ECLI:NL:RBOBR:2023:1969

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
9493367
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onrechtmatige daad en betalingsonwil

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen HDI Global SE, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. HDI vorderde betaling op grond van onrechtmatige daad, waarbij de gedaagde als bestuurder van een ontbonden vennootschap aansprakelijk werd gesteld voor een openstaande vordering van € 3.750,-. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde een persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt vanwege betalingsonwil, aangezien hij als enig bestuurder en aandeelhouder van de vennootschap volledige zeggenschap had en niet had aangetoond dat de vennootschap niet in staat was om te betalen. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde dat er sprake was van betalingsonmacht en dat de vordering was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die HDI had geleden en zou lijden als gevolg van zijn onrechtmatige handelen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, wettelijke rente, proceskosten, nakosten, en buitengerechtelijke incassokosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van onrechtmatige daden en betalingsonwil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 9493367 \ CV EXPL 21-4863
Vonnis van 4 mei 2023
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht HDI Global SE,
gevestigd te Hannover, Duitsland,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.N. Perrick,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna genoemd “HDI” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het tussenvonnis van 30 december 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 24 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was namens HDI mr. [bedrijfsjurist] (bedrijfsjurist) aanwezig, bijgestaan door mr. Perrick voornoemd en haar kantoorgenoot mr. D.H.D. Hannema. Ook [gedaagde] was bij de mondelinge behandeling aanwezig. De gemachtigde van HDI heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgehouden.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
HDI is de rechtsopvolger van [A] N.V., zijnde een schadeverzekeringsbedrijf dat ondernemers beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen aanbiedt.
2.2.
De maatschap [H] (hierna: de maatschap) hield zich bezig met het uitoefenen van een rechtspraktijk op het gebied van advocatuur en notariaat.
2.3.
In dat kader heeft de maatschap in 2006 een beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij [A] N.V., die is blijven doorlopen tot 1 januari 2014, dus tot na de overname van [A] N.V. door HDI.
2.4.
De maatschap bestond in 2009 uit drie maten, te weten [B] B.V. (hierna: [B] ), [C] B.V. (hierna: [C] ) en [D] B.V. (hierna: [D] ). [B] werd gehouden door [E] . Enig bestuurder en aandeelhouder van [E] is [gedaagde] .
2.5.
[B] is op [datum] 2015 ontbonden, waarbij [E] als vereffenaar heeft opgetreden.
2.6.
Op 17 april 2013 is de maatschap met [G] B.V. (hierna: [G] ) een schikking aangegaan als gevolg van een beroepsfout die in 2009 werd begaan door [maat] , een voormalige maat van de maatschap. In de schikkingsovereenkomst werd afgesproken dat [G] een bedrag van € 17.500,- van de maatschap zou ontvangen, waarvan HDI een bedrag van € 10.000,- voor haar rekening zou nemen en de maatschap een eigen bijdrage zou leveren van € 7.500,-. HDI heeft vanaf dat moment een vordering op de maatschap van € 7.500,-.
2.7.
De maatschap bestond in 2013 nog uit twee maten, te weten [B] en [C] .
2.8.
HDI heeft [B] en [E] reeds eerder in een procedure betrokken. In die procedure heeft de kantonrechter op 19 november 2020 vonnis (hierna: het Vonnis) gewezen. [E] is bij dit Vonnis veroordeeld tot betaling van de door HDI geleden schade. Het Vonnis is inmiddels onherroepelijk.

3.De vordering en het verweer

3.1.
HDI vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die HDI heeft geleden en zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] ;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan HDI van:
- € 3.750,- in hoofdsom;
- de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 8 mei 2013 tot aan de dag van volledige betaling;
- € 1.258,80 aan proceskosten;
- € 100,- aan nakosten;
- de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf 17 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- € 99,92 voor de kosten van betekening en bevel van het vonnis aan [E] ;
- € 500,- aan buitengerechtelijke kosten;
- de overige, door de kantonrechter te liquideren, kosten van deze procedure,
deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen, althans vanaf een door de kantonrechter redelijk geachte termijn, na het te dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover [gedaagde] deze kosten niet voordien heeft voldaan;
[gedaagde] veroordeelt in de nakosten zoals vermeld in de dagvaarding.
3.2.
HDI legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[B] en [C] zijn ieder voor een gelijk deel aansprakelijk voor de vordering van HDI op de maatschap, dus ieder voor een bedrag van € 3.750,-. [B] heeft haar deel van de vordering niet voldaan. Omdat [B] in 2015 is ontbonden, heeft HDI [E] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg daarvan heeft geleden. Ook [E] is echter niet overgegaan tot betaling van dit bedrag. Daarom heeft HDI [B] en [E] in een procedure betrokken. In het Vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [E] als voormalig bestuurder en vereffenaar van [B] onrechtmatig jegens HDI heeft gehandeld, door bij het vereffenen van het vermogen van [B] de vordering van HDI op [B] ten onrechte niet te voldoen, terwijl [E] wist, of had behoren te weten, dat deze vordering nog openstond en er andere selectieve betalingen hebben plaatsgevonden. Ook heeft de kantonrechter in dit Vonnis vastgesteld dat [gedaagde] degene is geweest die de schikking namens de maatschap is aangegaan. Hij voerde feitelijke zeggenschap uit over [E] . Omdat [E] niet uit eigen beweging voldeed aan het vonnis, heeft de gemachtigde van HDI [gedaagde] aangeschreven tot betaling. Ook heeft HDI geprobeerd beslag te leggen op activa van [E] , maar dat is niet gelukt.
[gedaagde] is primair aansprakelijk voor de betaling van het bedrag van € 3.750,-, omdat hem een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken van de non-betaling van de vordering door [E] . Er is sprake van betalingsonwil. [gedaagde] heeft als enig bestuurder en enig aandeelhouder van [E] de volledige zeggenschap over [E] en niet is gebleken dat sprake is van een gegronde reden waarom [E] de vordering van HDI onbetaald laat. Subsidiair komt de aansprakelijkheid van [E] , die in het vonnis van de kantonrechter van 19 november 2020 is komen vast te staan, op grond van artikel 6:162 juncto 2:11 BW (doorbraak van aansprakelijkheid) hoofdelijk te rusten op [gedaagde] , omdat hij ten tijde van het ontstaan van deze aansprakelijkheid bestuurder van [E] was.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer.
[gedaagde] betwist dat sprake is van betalingsonwil en stelt dat daarentegen sprake is van betalingsonmacht. [E] beschikt al vele jaren niet meer over enig vermogen. Per 1 januari 2005 oefent [E] geen juridische onderneming meer uit, zodat zij sindsdien feitelijk geen activiteiten meer verricht.
[gedaagde] doet primair een beroep op verjaring. Het tijdstip van het plegen van de gestelde onrechtmatige daad was op [datum] 2015, zijnde het moment van ontbinding van [B] en de inschrijving daarvan in de openbare registers. HDI wist, althans had moeten weten, dat zij vanaf dat moment een vordering op [gedaagde] had op grond van het door haar gestelde onrechtmatige handelen van [E] , zodat op dat moment het tijdstip van de verjaring (ex artikel 3:310 lid 1 BW) is ingegaan. De vordering is dus (sinds [datum] 2020) verjaard.
Subsidiair betwist [gedaagde] dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Per 1 juli 2013 heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden als advocaat beëindigd. Vanaf dat moment is hij ook niet meer voor [H] N.V. werkzaam. In juli 2015 heeft [B] de bij haar geplaatste aandelen in voornoemde N.V. verkocht en geleverd aan [C] , waarna de naam van de vennootschap (bij statutenwijziging) is gewijzigd in [F] N.V. (hierna: [F] ). [F] heeft per 11 april 2011 alle zaken van de maatschap voortgezet, zodat zij alle uit de maatschap voortvloeiende verplichtingen dient na te komen. Zo had zij ook de premie beroepsaansprakelijkheidsverzekering vanaf dat moment aan HDI moeten voldoen. [F] had dus ook het bedrag van € 3.750,- (dat HDI thans vordert) aan HDI moeten voldoen. Daarnaast heeft de schuld nooit tot het vermogen van [B] behoord en is om die reden niet in haar (slot)balans opgenomen. [gedaagde] kan dan ook niet op grond van een doorbraak van aansprakelijkheid voor de door HDI geleden schade verantwoordelijk worden gehouden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat HDI in Hannover, Duitsland, is gevestigd. De kantonrechter dient daarom (ambtshalve) te toetsen of zij internationaal bevoegd is van het geschil kennis ten nemen.
4.2.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet in dit geval worden vastgesteld aan de hand van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken nr. 1215/2012 d.d. 12 december 2012 (hierna: EEX-Vo II). De hoofdregel, neergelegd in artikel 4 EEX-Vo II, is dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. Daaraan is in het onderhavige geval voldaan. [gedaagde] woont immers in Nederland.
4.3.
De vraag welk recht van toepassing is, dient te worden beantwoord aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Partijen hebben zich echter niet expliciet uitgelaten over het toepasselijke recht. De kantonrechter begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen door de Nederlandse gemachtigden, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, althans dat de toepasselijkheid van dat recht voor hen geen geschilpunt vormt.
De inhoudelijke beoordeling van de vorderingen
4.4.
HDI stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het niet voldoen van de vordering van HDI op [E] , voortvloeiende uit het Vonnis. HDI stelt daartoe primair dat [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken van deze non-betaling. [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. [gedaagde] doet echter primair een beroep op verjaring, zodat de kantonrechter eerst daarop zal ingaan.
4.5.
[gedaagde] stelt dat de vordering die HDI op hem stelt te hebben op [datum] 2015 is ontstaan, zodat de vordering (na verloop van 5 jaar) op [datum] 2020 is verjaard. HDI betwist dat zij reeds op dat moment op de hoogte was van haar vordering op [gedaagde] en heeft daartoe aangevoerd dat HDI pas na bestudering van de slotbalans en de winst- en verliesrekening van [E] , die zij op 24 maart 2019 van [gedaagde] heeft ontvangen, op de hoogte is geraakt van de onrechtmatige vereffening van [B] en de rol die [E] en [gedaagde] daarbij hebben gespeeld.
4.6.
Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een vordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling dat HDI reeds op [datum] 2015 op de hoogte was van haar vordering op [gedaagde] , nadat deze stelling gemotiveerd door HDI is betwist, onvoldoende nader heeft onderbouwd. Weliswaar staat vast dat [E] op [datum] 2015 onrechtmatig jegens HDI heeft gehandeld (zoals is vastgesteld in het Vonnis) en dat de vordering van HDI op [E] op dat moment is ontstaan, maar dat maakt niet dat daarmee ook vast staat dat HDI ook op dat moment al wist dat zij een vordering had op [gedaagde] . De kantonrechter verwerpt derhalve het beroep van [gedaagde] op verjaring.
4.7.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht van [E] . De kantonrechter stelt bij de beoordeling van de vordering het volgende voorop.
4.8.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Dit kan anders zijn als op grond van de omstandigheden van het concrete geval aanleiding bestaat om de bestuurder van de vennootschap in privé aansprakelijk te houden voor de schade van de schuldeiser doordat zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van die schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als de bestuurder betalingen door de vennootschap heeft gefrustreerd of verhaal op de vennootschap onmogelijk heeft gemaakt (bijvoorbeeld in geval van betalingsonwil) kan sprake zijn van een dergelijk ernstig verwijt. Het is dan aan de benadeelde crediteur om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de betrokken bestuurder persoonlijk jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
4.9.
HDI stelt dat aan de zijde van [gedaagde] sprake is van betalingsonwil en dat niet is gebleken dat sprake is van een gegronde reden waarom [E] de vordering van HDI op haar onbetaald laat. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat geen sprake is van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van enige betalingsonmacht. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1992 (ECLI:NL:HR:1992:ZC0564) dient [gedaagde] als degene die de volledige zeggenschap over [E] heeft, aannemelijk te maken dat [E] niet in staat is de vordering van HDI te voldoen. Met de enkele – niet onderbouwde – stelling dat [E] al lange tijd feitelijk geen activiteiten meer verricht en niet meer over enig vermogen beschikt, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de verzwaarde motiveringsplicht voldaan. [gedaagde] heeft geen financiële stukken of andere bewijsstukken in het geding gebracht, hoewel dit wel op zijn weg had gelegen. Voor zover [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangeboden om een verklaring van zijn accountant te overleggen waaruit kan blijken dat [E] niet over enige financiële middelen beschikt, is de kantonrechter van oordeel dat hij deze verklaring reeds eerder in de procedure had dienen te overleggen. De kantonrechter passeert derhalve dit bewijsaanbod. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij ervan uit mocht gaan dat [F] de vordering van HDI zou voldoen en dat [B] de vordering van HDI dan ook terecht niet op haar slotbalans heeft vermeld, heeft de kantonrechter in het Vonnis reeds onherroepelijk vastgesteld dat [E] door het aangaan van de schikking wist dat HDI een vordering op [B] had verkregen, zodat zij dit bedrag ook op haar slotbalans had behoren op te nemen.
4.10.
Daarnaast staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat [gedaagde] (als vereffenaar van [B] ) een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat er selectieve betalingen zijn verricht. Weliswaar heeft [gedaagde] dit betwist, maar in het Vonnis heeft de kantonrechter (in r.o. 4.19) reeds vastgesteld dat [B] een bedrag van € 89.567,- heeft ontvangen en dat er selectieve betalingen zijn verricht terwijl HDI onbetaald is gebleven. Voorts heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij in persoon een tweetal verplichtingen van [B] heeft voldaan/overgenomen voor een bedrag van ruim € 10.000,-, omdat hij de desbetreffende schuldeisers goed kende. Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter ook erkend dat er selectieve betalingen zijn verricht.
4.11.
De kantonrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat [gedaagde] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken, zodat daarmee ook is komen vast te staan dat hij onrechtmatig jegens HDI heeft gehandeld. [gedaagde] is derhalve aansprakelijk voor de schade die HDI ten gevolge daarvan heeft geleden en zal lijden. De kantonrechter zal de gevorderde verklaring voor recht dan ook toewijzen.
4.12.
Dat geldt ook voor de gevorderde veroordeling tot betaling van de hoofdsom van € 3.750,-, tot betaling waarvan [E] in het Vonnis is veroordeeld. Voorts vordert HDI de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 mei 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. [gedaagde] voert hiertegen aan dat de wettelijke rente niet kan worden aangemerkt als schade, die HDI heeft geleden als gevolg van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat ook de gevorderde wettelijke rente kan worden aangemerkt als schade die HDI heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Zoals hiervoor is vastgesteld valt [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt te maken, omdat hij de vordering van HDI op [E] wegens betalingsonwil tot op heden niet heeft voldaan. De hoofdsom is daardoor nog steeds niet betaald, waardoor ook de wettelijke rente over voornoemd bedrag is opgelopen. Ook die vordering dient derhalve door [gedaagde] te worden voldaan. De kantonrechter wijst ook de gevorderde wettelijke rente dus toe.
4.13.
HDI vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten voortvloeiende uit het Vonnis ter hoogte van respectievelijk € 1.258,80 en € 100,- en de wettelijke rente daarover. HDI legt daaraan ten grondslag dat zij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en dat zij deze kosten daarom op [gedaagde] kan verhalen. [gedaagde] betwist dat HDI deze kosten heeft moeten maken als gevolg van zijn onrechtmatig handelen, maar heeft zijn betwisting op geen enkele wijze onderbouwd. Zoals hiervoor is overwogen, zijn ook deze kosten ontstaan door het niet betalen van de vordering van HDI op [E] wegens betalingsonwil aan de zijde van [gedaagde] . [E] is in het Vonnis veroordeeld tot betaling van de proceskosten ad (€ 172,80 + € 486,- + € 600,-) € 1.258,80 en de nakosten zijn in het Vonnis begroot op € 100,-. De kantonrechter wijst derhalve ook deze vordering toe. Dat geldt eveneens voor de gevorderde wettelijke rente. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat HDI voor haar vordering tot betaling van de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 geen grondslag heeft genoemd, heeft HDI haar vordering tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Zij vordert de wettelijke rente over de proces- en nakosten vanaf de 15e dag na de betekening van het vonnis. Niet weersproken is dat het vonnis op 2 maart 2021 aan [E] is betekend, zodat de kantonrechter ook deze vordering toewijst.
4.14.
Voorts vordert HDI vergoeding van de kosten van de betekening en het bevel van het vonnis. Ook daartegen heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als door HDI geleden schade. Zoals de kantonrechter hiervoor heeft overwogen, staat vast dat [gedaagde] onrechtmatig jegens HDI heeft gehandeld door de vordering van HDI op [E] niet te voldoen (wegens betalingsonwil). Omdat [gedaagde] de vordering op [E] niet heeft voldaan, heeft HDI het vonnis moeten laten beteken en een bevel van het vonnis moeten laten uitbrengen. Dit zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook kosten die HDI heeft moeten maken ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , zodat ook deze kosten kunnen worden aangemerkt als door HDI geleden schade. De hoogte van de kosten heeft [gedaagde] niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de genoemde bedragen. De kantonrechter wijst ook deze vordering daarom toe. Nu [gedaagde] tegen de gevorderde wettelijke rente hierover geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, wijst de kantonrechter ook die vordering toe.
4.15.
HDI maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Nu de gevorderde hoofdsom niet is gegrond op een geldsom die voortvloeit uit een overeenkomst, een (buiten een gerechtelijke procedure gesloten) vaststellingsovereenkomst of een verbintenis die is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft HDI voldoende gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor beantwoording van de vraag of de gevorderde kosten redelijke kosten zijn die in redelijkheid zijn gemaakt, toetst de kantonrechter aan de wettelijke staffel als vastgelegd in Rapport BGK-Integraal. Op grond daarvan acht de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 500,- redelijk en wijst zij ook deze vordering toe. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten is slechts toewijsbaar vanaf de dag waarop deze kosten zijn voldaan. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze kosten al daadwerkelijk door HDI zijn betaald, wordt de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.16.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Bij het bepalen van de bijdrage in het salaris van de gemachtigde, is de kantonrechter uitgegaan van een tarief van € 330,- per punt (voor vorderingen tussen de € 5.000,- en € 10.000,- aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten) en twee procespunten (1 voor de dagvaarding en 1 voor de mondelinge behandeling). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand. Een aparte veroordeling in de nakosten is niet nodig. Een kostenveroordeling levert volgens vaste rechtspraak ook voor de nakosten een executoriale titel op (zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die HDI heeft geleden en zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan HDI te betalen een bedrag van € 3.750,00 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 mei 2013 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan HDI te betalen een bedrag van € 1.258,80 aan proceskosten en € 100,- aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 17 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan HDI te betalen een bedrag van € 99,92 voor de kosten van betekening en bevel van het vonnis van de kantonrechter van 19 november 2020 aan [E] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis, indien en voor zover [gedaagde] deze kosten niet voordien heeft voldaan;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan HDI te betalen een bedrag van € 500,- ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van HDI tot heden begroot op € 119,21 aan explootkosten, € 507,- aan griffierecht en € 622,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag nadat [gedaagde] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
5.7.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.