ECLI:NL:GHSHE:2022:2252

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
200.288.340_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van het vaderschap van minderjarigen in het kader van echtscheiding en familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap van de minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de vrouw met de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken door de rechtbank Oost-Brabant. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en de echtscheiding uitgesproken, waarbij het ouderlijk gezag over de minderjarigen aan de vrouw alleen is toegekend. De bijzondere curator, mr. R.H. Ebbeng, werd benoemd om het verzoek tot ontkenning van het vaderschap te onderzoeken en te rapporteren. De bijzondere curator heeft geconcludeerd dat de verzoeken van de vrouw in hoger beroep toegewezen dienen te worden, en het hof heeft dit verzoek om ontkenning van het vaderschap toegewezen. Het hof overweegt dat de vrouw sinds 2005 geen contact meer heeft gehad met de man en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij de biologische vader van de kinderen is. De juridische werkelijkheid wordt in overeenstemming gebracht met de biologische werkelijkheid, en de minderjarigen zullen de naam van de vrouw dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 juli 2022
Zaaknummer: 200.288.340/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/350369 / FA RK 19-4311
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Aboukir,
tegen
[de man],
zonder bekende woon of verblijfplaats in of buiten Nederland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
zonder advocaat.

5.De beschikking d.d. 24 maart 2022

Bij die beschikking heeft het hof de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 12 oktober 2020, voor zover daarbij de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoeken, vernietigd. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof, voor zover nu van belang, de echtscheiding uitgesproken tussen de vrouw en de man en bepaald dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
aan de vrouw alleen toekomt.
Tevens heeft het hof op de voet van artikel 1:212 BW mr. R.H. Ebbeng, tot bijzondere curator benoemd en de bijzondere curator verzocht uiterlijk 28 april 2022 aan het hof schriftelijk te rapporteren betreffende het verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
Het hof heeft bepaald dat de partijen na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator een termijn van vier weken wordt verleend om hun standpunt kenbaar te maken.
Tot slot heeft het hof iedere overige beslissing pro forma aangehouden tot 2 juni 2022.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de bijzondere curator d.d. 26 april 2022, ingekomen ter griffie op 28 april 2022;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 25 mei 2022.
6.2.
Het hof zal de zaak, zonder nadere mondelinge behandeling, op de stukken afdoen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De bijzondere curator heeft in haar verslag kort gezegd overwogen dat de verzoeken van de vrouw in hoger beroep dienen te worden toegewezen, met dien verstande dat de het hof opnieuw rechtdoende het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de heer [de man] ten aanzien van de minderjarigen
toewijst. De bijzondere curator verzoekt zonodig namens [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de ontkenning van het vaderschap uit te spreken.
7.2.
De vrouw heeft bij bericht van haar advocaat van 25 mei 2022 het hof laten weten dat zij zich kan vinden in de standpunten en de conclusie van de bijzondere curator. Zij refereert zich aan het oordeel van het hof.
7.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ontkenning vaderschap
Ontvankelijkheid
7.4.1.
Op grond van artikel 1:200 BW dient het verzoek door de moeder te worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van de minderjarigen. Omdat de moeder haar verzoek niet tijdig heeft ingediend, is zij niet-ontvankelijk in haar verzoek. De bijzondere curator heeft het verzoek echter namens de minderjarigen overgenomen.
Op grond van artikel 1:200 lid 6 BW kan het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door het kind bij de rechtbank worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. De bijzondere curator heeft het hof (subsidiair) verzocht namens de minderjarigen de ontkenning van het vaderschap uit te spreken.
Gelet op artikel 1:200 lid 6 BW is dit verzoek tijdig ingediend en dus ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
7.4.2.
Op grond van artikel 1:200 BW kan het in artikel 1:99 onder a en b BW bedoelde vaderschap worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader is.
Volgens de bijzondere curator is het evident dat de man niet de biologische vader is van de kinderen. Het hof sluit zich daarbij aan. Uit de overgelegde stukken, het verhandelde ter mondelinge behandeling van het hof en het verslag van de bijzondere curator volgt dat de vrouw de man niet meer heeft gezien, sinds haar vlucht uit Somalië in 2005. Er is geen enkele aanwijzing dat de man gedurende het conceptietijdvak van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in Nederland was, dan wel in het leven van de vrouw. Daarbij komt dat de vrouw heeft gesteld dat de kinderen een andere biologische vader hebben. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan het relaas van de vrouw. Met de bijzondere curator is het hof daarom van oordeel dat ook zonder DNA bewijs is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader van de minderjarige [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarigen meebrengt de juridische werkelijkheid thans in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Het hof wijst derhalve het verzoek van de bijzondere curator namens de kinderen om het vaderschap van de man over de minderjarigen te ontkennen toe.
Naamswijziging
7.4.3.
Vanaf het moment dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, dragen de minderjarigen de naam van de vrouw. Op grond van artikel 1:202 lid 2 BW wordt het door het huwelijk ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Dit betekent dat de man nooit de vader van de minderjarigen is geweest en dat zij niet meer de naam van de man dragen. De minderjarige [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan vanaf dat moment alleen nog maar in familierechtelijke betrekking tot de vrouw en dragen dan ingevolge artikel 1:5 lid 1 BW haar geslachtsnaam.

8.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet -ontvankelijk in haar verzoek;
verklaart gegrond het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het door het huwelijk met de vrouw ontstane vaderschap van:
[de man],
zonder bekende woon of verblijfplaats in of buiten Nederland
ten aanzien van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
draagt de griffier op grond van artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking, en slechts indien geen cassatie is ingesteld, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente [gemeente] dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20, lid 1 en onder a, BW juncto artikel 1:20a, lid 1, BW;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, M.J. van Laarhoven, J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.