ECLI:NL:RBOBR:2023:2032

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
21/2591
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-aanslag wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 28 april 2023, is het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de WOZ-aanslag ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld op € 443.000 per 1 januari 2020, maar diende zijn bezwaarschrift te laat in. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser ontving de aanslag via MijnOverheid en erkende dat hij te laat bezwaar had gemaakt, maar stelde dat hij niet regelmatig zijn berichtenbox controleerde en de aanslag niet eerder had verwacht. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Eiser had zelf gekozen voor digitale ontvangst van de beschikking en was verantwoordelijk voor het tijdig indienen van zijn bezwaar. De rechtbank verklaarde zich ook onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-waarde niet ambtshalve te verminderen, aangezien deze beslissing niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ [1] -waarde van de woning [adres] in ’ [woonplaats] met de beschikking van 30 juni 2021 vastgesteld op € 443.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en voor het kalenderjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 opgelegd.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 17 september 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser dat betrekking heeft op het kalenderjaar 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning gehandhaafd op € 443.000.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld en een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden om die met drie andere beroepen van eiser (SHE 21/800, SHE 21/1381 en SHE 21/1382) op dezelfde zitting te kunnen behandelen.
1.6.
Eiser heeft in de periode na ontvangst van het verweerschrift tot en met 23 maart 2023 een viertal aanvullende beroepschriften ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep (samen met de beroepen tegen de kalenderjaren 2018, 2019 en 2020) op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de adviseur van eiser [naam] , gemachtigde van de heffingsambtenaar en namens de heffingsambtenaar taxateur ing. P.H.R.J. Roijmans.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen beschikking van 30 juni 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
2.2.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb [2] een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j, aanhef en onder a, van de AWR [3] met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.3.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. De heffingsambtenaar heeft de beschikking van 30 juni 2021, net als het jaar daarvoor, via MijnOverheid aan eiser bekend gemaakt. Dat gebeurde in dit geval op 17 juni 2021. Op die dag is er ook een e-mailnotificatie (waarschuwing) naar de berichtenbox van eiser verstuurd. De berichtenbox is ingericht met een zogenaamde OPT-IN systematiek. Dat betekent dat een deelnemer aan MijnOverheid zelf de organisatie moet aanvinken waarvan hij besluiten in digitale vorm wil ontvangen. De termijn voor het maken van bezwaar gaat op de dag na 30 juni 2021 lopen en eindigt op 11 augustus 2021. Eiser heeft op 31 augustus 2021 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heef het bezwaar op 1 september 2021 ontvangen. Dat is te laat.
2.4.
In zijn bezwaarschrift heeft eiser verklaard dat hij een beschikking in het kader van de Wet WOZ zo laat in het jaar niet verwacht. Het is volgens eiser gebruikelijk dat dergelijke beschikkingen in de maand februari worden verstuurd. Eiser zag op 30 augustus 2021 via wozwaardeloket.nl dat de waarde voor zijn woning voor belastingjaar 2021 was vastgesteld en heeft toen op 31 augustus 2021 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar vindt dat eiser, door een vinkje aan te kruisen in MijnOverheid, er zelf voor heeft gekozen om de WOZ-beschikking digitaal te ontvangen. Eiser heeft op de dag dat de beschikking werd verstuurd een waarschuwing gehad in de berichtenbox dat de beschikking in MijnOverheid is geplaatst. Dat eiser niet regelmatig in zijn berichtenbox kijkt moet voor zijn rekening en risico komen. Dit is geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.5.
Op de zitting van de rechtbank heeft eiser aangegeven dat hij de beschikking inderdaad via MijnOverheid heeft gehad. Ook heeft hij aangegeven dat hij van plan is om het vinkje weer uit te zetten. Een andere verklaring dan hetgeen hij in bezwaar heeft aangegeven over het te laat ingediende bezwaar heeft eiser in beroep niet gegeven. Volgens de heffingsambtenaar is ook de beschikking voor het kalenderjaar 2023, net als die van 2019 en 2020, via MijnOverheid verzonden en heeft eiser op tijd bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen. Eiser heeft dit bevestigd. De omstandigheid dat hij het vinkje op korte termijn weer uit wil zetten maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding van de termijn verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
2.6.
Voor zover eiser aanvoert dat hij in de bezwaarfase ten onrechte het waardevergelijkingsrapport (uit het waarderingssysteem OrtaX) niet heeft ontvangen, kan hij daarin niet worden gevolgd. Dit rapport is voor de rechtbank namelijk niet benodigd om vast te stellen of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, zodat het daarmee geen op de zaak betrekking hebbend stuk is. [4]
3. Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-aanslag niet ambtshalve te verminderen, is de rechtbank onbevoegd om daarvan kennis te nemen. Het gaat namelijk om een beslissing op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet. Uit artikel 26, eerste lid, van de AWR volgt dat een dergelijke beslissing niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar is.

Conclusie en gevolgen

4. Eiser krijgt in deze procedure geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraak ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de waarde van de woning niet ambtshalve te verminderen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, overweging 3.4.2.