Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen van de man en de vrouw, ingekomen op 20 juli 2022;
- de brief met bijlagen van de ambtenaar van 26 september 2022.
2.De feiten
- [minderjarige I] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
- [minderjarige II] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
- [minderjarige III] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
- [minderjarige IV] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
- [minderjarige V] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
3.Het verzoek
- primair: afgifte verklaring voor recht dat het huwelijk niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in het BRP;
- subsidiair: verzoek tot echtscheiding;
- meer subsidiair: opdracht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand tot aanpassing van de registers van de burgerlijke stand in de zin dat vermelding van het huwelijk van partijen zal worden doorgehaald
- primair op grond van artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een verklaring voor recht af te geven dat het huwelijk niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in het BRP, zulks ook met, op grond van artikel 1:24 BW, de opdracht aan de ambtenaar om de registers van de burgerlijke stand aan te passen in die zin dat vermelding van het huwelijk van partijen zal worden doorgehaald als gevolg waarvan het huwelijk niet meer zal voorkomen in de betreffende registers;
- subsidiair de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
4.De beoordeling
- wie heeft het huwelijk gesloten (een rechter, een aangewezen persoon of een persoon met kennis van de islam)?
- zijn er twee meerderjarige getuigen, die beschikken over hun verstandelijke vermogens, bij het huwelijk geweest?
- stonden de echtgenoten niet in een te nauwe verwantschapsrelatie tot elkaar?
- waren zij beiden handelingsbekwaam?
- was de vrouw ongehuwd toen zij het huwelijk aanging of was een mogelijke iddah-periode verstreken?
5.De beslissing
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.