In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een tussenvonnis met betrekking tot een verlofverzoek van de gedaagde partij in een letselschadeprocedure. De gedaagde, die voorheen handelde onder de naam [bedrijfsnaam], verzocht om verlof om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een eerdere deelgeschilbeschikking van 23 november 2022. Dit verzoek was gericht tegen vijf specifieke beslissingen die in de deelgeschilbeschikking waren opgenomen, waaronder beslissingen over de bindende kracht van deskundigenrapporten en veroordelingen tot betaling van voorschotten aan de eiseres, [eiseres]. De rechtbank heeft het verzoek om verlof afgewezen, omdat de aangevoerde beslissingen niet als materiële beslissingen in de zin van artikel 1019cc lid 1 Rv kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen over de bindende kracht van de rapporten geen materiële beslissingen zijn en dat de veroordelingen tot betaling van voorschotten geen bindende kracht hebben in de bodemprocedure. De rechtbank benadrukte dat tegen een deelgeschilbeschikking in principe geen hoger beroep openstaat, tenzij er sprake is van een uitdrukkelijke beslissing over materiële rechtsverhoudingen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om verlof niet kon worden verleend en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagde.