ECLI:NL:RBOBR:2023:1520

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
22/1999
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard door UWV; digitale bekendmaking van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het UWV, waarbij hem een ZW-uitkering was toegekend met ingang van 16 maart 2022. Het UWV verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank beoordeelde of deze beslissing terecht was. De eiser stelde dat hij pas op 5 juli 2022 kennis had genomen van de beslissing van het UWV, omdat deze niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank concludeerde dat de bekendmaking van het besluit via het digitale platform 'mijnuwv' rechtsgeldig was, en dat de bezwaartermijn op 19 maart 2022 was aangevangen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het besluit en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de beslissing van het UWV bleef in stand. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Cankaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: J.A. Klaver).

Inleiding

1.1
Op 18 maart 2022 heeft het UWV eiser met ingang van 16 maart 2022 een
ZW [1] -uitkering toegekend (het primaire besluit). Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daarom een bezwaarschrift ingediend. Met de beslissing op bezwaar van 18 juli 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend (het bestreden besluit). In deze procedure beoordeelt de rechtbank of dit terecht is. Omdat het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het niet inhoudelijk behandeld.
1.2
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en is in beroep gegaan. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting gezamenlijk behandeld met de zaken die bekend zijn onder de zaaknummers SHE 22/1996, SHE 22/1997 en SHE 22/1998. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

De feiten

3.1
Eiser was in dienst bij [bedrijf] B.V. als uitzendkracht en zijn dienstverband is door zijn ziekmelding op 14 maart 2022 verbroken.
3.2
In het primaire besluit van 18 maart 2022 is eiser per 16 maart 2022 een ZW-uitkering toegekend.
3.3
Eiser verstuurt op 5 juli 2022 een bezwaarschrift dat op dezelfde dag door het UWV is ontvangen. Dit heeft geleid tot de besluitvorming als vermeld onder 1.1.

De standpunten

4.1
Eiser voert aan dat hij op 5 juli 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, omdat hij pas toen kennis heeft genomen van de inhoud van de beslissing.
Een bericht mag elektronisch worden verstuurd als de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. Eiser heeft dat niet gedaan. In het MijnOverheid-account heeft hij geen vinkje gezet bij het UWV. Op enig moment is het besluit door het UWV in “mijnuwv” geplaatst, maar eiser heeft daar geen melding van ontvangen. Het besluit is niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijn pas is gaan lopen op het moment dat eiser het besluit onder ogen kreeg. Dat was op 5 juli 2022 en dus is het bezwaar tijdig ingediend.
Eiser heeft geen toestemming gegeven voor elektronische verzending en dat is op grond van artikel 2:14 Awb [2] wel nodig. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van de CRvB van 9 september 2021. [3] De jurisprudentie waar het UWV naar verwijst, is volgens eiser niet van toepassing.
Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2022 [4] , waaruit volgt dat het UWV moet aantonen op welke datum het besluit in “mijnuwv” is geplaatst.
Eiser heeft verder per e-mail en telefoon contact gehad met het KlantContactCentrum (KCC) van het UWV, niet via “mijnuwv”. Uit de contactjournaals van het UWV blijkt dus niet, anders dan het UWV betoogt, dat hij kennis heeft genomen van de beslissingen.
4.2
Het UWV voert aan dat de gronden van eiser dezelfde zijn, als de gronden van het bezwaar en dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen. Het UWV vindt steun voor het standpunt in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2022. [5]
Het UWV overlegt verder stukken, waaruit blijkt dat eiser diverse malen telefonisch en digitaal contact heeft gehad met het UWV en kennis heeft genomen van het besluit.

Het beoordelingskader

5.1
Op grond van artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
5.2
In artikel 2:13 Awb lid 1 staat dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht elektronisch kan worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen. In het tweede lid van dit artikel staat dat het eerste lid niet geldt, (onder andere) als dat bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald.
5.3
In artikel 2:14 Awb lid 1 staat dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerde is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
5.4
Op grond van artikel 2:17, eerste lid, van de Awb geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
5.5
Op grond van artikel 32e, eerste lid, van de Wet Suwi [6] wordt in het verkeer tussen de burger en het UWV, in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, een bericht uitsluitend elektronisch verzonden, tenzij er naar het oordeel van het UWV sprake is van groepen burgers voor wie en berichten of omstandigheden waarvoor communicatie langs andere dan elektronische weg is aangewezen.
5.6
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel elektronisch communicatie UWV (Beleidsregel) vindt het verkeer tussen burgers en UWV als bedoeld in artikel 32e van de Wet Suwi elektronisch plaats, voor zover dat artikel elektronisch verkeer voorschrijft, en voor zover het verkeer betreft als opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel. In de bijlage bij deze Beleidsregel is vermeld welke diensten online worden verleend. Het betreft onder meer het online ontvangen van alle brieven en beslissingen over een ZW-uitkering.
5.7
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
5.8
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5.9
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Het oordeel van de rechtbank

6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarvoor is het volgende van belang.
Toepasselijke jurisprudentie en wettelijk kader
6.2
Eiser beroept zich op de uitspraak van de CRvB van 9 september 2021. Het UWV beroept zich op de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2022.
In laatstgenoemde uitspraak is overwogen dat de jurisprudentie van 9 september 2021 in die zaak niet van toepassing is, omdat (zo begrijpt de rechtbank) er sprake is van een ander toepasselijk wettelijk kader.
6.3
In de uitspraak van 4 mei 2022 van de CRvB betrof het primaire besluit een beslissing in het kader van de WW [7] en in onderhavige procedure gaat het om een beslissing in het kader van de ZW. Voor wat betreft de bekendmaking van besluiten geldt voor de WW en de ZW op grond van artikel 32e Wet Suwi en de Beleidsregel allebei dat dit elektronisch plaatsvindt.
Daarmee is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid van artikel 2:13 lid 2 sub a om af te wijken van (onder meer) artikel 2:14 lid 1. Op dat laatste artikel beroept eiser zich en daarop is ook de jurisprudentie van de CRvB van 9 september 2021 gebaseerd. Dat kader is dus niet van toepassing in deze zaak en dat blijkt uit de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2022, waar het UWV zich terecht op beroept.
6.4
De advocaat van eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat de feiten in de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2022 anders waren, maar dat is niet relevant. Het gaat er namelijk om dat in de uitspraak van 4 mei 2022 is bepaald dat er sprake is van een heel ander juridisch kader.
6.5
Het voorgaande betekent dat het UWV het besluit digitaal bekend mocht maken door het te plaatsen in “mijnuwv”. Dat eiser niet kenbaar heeft gemaakt dat hij elektronisch voldoende bereikbaar is en zich niet heeft aangemeld (of het advies daartoe niet heeft gekregen) voor het ontvangen van een notificatie, maakt dat niet anders.
Aanvang bezwaartermijn
6.6
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is wanneer de bezwaartermijn is aangevangen.
6.7
Eiser heeft ter zitting betoogd, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2022, dat het UWV moet aantonen op welke datum de beslissing digitaal beschikbaar was. De rechtbank volgt dit niet en licht dit als volgt toe.
6.8
Het UWV heeft ter zitting gezegd dat de beslissing op de beslissingsdatum is geplaatst in “mijnuwv” en vanaf dat moment toegankelijk is voor eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen en is van oordeel dat het UWV daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de beslissingsdatum digitaal toegankelijk was voor eiser. In lijn met en naar analogie van de vaste jurisprudentie die van toepassing is op bekendmaking van besluiten per post, ligt het dan op de weg van eiser om dit vermoeden te ontzenuwen [8] . Eiser heeft daartoe in het geheel niets gesteld of aangevoerd, zodat het vermoeden niet is ontzenuwd. De rechtbank is dan ook, anders dan de rechtbank Amsterdam, van oordeel dat bewijslevering door het UWV over de datum waarop de beslissing toegankelijk is geworden, bij de huidige stand van zaken niet aan de orde is.
6.9
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het standpunt van het UWV volgt, inhoudende dat de beslissing op 18 maart 2022 in “mijnuwv” is geplaatst. De bezwaartermijn is dus op 19 maart 2022 gaan lopen.
Termijnoverschrijding verschoonbaar
6.1
De bezwaartermijn liep, gelet op het aanvangsmoment en door een verlenging van de termijn van rechtswege [9] , tot en met 2 mei 2022. Eiser dient op 5 juli 2022 een bezwaarschrift in. Er is dus sprake van een termijnoverschrijding en de vraag die nu nog moet worden beantwoord, is of deze overschrijding verschoonbaar is. De rechtbank beantwoord die vraag ontkennend en daarvoor is het volgende van belang.
6.11
Eiser is ziek uit dienst gegaan en vervolgens is een ZW-uitkering aangevraagd. Om die reden stuurt het UWV eiser op per post een brief toe met de volgende tekst:
“U kunt de status van uw aanvraag bekijken via Mijn UWV op uwv.nl. Log in met uw DigiD. In mijn UWV ziet u wanneer wij een beslissing nemen over uw uitkering. Ook krijgt u hier de brieven over bijvoorbeeld de hoogte en duur van uw uitkering. Deze brieven ontvangt u dus niet per post. Alleen als wij nog informatie van u nodig hebben, dan krijgt u een brief met een formulier per post.”.
Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij niet meer weet of hij deze brief heeft ontvangen, maar duidelijk is geworden dat het UWV de brief naar het juiste adres heeft gezonden. Bovendien wordt hij in de ontvangstbevestiging opgeroepen om een vragenlijst in te vullen en dat heeft hij ook gedaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser de ontvangstbevestiging heeft gehad.
In de ontvangstbevestiging heeft het UWV duidelijk kenbaar gemaakt dat alle brieven en beslissingen in “mijnuwv” worden geplaatst en dat eiser deze niet per post ontvangt.
6.12
Van belang is verder dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat hij vanaf maart 2022 wel eens inlogde op “mijnuwv”, maar alleen als er iets veranderde in het bedrag dat hij uitbetaald kreeg. Aangezien in het primaire besluit van 18 maart 2022 aan eiser een ZW-uitkering is toegekend per 16 maart 2022 na de beëindiging van zijn dienstverband per 14 maart 2022 en in dit besluit het dagloon is berekend, moet er iets zijn veranderd in het bedrag dat uitbetaald werd. Dit had dus al aanleiding kunnen en moeten zijn, de redenering van eiser volgend, om in te loggen op “mijnuwv” en kennis te nemen van de beslissing.
Daar komt nog bij dat eiser, zo blijkt uit het contactjournaal, op 14 maart 2022 heeft gebeld met het Klant Contact Centrum (KCC) van het UWV om na te vragen wat de status is van de aanvraag. Vervolgens belt hij op 23 maart 2022 met het KCC en vraagt hij hoeveel ZW-uitkering hij krijgt. Uit het antwoord blijkt dat is verwezen naar de brief met de beslissing over de uitkering en dat daarin ook is opgenomen hoe het dagloon is berekend. Hieruit blijkt, anders dan het UWV betoogt, niet expliciet dat eiser kennis heeft genomen van het besluit. Wel blijkt dat hij is verwezen naar de beslissing en dus op de hoogte was van het feit dat er een besluit was genomen. Dit had aanleiding voor eiser kunnen en moeten zijn om in te loggen op “mijnuwv” en kennis te nemen van het besluit. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
6.13
Eiser heeft op de zitting verder nog toegelicht dat hij zelf heeft opgezocht of hij een notificatie kan ontvangen als er een bericht is in “mijnuwv” en dat hij dit in een gesprek met een medewerker van het UWV heeft besproken. Eiser heeft niet kunnen vinden waar het betreffende vinkje gezet kan worden en het daarbij gelaten. Ook dit komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn risico. Onder deze omstandigheden had het namelijk op de weg van eiser gelegen contact op te nemen met het KCC van het UWV om hem de digitale weg te wijzen naar het punt waar het betreffende vinkje zou kunnen worden gezet.

Conclusie en gevolgen

7 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing om eiser niet-ontvankelijk te verklaren in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
6.Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
7.Werkloosheidswet.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617.
9.Artikel 1 lid 1 Algemene Termijnenwet.