ECLI:NL:RBOBR:2023:2039

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
30 april 2023
Zaaknummer
WR 23/011
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak wegens misbruik van het wrakingsinstrument

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 28 maart 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die verdachte is in twee strafzaken met parketnummers 01/041310-21 en 01/113123-21, had eerder al meerdere wrakingsverzoeken ingediend. Dit derde verzoek was gericht tegen de rechters van de wrakingskamer, mr. M.E. Gebel-Bartels, mr. M.F.M.T. Franke en mr. F.E. Roll, en was gebaseerd op de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid. Verzoeker stelde dat er geen gedegen onderzoek was gedaan naar bewijs en dat de rechters ten onrechte het verzoek om de rechter-commissaris onder ede te horen hadden afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de rechter-commissaris niet te horen een procesbeslissing is en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op partijdigheid van de rechters. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte door herhaaldelijk verzoeken in te dienen die kennelijk ongegrond waren. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze strafzaken niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 23/011
Beslissing van
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] .
hierna te noemen: verzoeker.
strekkende tot de wraking van
mr. M.E. Gebel-Bartels, mr. M.F.M.T. Franke en mr. F.E. Roll,in hun hoedanigheid van leden van de wrakingskamer
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1
Verzoeker is verdachte in de strafzaken met parketnummers 01/041310-21 en 01/113123-21 .
1.2
In deze strafzaken heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend gericht tegen de weigering van de rechter-commissaris om de door verzoeker gewenste onderzoekshandelingen te verrichten. De raadkamer heeft dit bezwaarschrift op zitting van 7 december 2022 behandeld.
1.3
Bij brief van 9 december 2022 heeft verzoeker de leden van de raadkamer gewraakt. Bij brief van 15 december 2022 heeft verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
1.4
Bij beslissing van 9 februari 2023 (WR 22/037) heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek gericht tegen de leden van de raadkamer afgewezen.
1.5
Het wrakingsverzoek gericht tegen de rechter-commissaris is door de rechters op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Dit wrakingsverzoek is bekend onder nummer WR 22/039.
1.6
Bij brief van 9 maart 2023 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt.

2.Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechters daarop

2.1
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van de schijn van partijdigheid dan wel vooringenomenheid bij de rechters omdat:
  • geen gedegen onderzoek is gedaan naar bewijs;
  • de rechters ten onrechte het verzoek tot het onder ede horen van de rechter-commissaris niet hebben gehonoreerd en dat voor die afwijzende beslissing geen wettelijke basis bestaat;
  • de bejegening van verzoeker door de voorzitter ter zitting, onder meer haar uitspraak dat het niet is toegestaan om de zitting op te nemen.
2.2
In reactie op het wrakingsverzoek hebben de rechters aangegeven dat de beslissing om de rechter-commissaris niet als getuige onder ede te horen een procesbeslissing is. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Naar aanleiding van de stelling van verzoeker dat hem niet is toegestaan om opnames te maken van de zitting merken de rechters op dat verzoeker is gevraagd of hij met zijn telefoon/laptop opnamen ging maken en dat hem is verteld dat het maken van opnamen niet is toegestaan. De rechters zien niet in waarom dat een schijn van vooringenomenheid zou opleveren. De rechters berusten daarom niet.

3.De beoordeling

3.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2
De wrakingskamer kan het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds ongegrond verklaren indien het verzoek kennelijk ongegrond is (artikel 5, tweede lid, aanhef en a, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant). De wrakingskamer oordeelt dat die situatie zich hier voordoet en overweegt daarbij het volgende.
3.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die een aanwijzing zouden kunnen opleveren voor het aannemen van partijdigheid van de rechters.
3.4
Voor zover het verzoek betrekking heeft op de wijze waarop verzoeker door de voorzitter van de wrakingskamer is bejegend, overweegt de wrakingskamer dat de wrakingsprocedure niet voor dergelijke klachten is bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn bovendien gesteld noch gebleken.
3.5
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de beslissing van de rechters om de rechter-commissaris niet te horen oordeelt de wrakingskamer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen met zich meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing.
3.6
Ook de motivering van een (tussen)beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is in dit geval geen sprake, oordeelt de wrakingskamer.
3.7
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.8
Verzoeker heeft in de strafzaken reeds eerder wrakingsverzoeken ingediend (WR 22/037 en WR 22/039). Het wrakingsverzoek met kenmerk WR 22/037 is afgewezen, omdat dit was gericht tegen een procedurele beslissing van de rechters van de raadkamer en niets was aangevoerd waaruit een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker was af te leiden. Het onderhavige wrakingsverzoek is gericht tegen de rechters van de wrakingskamer die het wrakingsverzoek met kenmerk WR 22/039 in behandeling hebben genomen. Ook dit verzoek heeft betrekking op een procesbeslissing. Ook daarbij is niet gebleken van vooringenomenheid, zoals beschreven in rechtsoverweging 3.6. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Het steeds opnieuw indienen van wrakingsverzoeken tegen procesbeslissingen, waarvan verzoeker inmiddels kan weten dat deze geen onderwerp van wraking kunnen zijn, leidt bovendien tot een onredelijke vertraging van de rechtspleging. Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze strafzaken niet meer in behandeling zal worden genomen. Onder verwijzing naar artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g in samenhang met artikel 5, derde lid (eerste volzin) van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant wijst de wrakingskamer erop dat de behandelend rechter(s) in de strafzaken kan/kunnen beslissen om een volgend wrakingsverzoek niet voor te leggen aan de wrakingskamer.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaken met parketnummers 01/041310-21 en 01/113123-21 niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. J.H. Wiggers en
mr. F. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.