Organisatorische beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende grond oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.5.3.
De rechter heeft haar beslissing om de medewerkers van de griffie de ruimte te geven verzoeker niet meer telefonisch te woord te staan naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende gemotiveerd en met stukken onderbouwd. Het is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen of dat een juiste beslissing was. Uit niets blijkt echter dat die beslissing uitsluitend door vooringenomenheid is ingegeven, terwijl die beslissing ook niet wegens onbegrijpelijkheid daarvan de schijn van partijdigheid kan hebben opgewekt. Bovendien blijkt dat er wel schriftelijk werd gereageerd op brieven van verzoeker. Er is dan ook geen aanknopingspunt voor het vermoeden dat deze beslissing voortkomt uit vooringenomenheid.
3.6.
Conclusie
3.6.1.
Het verzoek zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en
mr. F.E. Roll, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op
18 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.