ECLI:NL:RBOBR:2023:2011

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
21/1081
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling met toepassing van bestuurlijke en burgerlijke lus

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn Ziektewetuitkering per 22 november 2020 te beëindigen. Eiser, die sinds 9 juli 2018 als schoonmaker werkte, meldde zich ziek op 23 oktober 2019 vanwege lage rugklachten. Na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling concludeerde het UWV dat eiser geen recht meer had op een uitkering. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het UWV geen spreekuurcontact had georganiseerd, wat als een gebrek in de besluitvorming werd gezien. Het UWV kreeg de kans om dit te herstellen, wat resulteerde in een nieuw spreekuurcontact met de verzekeringsarts B&B. Eiser had echter geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn beroepsgronden nader te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn beperkingen door het UWV zijn onderschat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt proceskosten vergoed en het UWV moet het griffierecht terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A.M. van Vlerken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Actief Werkt! Uitzendbureau B.V.uit Breda, de ex-werkgever
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 22 november 2020 te beëindigen.
1.1.
De rechtbank heeft na afloop van de zitting op 11 oktober 2022 (mondeling) tussenuitspraak gedaan. [1] In de tussenuitspraak staat welke stappen daaraan vooraf zijn gegaan.
1.2.
In tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat in bezwaar ten onrechte geen spreekuurcontact heeft plaatsgehad en heeft zij het UWV de gelegenheid geboden om dit gebrek in de besluitvorming te herstellen. Ook heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld zijn medische beroepsgronden nader te onderbouwen.
1.3.
Het UWV heeft op 4 januari 2023 gereageerd op de aan hem geboden gelegenheid tot herstel. Als bijlage heeft het UWV de rapportage van 3 januari 2023 van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) meegestuurd.
1.4.
Eiseres heeft op 6 maart 2023 gereageerd op de herstelpoging van het UWV.
1.5.
Beide partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser werkte sinds 9 juli 2018 voor de ex-werkgever als schoonmaker van treinstellen gedurende gemiddeld 23,66 uur per week. Op 23 oktober 2019 is eiser ziek gemeld in verband met lage rugklachten. Het dienstverband is op 17 november 2019 geëindigd. Eiser is in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
2.1.
Als men (bijna) een jaar ziek is en een ZW-uitkering ontvangt, vindt er een medische beoordeling plaats. Dit wordt de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling genoemd. Ook eiser heeft deze medische beoordeling gehad.
2.2.
Op basis van de Eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser per 22 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

De standpunten van partijen

Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft het volgende aangevoerd. Het UWV heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en zijn beperkingen onderschat. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B hebben geen zorgvuldig onderzoek verricht. Eiser is niet gezien en onderzocht op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B terwijl dit wel had gemoeten. De onderzoeken van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B zijn niet zorgvuldig gedaan. Ook kan eiser de aan hem voorgehouden functies niet verrichten.
Standpunt van het UWV
4. Het UWV ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding een ander standpunt in te nemen en verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de of het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd per 22 november 2020. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1.
Het beroep van eiser is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij bij ziekte recht heeft op doorbetaling van loon, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.3.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is in Nederland de hoogste rechter die oordeelt over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De CRvB heeft inmiddels al in veel zaken uitgesproken dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en,
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
5.4.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiser niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
5.5.
De rechtbank gaat hierna in op de vraag of de rapporten van de verzekeringsartsen waarop het UWV zich baseert, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij wordt onder meer bekeken welke onderzoeksactiviteiten deze verzekeringsartsen hebben verricht.
5.6.
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiser bestudeerd en hem via de telefoon gesproken op 24 september 2020. Tijdens dit gesprek, dat 50 minuten heeft geduurd, zijn de door eiser ervaren klachten en zijn dagverhaal besproken. Omdat eiser slecht Nederlands spreekt is de zoon van eiser tijdens dat gesprek opgetreden als tolk. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts B&B dossierstudie verricht en heeft zij informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Ook heeft zij kennisgenomen van de gronden van bezwaar en de door eiser overgelegde informatie van zijn fysiotherapeut van 11 oktober 2020. De informatie van de fysiotherapeut en de informatie van de huisarts in de vorm van een huisartsenjournaal over de periode van 19 februari 2015 tot en met 4 januari 2021 heeft de verzekeringsarts B&B in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts B&B onderschrijft de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen en ziet daarnaast aanleiding voor het opnemen van een aanvullende beperking in de FML, te weten hoog handelingstempo, en heeft op 2 april 2021 een gewijzigde FML, geldig vanaf 20 december 2020, opgesteld.
5.7.
In de tussenuitspraak van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank deze onderzoeksactiviteiten als onvoldoende beoordeeld en het UWV de gelegenheid gegeven eiser alsnog uit te nodigen voor een spreekuurcontact.
5.8.
Het UWV heeft hier gevolg aan gegeven, De verzekeringsarts B&B heeft eiser op het spreekuur van 16 december 2022 gezien. Eiser is door de verzekeringsarts B&B lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts B&B informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. De informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts B&B in zijn beoordeling betrokken en de resultaten van die beoordeling heeft hij vastgelegd in zijn rapportage van 3 januari 2023.
5.9.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Het UWV heeft het door de rechtbank in de tussenuitspraak van 11 oktober 2022 geconstateerde gebrek in de besluitvorming hersteld. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd.
Medisch inhoudelijk
5.10.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Dit licht de rechtbank hierna toe.
5.11.
Eiser heeft in beroep in de eerste plaats verzocht om alles wat hij in de bezwaarschriftprocedure naar voren heeft gebracht, als herhaald en ingelast te beschouwen. Dat zal de rechtbank niet doen. Het integraal herhalen en inlassen (of verzoeken het als zodanig te beschouwen) van wat er in bezwaar is aangevoerd, levert onvoldoende op om van een gemotiveerde beroepsgrond te kunnen spreken. De rechtbank gaat daaraan om die reden voorbij.
5.12.
De verzekeringsarts B&B is bekend met de aspecifieke lage rugklachten van eiser en fysieke pijnklachten die hij als gevolg hiervan ervaart. Ook de huisarts van eiser is van mening dat bij eiser sprake is van aspecifieke lage rugklachten. Eiser heeft aangegeven dat hij deze klachten heeft sinds oktober 2019. Aspecifiek rugklachten zijn volgens de verzekeringsarts B&B te duiden als niet goed objectiveerbare chronische pijnklachten. Er is vervolgens een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld die past bij aspecifieke rugklachten. Er is rekening gehouden met beperkingen ten aanzien van trillingen, frequent buigen, duwen, tillen, dragen, lopen, traplopen, klimmen, knielen, zitten en staan en geknield en gebogen werken. Er zijn volgens de verzekeringsarts B&B geen aanwijzingen voor een ernstige stoornis zoals bijvoorbeeld een hernia.
5.13.
In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts B&B. Ook heeft eiser niet gereageerd op de aan hem in de tussenuitspraak van 11 oktober 2022 geboden mogelijkheid om zijn standpunten nader te onderbouwen.
Arbeidskundig
5.14.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 6 oktober 2020, geldig vanaf 6 oktober 2020, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de passendheid van de door de arbeidsdeskundige B&B aan de schatting ten grondslag gelegde functies van Medewerker gordijnen (3x) (SBC-code: 111160), Medewerker handsolderen (SBC-code: 267051) en Inpakker koekjes (SBC-code: 111190). De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.

Conclusie en gevolgen

6. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies een loon kan verdienen van meer dan 65% (namelijk 72,6%) van het maatmanloon per uur, zodat eiser met ingang van 22 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
7. In een geval zoals dit, waarin een in een tussenuitspraak vastgesteld zorgvuldigheidsgebrek wordt hersteld wat niet leidt tot wijzigingen in de bij het bestreden besluit tot stand gebrachte dan wel ontzegde rechtsgevolgen, moet het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en moeten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. [2] Daartoe zal de rechtbank dan ook overgaan.
7.1.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.255,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor de reactie na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837, met wegingsfactor 1).
7.2.
Ook moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.255,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met de tussenuitspraak en deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het daarmee niet eens is. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze (eind)uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 11 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4757.
2.Centrale Raad van Beroep 29 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:375.