In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 mei 2023, wordt het beroep van [naam] B.V. tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een bedrijfsobject voor het kalenderjaar 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad had de WOZ-waarde vastgesteld op € 4.943.000, gebaseerd op een waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar de waarde onterecht had berekend met de huurwaardekapitalisatie-methode, omdat het object niet vergelijkbaar zou zijn met andere objecten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwing had geleverd voor de gehanteerde huurwaarde en kapitalisatiefactor, waardoor de vastgestelde waarde niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank stelde de waarde van het bedrijfsobject uiteindelijk vast op € 4.600.000.
Daarnaast werd het verzoek van eiseres om een schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn in de procedure behandeld. De rechtbank concludeerde dat de procedure meer dan twee jaar had geduurd, wat de redelijke termijn overschreed. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500. De rechtbank kende ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toe aan eiseres, in totaal € 742. De uitspraak werd gedaan door mr. G. de Jong, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.M. Wintjes.